Continue

W.C. Jr. [= Willem Coertse]: Brief van Licestes aan Lijzander. In: Poëtische mengelstoffen. Door het dichtlievend kunstgenootschap, onder de spreuk: Door oeffening werd veel verkreegen. Amsterdam, Willem Coertse Junior, 1780.
Eerste deel. UBA: O 63-6339 [-6340] en SBH: 84 E 29 [-30]. EDBO.
Continue
[p. 172]

LICESTES

AAN

LIJZANDER.

Wat is bet Leven? Goon! wat zijn de zoetigheden
Van ’t zelven? is ’t vermaak? of droefheid? of is ’t vreden?
Is ’t veinzerij? bedrog? of fnoo wangunstigheid?
Waar door den Een gestaag den Andere bestreid.
De vriendschap werd versmaad.daar werd geen trouw gevonden,
Het snoode zelf belang heeft die al lang geschonden,
Waar ik mij keer of wend, ’k vind nergens hulp of heul,
Dewijl het Menschdom aan elkander strekt tot beul.
’t Is al wraakgierigheid: ziet maar de wezenstrekken
Van veele; en gij zult de waarheid ligt ontdekken.
Men lagcht u vriendelijk toe, maar zaagt gij eens in’t hart,
Gij vond u zelve ligt, door boosheên daar benard.
[p. 173]
Ja ’t menschdom is, Helaas! zoo van hun plicht geweeken,
Datz’ u verdoemen, als z’ op ’t vriend’lijkst met u spreeken.
    Ik heb een Vriend gehad, een Vriend? Helaas! in schijn,
Ik minde hem oprecht, maar hij! hij zoog fenijn
Uit zwadder Boezems! Goôn! hij! hij kon mij verraaden!
En durft uit staatkunst mij bij ijder een versmaaden,
’k Wensch dat de donder... neen, hou stand ô drift, bedaar1,
’k Wensch dat de Hemel U mijn Vriend thans openbaar’
Wat gij misdeed, toen gij de waarde vriendschaps banden,
Gestuwd door de ondeugd, dorst zoo ruk’loos aanranden,
Toen gij voor de eerste keer, uw Woord en Trouw verbrak;
Was ’t wonder als de Goôn op U in toorn ontstak?
Rampzaal’ge! keer, bedaar, waar dwaalen uw gedachten,
Ik was uw waarste Vriend; gij scheen mij hoog te achten,
Was uwe Vriendschap schijn? en gij zocht steeds na mij,
Bleef ik U in de Nood niet altoos trouwlijk bij?
En gij! gij hebt, Helaas! het Pad der deugd verlaaten,
Keer bid ik U! keer weer! eer U de Goden haaten
Doch wilt gij niet? Welaan! zoo gij uw eeden breekt,
Zoo is ’t de laaste keer! dat deeze penne spreekt
[p. 174]
Tot U!.... Ik haat geen Mensch, doch zal in stilte leven,
’k Begeer geen Vriendschap, want deVriendschap doet mij beeven,
Doch ’k zal in eenzaamheid gedenken aan een Eed,
Die gij mijn waarde Vriend, thans schandelijk overtreed.
    Maar ’k wensch de Hemel, nimmer mij aan U mag wreeken.
Vaar Wel, voor ’t laast vaar wel, ik moet,ik zal afbreeken,
Gedenk, ik ben uw Vriend, weet dat ik nooit verander,
Wijl dat ik ben Licest, zoo blijf, blijf doch Lijzander.

                                                    W. C. JR.