HEt is van heden noch van gisteren niet, dat een vervallen standt, wanhopige raetslagen ter handt slaet, en menighmael om een bouwvalligh Gesticht te herstellen, Landen en Steden doet wagen: De oude* en hedendaeghsche Geschichten brengen daer van ontallijcke voorbeelden te voorschijn, maer geen van allen heeft mij soo aensienlijck deselve spoorloosheit konnen voorstellen, als de oude en wel-bekende t’samensweeringh van Lucius Catilina, soo omstandelijck en welsprekende, van den beroemde Geschicht-schrijver Salustius Crispus, beschreven, en de nakomelingen ter gedachtenisse en voorbeelt nagelaten. Wy hebben dan, om ons deel aen dese treffelijcke stoffe te hebben, onse penne daer omtrent in het werck gestelt, en deselve tot een Treur-spel gebracht; niet op hoop van sulck een Geschicht daer door meerder luyster te geven, noch de werelt yets meerders voor te stellen, als alreeds in de beschrijvingh selve voorgestelt is; maer alleen om eenige ledige uren aen een eerlijcke besigheydt te hangen. Het geen aen onse stijl ontbreeckt, verhopen wy dat de stof eenighsints sal goet maken; ten minsten vertrouwen wy dat wy daer door eenige verschooningh sullen verdienen. Dit is het, mijn Heer, het geen onse oude vriendtschap U Ed. verdiensten heeft toebereydt, bevelende het selve aen U Ed. getrouwe bescherminge, van wiens gesondt oordeel en geoeffent verstandt, ick ten minsten dat vertrouwen hebbe, dat het dese jong-geboorne, sal weten, tegen alle blixemen van laster en afgunst, te beschermen; en dat met te meerder recht, om dat U Ed. soo verre is, van in de Edele Dicht-konst misgedeelt te zijn, dat deselve in tegendeel dese plicht, als uyt eygen recht van mijne handt eyscht. Ontfanght dan, mijn Heer, dit geschenck, met sulck een genegentheyt, als het U Ed. geschonken word, van hem die sich de eer geeft van te zijn |