Verslag van het Leids symposium Bredie van stories (26 september 2014) Verslag van het symposium Digitaal Afrikaans. Internet en de Afrikaanse literatuur (21 maart 2014) Verslag van het symposium Standaardtalen in beweging (19-21 augustus 2009)
Marlene van Niekerk gastschrijver 2009 in Leiden Jaarlijks overzicht van alle gebeurlijkheden rond de Afrikaanse literatuur in Nederland (2008 / 2019) Gastcolleges van Karel Bostoen en Eep Francken in Zuid-Afrika
Verslagen van Nederlandse studenten in Zuid-Afrika
C. Louis Leipoldt-prijs voor dr. Kannemeyer
Hennie van Coller, Marita van der Vyver, Siegfried Huigen, Louis Krüger, Wilma Stockenström, Heilna du Plooy, Louise Viljoen, Wannie Carstens en Marlene van Niekerk waren in Leiden Bloemlezing uit de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur
Afrikaanse valkuiltjes door Eep Francken
Verslagen van Zuid-Afrikaanse studenten in Nederland Heerengracht Zuid-Afrika
Skrywers in die Strydperk
Leidse colleges en activiteiten
Promoties en scripties

Continue

   

26 september 2014: Leids symposium “Bredie van stories”

In het kader van de “Week van de Afrikaanse roman” organiseerden Yra van Dijk, Eep Francken en Bram Ieven (Moderne Nederlandse letterkunde) in samenwerking met het Afrika-studiecentrum dit drietalige symposium. De volledige naam is: “Bredie van stories: herinnering en geschiedenis in recente Afrikaanse literatuur”. Plaats van handeling was de Regentenkamer van de Meermansburg aan de Oude Vest, die voor deze gelegenheid met tegen de vijftig belangstellenden uit alle windstreken, zelfs uit Vlaanderen, helemaal vol stroomde. Mede dankzij de buitentemperatuur werd het zo’n wetenschappelijke middag waar de temperatuur hoog oploopt.

    Wat betekent het om te schrijven in een tijd van post-apartheid? Of in een land dat zijn pijnlijke geschiedenis lijkt te verbergen achter een spectaculaire economische groei? Of in een land waar economische ongelijkheid de plaats heeft ingenomen van raciale ongelijkheid? Met een werkloosheid die ruim boven de 20 % uitstijgt en een gespannen verhouding tussen de verschillende bevolkingsgroepen wringt in Zuid-Afrika de verhouding tot het eigen verleden. Wat kan de literatuur bijdragen aan de omgang met rasverschillen, culturele diversiteit en economische ongelijkheid? Hoe kan je als schrijver rechtdoen aan die diversiteit? En wat is het belang van het vertellen van verhalen voor de geschiedenis van het land?

    Behalve van de Zuid-Afrikaanse schrijvers Etienne van Heerden, Sonja Loots en Kirby van der Merwe en van de historicus Bart de Graaff kregen de organisatoren bij de bespreking van deze vragen de medewerking van Ineke van Kessel van het Afrika-studiecentrum, Ksenia Robbe (ULeiden) en Hanneke Stuit (UvAmsterdam).

    Sonja Loots, werkzaam bij het Dpt. Afrikaans en Nederlands van de Universiteit Kaapstad, leverde een analyse van Memorandum van Marlene van Niekerk:

    Memorandum is die verhaal van ’n diepgaande metamorfose: die oppervlakkige en onnadenkende kwasi-intellek van ’n pratende papegaai verander in die genuanseerde sorgsaamheid van ’n kreatiewe denker wat kennis hartgrondiglik koester en wil beveilig. Die hoofkarakter Johannes Wiid ontwikkel van iemand wat agterlosig te werk gaan met die versamelde kennis en kennisbronne wat aan hom toevertrou is tot die regstreekse teenoorgestelde: ’n koorsagtige kennisversamelaar op soek na ’n erfgenaam vir sy intellektuele nalatenskap. Die proses behels ook dat hy die eerste treë gee om sy rol as rekordhouer en optekenaar met kreatiwiteit en verbeeldingrykheid te versoen. Die teks besin dus oor die aard van kennis, kuratorskap en kunstenaarskap.

    Hanneke Stuit sprak over: “Mythologisering in gevangenisgemeenschappen. Over Tertius Kapp’s toneelstuk Rooiland.

Het toneelstuk Rooiland speelt zich af in een Zuid-Afrikaanse gevangenis waar criminele bendes de dienst uitmaken, in plaats van de geprivatiseerde instituties die de gevangenis beheren. In deze lezing analyseerde ik de lotgevallen van de hoofdpersoon Frans, die op het punt staat tot een van de bendes toe te treden. Dit doe ik door de mythologische structuur van de verhalen die de personages aan elkaar vertellen te bekijken, in het bijzonder de verhalen waarin de ontstaansgeschiedenis van de bendes wordt doorgegeven. Hierbij wordt gelet op mythische, magisch aandoende tekstelementen, maar ook op de mythologische processen die Barthes heeft onderzocht in zijn Mythologieën (1957). De interpretatie van het stuk maakt zo inzichtelijk hoe mythes kunnen fungeren als een selectieproces in geschiedkundige vertogen.

    Bart de Graaff en Kirby van der Merwe voerden een gesprek over de rol van het Afrikaans in de verschillende gemeenschappen en de veranderingen die zich hier voltrekken. Treffend feit hierbij vormt de verrassende stijging van het percentage Afrikaans-sprekenden bij de recente volkstelling.

    Na de pauze vervolgde Ksenia Robbe met: “Translating transition in Antjie Krog’s Begging to be black.

In my reading of Antjie Krog’s most recent prose text Begging to Be Black I would like to engage with its historical dimensions and the dialogues it establishes across the representations of different historical situations and periods. I will proceed from the point that the three narratives intertwined in the text focus on the experience of transition — from one regime of knowing and being to another, one way of assuming and claiming truth to a different one. In so doing, I will argue, this text reimagines and reformulates the narratives of ’transition’ through which we still often think about social and cultural change. I will analyze three counter-narratives of transition which Krog’s narrative elaborates, placing them into a horizontal, rhizomatic relationship to each other that encourages a ’translational’ reading of history.

In een vraaggesprek met Ineke van Kessel en Eep Francken bracht Etienne van Heerden zijn opvattingen naar voren over de rol van de romanschrijver als historiograaf. Zijn roman Klimtol, kort tevoren verschenen in Nederlandse vertaling, kreeg hierbij extra aandacht.

Yra van Dijk sprak tenslotte waarderende woorden over ieders bijdrage. Zij ziet het symposium als teken van de blijvende aandacht voor het Afrikaans in de Leidse neerlandistiek. Na afloop spraken ook andere aanwezigen hun tevredenheid uit over het gebodene.

Meer over dit symposium op twitter.

Continue

   

Digitaal Afrikaans
21 maart 2014

Onder de titel “Digitaal Afrikaans” organiseerde de Commissie voor Zuid-Afrika van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde in samenwerking met het Afrika-Studiecentrum in de middag van 21 maart 2014 een klein Symposium over de relatie tussen het internet en de Afrikaanse literatuur. Het Symposium vond plaats in het Pieter de la Courtgebouw aan de Wassenaarseweg in Leiden, de vestigingsplaats van het ASC. De samenwerking kreeg gestalte in de persoon van Jos Damen, bibliothecaris van het ASC.

Uiteraard is de ontplooiing van het internet ook aan de Afrikaanse literatuur niet voorbijgegaan. In en buiten Zuid-Afrika biedt men tegenwoordig talloze mogelijkheden om de ontwikkeling van de Afrikaanse literatuur digitaal te volgen en om digitaal op de hoogte te blijven van de Zuid-Afrikaanse literaire wereld. Het Symposium bood een kennismaking met een viertal uiteenlopende aspecten van deze digitalisering. Een viertal direct betrokken Nederlandse deskundigen was bereid gevonden om de achtergrond, het historische verloop en de tegenwoordige betekenis toe te lichten van een viertal speelvelden die de laatste tien à vijftien jaar grote veranderingen te zien gaven.
Over de Zuid-Afrikaanse site Litnet sprak Hendrik-Jan de Wit. Hij is neerlandicus en werkte als webcoördinator bij de Vrije Universiteit. Vrijwel sinds de oprichting (1999) is hij aan Litnet verbonden als medewerker voor de Nederlandse literatuur. Litnet is een initiatief van de schrijver Etienne van Heerden. Het biedt een podium aan ieder binnen of buiten Zuid-Afrika die iets naar voren wil brengen in verband met de literatuur in de zeer brede zin van het woord, dus inclusief “rillers” en “hygliteratuur”. De laatste jaren kan men trouwens ook voor andere aspecten van de Zuid-Afrikaanse cultuur terecht, zoals muziek, beeldende kunst en levensstijl. Maar op Litnet vindt men ook “Litnet Akademies”, dat geldt als officieel wetenschappelijk tijdschrift met collegiale toetsing. Bijdragen in alle Zuid-Afrikaanse talen zijn welkom bij Litnet maar praktisch blijft het vrijwel bij Afrikaans en Engels, en af en toe wat Nederlands. Dit neemt niet weg dat de site inmiddels een indrukwekkende omvang heeft.
http://www.litnet.co.za

Over de digitalisering binnen het Zuid-Afrikahuis sprak de bibliothecaris Corine de Maijer. Vanuit het Zuid-Afrikahuis aan de Keizersgracht in Amsterdam opereren al ongeveer een eeuw enkele Nederlandse organisaties die zich bezighouden met Zuid-Afrika. Het huis bezit een grote bibliotheek, opgezet met de hulp van veel vrijwilligers. Waarschijnlijk is zij voor het onderwerp “Zuid-Afrika” de grootste van Europa. De bibliotheek is dankzij de digitalisering in zeer veel opzichten voor de gebruikers toegankelijker geworden. Men kan natuurlijk denken aan de beschikbaarstelling van boeken, tijdschriften en artikelen, maar het Zuid-Afrikahuis beschikt bijvoorbeeld ook over een rijke fotocollectie, die inmiddels voor een groot deel ook via het internet bereikbaar is.
http://www.zuidafrikahuis.nl

Over de Afrikaanse literatuur en Wikipedia sprak Hans Muller, Wikipedian in residence, aangekondigd als huis-wikipediaan. Muller schetste de ontwikkeling van Wikipedia en de mogelijkheden die deze zelfgemaakte encyclopedie de gebruikers biedt en illustreerde zijn uiteenzetting met voorbeelden die te maken hebben met de Afrikaanse literatuur. Hij liet onder meer zien dat ook gebruikers kunnen nagaan vanuit welke landen informatie over de Afrikaanse literatuur wordt gevraagd en over welke schrijvers. Hierbij bleken bijvoorbeeld tussen Zuid-Afrika en Nederland flinke verschillen. De Zuid-Afrikanen willen meer weten over jongeren en over de klassieke schrijvers uit het begin van de twintigste eeuw (Marais, Leipoldt), Nederland zoekt eerder naar Elisabeth Eybers. Maar aan de andere kant is er ook een constante. In alle onderzochte landen bleek een Afrikaanse dichteres de meest gezochte auteur: Ingrid Jonker.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Wikipedia:GLAM/Wikipedians_in_Special_Residence/Hans_Muller

Over het Afrikaanse aandeel in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren sprak Cees Klapwijk, de directeur van de DBNL. Men weet dat de DBNL een groot deel van de Nederlandse literatuur, de daarbij horende secundaire literatuur en bovendien veel publicaties op het gebied van de geschiedenis via internet bereikbaar maakt. Maar dat de DBNL de laatste jaren ook veel Afrikaans biedt is minder bekend. Hierbij doet zich echter een bijzonderheid voor die te maken heeft met verschil in het auteursrecht. In Zuid-Afrika kan de DBNL aan de ene kant teksten eerder overnemen doordat al vijftig jaar na de dood van de auteur de rechten vrijkomen (bij ons: zeventig) maar aan de andere kant behouden de Zuid-Afrikaanse uitgevers dikwijls zeggenschap over uitgegeven boeken, ook wanneer zij die boeken niet meer herdrukken. In Nederland gaan de rechten in dat geval terug naar de auteur en Klapwijk onthulde dat naar zijn ervaring de schrijvers eerder akkoord gaan met publicatie via de DBNL dan hun uitgevers.
http://www.dbnl.org

De sprekers leverden heldere uiteenzettingen. Zij riepen de aanwezigen, en over hun hoofden heen de leden van de Maatschappij, op om op verschillende manieren gebruik te maken van het gebodene en waar mogelijk zelf bijdragen te leveren. Bij de Wikipedia, de encyclopedie voor en door gebruikers, kan men lemma’s verbeteren en nieuwe lemma’s plaatsen. De redactie van Litnet kijkt uit naar bijdragen uit Nederland. Bij het Zuid-Afrikahuis zoekt men voor de noodzakelijke voortgang van de digitalisering nieuwe vrijwilligers. De DBNL zou meer willen en naar eigen oordeel moeten doen, maar is daarvoor op zoek naar financiering.

De opkomst overtrof de verwachtingen van de organisatoren. Met vijfendertig personen vormde die voor het uitverkoren zaaltje het absolute maximum. Naast een flink aantal Vlamingen waren er enkele deelnemers uit Zuid-Afrika en uit de Antillen. Voor de interessante vragen en relevante aanvullingen was tijdens het seminar maar net voldoende tijd, maar gelukkig werd dit tekort tijdens een genoeglijke nazit meer dan goed gemaakt. Naar de indruk van de verslaggever was men over het gebodene erg tevreden.

Eep Francken

Continue

   

MARLENE VAN NIEKERK GASTSCHRIJVER 2009

Als vijfentwintigste gastschrijver van de Universiteit Leiden en opvolgster van Arnon Grunberg trad in 2009 de Zuid-Afrikaanse schrijfster Marlene van Niekerk aan.
Na Etienne van Heerden (2000) is zij in Leiden de tweede Afrikaanse gastschrijver. In 2007 werkte zij al mee aan een ‘aspectencollege’ voor tweedejaars over haar roman Agaat. (Zie op deze website het verslag van Nels Fahner). Mevrouw Van Niekerk gaf in Leiden colleges ‘creatief schrijven’. Op 15 oktober 2009 sprak zij de Albert-Verweylezing uit in de vorm van een verhaal, dat te vinden is op de website van NRC Handelsblad.
Marlene van Niekerk (1954) is een veelzijdige auteur. Zij trad eerst op als dichteres en schreef toneelstukken. Zij studeerde intussen jarenlang filosofie, onder meer in Amsterdam, maar keerde inmiddels terug naar Stellenbosch, waar zij haar studie ook begonnen is. Van haar vallen gedichten over Nederland op, bijvoorbeeld ‘latter day don quichot’, met regels als:

            vele vele kunste
            ken haar hoogheid amsterdam
            my hoerige my sjarmante beminde
            en die windmeulens geborduur op haar some
            bekoor my uitermate
            [...]
            ha! sy maak my hoof vet met drome
            sy verlei my tot illusies van digterlike veroweringe
            sy laat my neerlê in plantsoene
            oorgroei van aardse luste

(Hier laat Van Niekerk de Spaanse ridder spreken, met dank aan Bredero.) Haar tweede genre is dat van het verhaal. In haar bundel Die vrou wat haar verkyker vergeet het (1992) sluipt achter de verhalenschrijfster eerder de filosofe dan de dichteres mee naar binnen. De speelsheid en de fantasie waarvan de verhalen in hun satirische elementen en surrealistische taferelen blijk geven, botsen hier en daar met de wat omslachtige formulering, ook in het titelverhaal, waarin een schrijfster zich terugtrekt in een landelijk gebied, uit verlangen los te raken van de al te intellectuele schrijfwereld. Zij gaat zich vervolgens meer en meer vereenzelvigen met de vogels.
    Marlene van Niekerk behaalde haar eerste grote succes met Triomf (1994), een dikke roman over een asociaal gezin, de Benades. Het bestaat uit moeder Mol (zeventig jaar), zoon Lambert (bijna veertig), en twee mannen van Mols leeftijd, haar halfbroer Pop en haar broer Treppie. Eén van die twee is Lamberts vader, wie van de twee weet niemand. Mol pleegt ook incest met haar zoon, naar eigen zeggen vanwege zijn vallende ziekte, die hem ongeschikt zou maken voor een normale relatie. Dat Lamberts algehele instabiliteit verband houdt met inteelt, hoort in het gezin tot de verzwegen taboes.
    Na Ons is nie almal so nie van Jeanne Goosen is dit het tweede boek uit de recente Afrikaanse literatuur waarin ‘armblankes’ centraal staan. Maar van de fatsoenlijke armoede die Goosen beschrijft, is bij dit randgezin geen sprake. Verkrachting, mishandeling, alcoholisme, racisme en vernielzucht staan op de voorgrond. De personages slaan over het algemeen nogal platte taal uit, al gebruiken deze minderbedeelden af en toe toch ook bijbelse beelden en verwijzen ze en passant zelfs naar Rhijnvis Feith en Martinus Nijhoff. De hele situatie herinnert Nederlanders overigens aan The family, de populaire toneelserie van Lodewijk de Boer (1972-’73).
    Voor een goed begrip zijn de tijd en de plaats van handeling van groot belang. De Benades stemden vroeger voor de Nasionale Party, kennen de hoogtepunten van de Afrikaner geschiedenis en vormen ook enigszins een parodie op de hoeksteen van het traditionele Afrikanerschap: het gezin. Het nieuwe Zuid-Afrika is in aantocht en daarmee algemeen stemrecht. Onze ‘helden’ verwachten weinig goeds van een nieuwe regering en klampen zich, bij gebrek aan iets anders, vast aan het idee van de blanke superioriteit. ‘Triomf’ is de historische naam van de voorstad die ten behoeve van ‘armblankes’ is opgebouwd op de plaats van de befaamde multiculturele township Sophiatown bij Johannesburg. De afbraak van Sophiatown is, naast die van District Zes in Kaapstad, hét voorbeeld van gewelddadig apartheidsoptreden contra cultuurvermenging. ‘Sophiatown’ staat voor alles wat de Apartheid nu juist níet wilde. Op de plaats van de weggevaagde ‘smeltkroes’ moest een nieuwe wijk verrijzen, ‘van nieuwe steen en blinkend hout’. Daar zouden blanke gezinnen die het moeilijk hadden, vooruitgeholpen worden, ter meerdere eer en glorie van Zuid-Afrika, althans van het Zuid-Afrika van de apartheid.
    Van Niekerks roman plaatst dergelijke gedachten in een cynisch licht. Van de idealen waardoor Verwoerd, de architect van de Apartheid, misschien bezield was, is helemaal niets terechtgekomen. De mensen die zich mede dankzij een betere huisvesting hadden moeten kunnen ontwikkelen, blijken na een reeks van jaren niet anders te karakteriseren dan als een maatschappelijke onderklasse. Het uiteindelijke resultaat van Verwoerds plannen kan de deportatie van de vroegere bewoners op geen enkele manier rechtvaardigen.
    Ook haar tweede grote succes is een dikke roman: Agaat (2004). In dit boek
overheerst één beeld: dat van de oude zieke blanke Afrikaner vrouw Milla, steeds meer
getroffen door een oprukkende verlamming, en van Agaat, haar bruine helpster van wie
Milla volstrekt afhankelijk wordt. Deze omkering van de oude verhouding tussen baas en knecht weerspiegelt de geschiedenis van het Zuid-Afrika van de tweede helft van de twintigste eeuw. Agaat biedt ook een schildering van het Zuid-Afrikaanse ‘plaaslewe’, van
de boerderij die veel dichter bij de natuur staat dan in Europa, van bomen en bloemen.
Heimwee is aan het boek niet vreemd.
    In 2006 volgde Memorandum, in samenwerking met de schilder Adriaan van Zyl. De titel verwijst naar de aantekeningen die de hoofdfiguur, J.F. Wied, voorgesteld als een saaie ambtenaar, kort voor een zware operatie maakt in het ziekenhuis, waar hij hoort wat twee stervenden tegen elkaar zeggen. Dit is voor hem grotendeels onbegrijpelijk, op het eerste gezicht een onsamenhangende gedachtewisseling. Zij verwijzen naar schrijvers, filosofen, ideeën en onderwerpen waarvan Wied niets weet. Later gaat hij naar de bibliotheek om daar de manco’s in zijn kennis weg te nemen. Dan gaat een nieuwe wereld voor hem open. Deze zelfopgelegde taak draait uit op de grootste verrijking van zijn leven.
    De gereproduceerde werken van Adriaan van Zyl maken de indruk van natuurgetrouwheid tot in het uiterste detail. Van Zyl schildert ziekenhuisinterieurs, als het ware alsof hij ze gefotografeerd heeft. Maar toch is zijn realisme niet objectief. Alle details kloppen, maar het werk als geheel brengt een griezelige nuance: toch is er iets mis. Alle ziekenhuisbeelden stralen een zielloosheid uit die de toeschouwer bij de keel grijpt. Net als bij bijvoorbeeld A.C. Willink is in verband met Van Zyl de term ‘magisch realisme’ gebruikt. In de Nederlandse vertaling is de bijdrage van Van Zyl voor een groot deel weggelaten.

Ook de Nieuwssite van de Universiteit bericht over het gastschrijverschap van Marlene van Nieuwkerk.

Continue

   

SYMPOSIUM STANDAARDTALEN IN BEWEGING

Standaardisatie en destandaardisatie in Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika
Universiteit Leiden, 19 - 21 augustus 2009

Op het symposium Standaardtalen in beweging stonden drie invalshoeken centraal: het standaardisatieproces in het verleden, de-standaardisatie in de 21ste eeuw, de huidige en toekomstige positie van het Afrikaans en het Nederlands.
    Het standaardisatieproces in het verleden. Zowel het Afrikaans als het Nederlands hebben een lang standaardisatieproces doorgemaakt, maar wel met enkele eeuwen verschil in tijd, plaats en context. Voor het Nederlands begon de ontwikkeling naar een standaardtaal in de tweede helft van de zestiende eeuw, voor het Afrikaans aan het eind van de negentiende eeuw. Een interessante, niet eerder zo gestelde vraag is in hoeverre de Nederlandse en Afrikaanse standaardisatieprocessen parallellen dan wel verschillen vertonen. Wat is de invloed van een toch zeer verschillende context?
    De-standaardisatie in de 21ste eeuw. Aan het begin van de 21ste eeuw trekken in beide taalgebieden variaties binnen de standaardtaal de aandacht. Luidt die variatie een begin van destandaardisatie in zoals sommige taalkundigen menen of ontwikkelen die varianten zich tot geaccepteerde standaardtaal? Zijn er overeenkomsten of juist verschillen op dit punt tussen het Nederlands en het Afrikaans?
    De huidige en toekomstige positie van het Afrikaans en het Nederlands. De positie van het Afrikaans als een van de twee officiële talen is na de Apartheid ingeruild voor een plaats naast tien andere, officieel gelijk-berechtigde talen, waarvan er een, het Engels, sterker is. In hoeverre kan deze positieverandering worden vergeleken met de toekomstige plaats van het Nederlands te midden van andere Europese talen in een zich verenigend Europa?

Sprekers waren: Hans den Besten (Universiteit van Amsterdam en Universiteit Stellenbosch), Cor van Bree (em. Universiteit Leiden), José Cajot (Brussel), Jac Conradie (University of Johannesburg), Frans Hinskens (Meertens Instituut en Vrije Universiteit, Amsterdam), Joop van der Horst (KU Leuven), Jacques Van Keymeulen (Universiteit Gent), Ernst Kotzé (em. en navorsingsgenoot Nelson Mandela Metropolitan University, Port Elizabeth), Jan Noordegraaf (Vrije Universiteit, Amsterdam), Stanisław Prędota (Universiteit Wrocław), Gijsbert Rutten (Universiteit Leiden), Gerald Stell (Vrije Universiteit, Brussel), Reinhild Vandekerckhove (Universiteit Antwerpen), Rik Vosters (Vrije Universiteit, Brussel), Marijke van der Wal (Universiteit Leiden), Vic Webb (keynote speaker, Universiteit van Pretoria).

Het volledige programma is te zien op Standaardtalen.pdf

Dit symposium was een groot succes. Als symposiumbundel is onder redactie van Marijke van der Wal en Eep Francken in 2010 verschenen: Standaardtalen in beweging, Amsterdam en Münster, Stichting Neerlandistiek VU en Nodus, 217 pagina’s.


Continue

   

GASTDOCENTSCHAPPEN IN ZUID-AFRIKA

Verslag over Karel Bostoens verblijf in 2007 in Zuid-Afrika, als gastdocent aan de Universiteit van Stellenbosch

Oudere Afrikaanse letterkunde

Geagte Prof Bostoen, Ek is ’n student in u Nederlandse Middeleeuse Tekste module. My twee werksopdragte is tans steeds uitstaande en ek wil u hiermee groot om verskoning vra vir die uitstaande werkstukke. [...] Ek is ’n student wat ernstig en passievol is oor my kursus en werk en verseker u dat hierdie laat inhandiging waarlik weëns omstandighede buite my beheer is.
    Ek vra nogmals om verskoning vir die probleem. Dankie. Vriendelike Groete

Dit is een van de vele mails die ik van derde- en vierdejaarsstudenten Afrikaans kreeg, in de periode 1 februari t/m 31 mei 2007. Ik doceerde toen Nederlandse letterkunde van vóór 1800 aan het Departement vir Afrikaans en Nederlands van de Universiteit van Stellenbosch, dankzij een docentenuitwisselingsprogramma. De wellevende toon in dit mailtje was dermate tegengesteld aan de teneur van de meeste mails waaraan ik in Leiden de laatste jaren blootstond, dat hij me evenzeer schokte als liet schateren.
    Voor Nederlanders is het haast niet voor te stellen, maar alle in het Nederlands geschreven letterkunde van vóór ca. 1920 valt onder de noemer: Afrikaanse Letterkunde. De Zuid-Afrikaanse studenten sukkelden er intussen geweldig mee, niet in het minst vanwege de confrontatie met hun eigen taboes. Een vrome derdejaars worstelde in zijn geweten met de erotische strapatsen van de vos ‘Reynaerde’, en vroeg onbevangen hoe het kwam dat calvinisten zo expliciet konden zijn in seksuele aangelegenheden. Dat ‘Willem die Madocke makede’ en Johannes Calvijn niet echt tijdgenoten waren en dat het van belang is dit te beseffen, was hem ontgaan en de helft van zijn medestudenten evenzeer, want Zuid-Afrikanen zijn bepaald niet gezegend met veel historisch cultuurbegrip. Inleving in de psyche van verre, vreemde volkeren wordt ginds niet aangemoedigd en qua aardrijkskundige kennis verschillen ze nauwelijks van de gemiddelde Amerikaan. Kortom, dat Breughel en Bredero ‘Boeren’ als vrolijk dansende, dobbelende, flikflooiende wezens voorstellen en beslist niet als legendarische helden die met Gods Woord op de lippen water in bloed plegen te veranderen, zet vele Zuid-Afrikanen op het verkeerde been.
    En wat te denken van Karel ende Elegast waarin Karel de Grote aanvankelijk de vergissing begaat de zwarte roofridder in het nachtelijk duister als de baarlijke duivel te beschouwen, om tenslotte - dankzij een goddelijke ingreep - het inzicht te verwerven dat schijn bedriegt? Waaruit niet alleen koning Karel, maar ook de oplettende lezer (met behulp van die kleurverschillen) leert dat die eenzame zwarte ridder alle deugden bezit die zijn eigen aangetrouwde familie mist.
    Ja, het is allemaal zeer moeilijke letterkunde voor die jongens en meisjes 10.000 km ten Zuiden van ons. Maar ze hadden het niet willen missen, lieten ze me weten, ofschoon de docent soms slecht te verstaan was. Overigens, die docent denkt nog steeds met enige weemoed terug aan hun spontaneïteit. Al na het eerste college schreef een studente zonder enige terughouding: ‘ik verstaan je niet heel goed hoor!’, daarna deed ze niet meer haar best om Nederlands te schrijven en ik vernam van haar: ‘die lesings is reeds interessant genoeg, ek sukkel met die verstaan. dit is ’n inspanning om die Nederlandse aksent te verstaan en die opdragte is onduidelik. Maar ek is seker ons sal vinnig aan u gewoond raak, ekskuus as die verbeteringe effens teregwysend was, ek het dit nie nors bedoel nie’, nog later heet het: ‘Jou Afrikaans is heel verstaanbaar, hoor, moenie bekommer nie, ek vind dit heel vermaaklik’.
    Inderdaad, van het Afrikaans kan ’n mens nooit genoeg krijgen, ook al is het Oudere Afrikaanse Letterkunde.

Het bovenstaande werd gepubliceerd als: ’Universiteit Stellenbosch’. In: Vermogen om te geven. Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds. Samenstelling en eindredactie Stijn Cnossen. Den Haag: Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds, 2009, p. 49-50.



Mijn verblijf te Stellenbosch (1 februari t/m 31 mei) vond plaats in het kader van de afspraken tussen Dr. Hendrik Mullers Vaderlandsch Fonds en de Leidse Faculteit der Letteren, zoals vastgelegd in het Programma wetenschappelijke samenwerking Universiteit Leiden — Zuid-Afrika (Leiden, januari 2006). Dit programma wordt gesubsidieerd door ‘Dr. Hendrik Mullers Vaderlandsch Fonds’, maar de Leidse universiteit zelf investeert eveneens een bedrag daarin. Het huidige programma bestaat uit zeven deelprojecten die gericht zijn op samenwerking met de afdelingen Afrikaans-Nederlands van universiteiten in Zuid-Afrika.
    Mijn verblijf in Stellenbosch viel onder deelproject 4, omschreven als: Docentenuitwisseling Oudere Letterkunde. Volgens dit project zou vanwege de Leidse Letterenfaculteit een gastdocent op het gebied van de Nederlandse letterkunde van de Vroegmoderne tijd (1500-1800) gedurende één semester aan een Zuid-Afrikaanse universiteit werkzaam zijn. Een Zuid-Afrikaanse docent met dezelfde specialisatie zou gedurende één semester in Leiden komen doceren bij de Opleiding Nederlands, Sectie Oudere Letterkunde. Het was de bedoeling dat de vernieuwde benadering van dit studieterrein (zoals die naar voren komt in verschuivingen binnen de literaire canon) tijdens die uitwisseling centraal zou staan. Speciale aandacht zou daarnaast uitgaan naar het leren formuleren van adequate onderzoeksvragen.
    De docenten die dit gastdocentschap gingen vervullen, waren ikzelf, inmiddels emeritus UHD Oudere Nederlandse Letterkunde (Universiteit Leiden), en Dr. S. Huigen, ‘Associate Professor’ voor Nederlandse taal en letterkunde (Universiteit van Stellenbosch).     Vanwege een combinatie van eerder gemaakte werkafspraken en privéomstandigheden kon Prof. Huigen niet tegelijk met mij de docentenuitwisseling uitvoeren. Ik ging — zoals voorzien in het programma — in het voorjaar van 2007 naar Stellenbosch terwijl Prof. Huigen in het najaar van 2008 naar Leiden hoopt te komen. Deze gang was zaken bevoordeelde de onderlinge samenwerking ten zeerste. Vrijwel dagelijks hadden Siegfried Huigen en ik werkoverleg onder het genot van sterke koffie. Vrijwel wekelijks was hij aanwezig bij mijn hoorcolleges als toehoorder. Omdat hij mij allerlei didactische tips gaf, toegesneden op de Zuid-Afrikaanse situatie, was zijn aanwezigheid zeer nuttig. Doordat we na afloop de gang van zaken en aangeboden stof evalueerden en daarover discussieerden, kwam dat niet alleen de kwaliteit van het onderwijs, maar ook onze samenwerking op andere terreinen ten goede. Voor ons beiden is het een uitstekende mogelijkheid te zijn geweest om met een vakgenoot in het buitenland die dezelfde specialisatie heeft, praktisch, concreet en inhoudelijk samen te werken.

Onderwijs

1 vierdejaarscolleges
Op donderdag 1 februari kwam ik ’s nachts om half twaalf in het hotel aan. De volgende ochtend om 9.30 u vond al het besprekingscollege met de vierdejaarsstudenten (honneurs studenten) plaats. Die bespreking betrof een werkcollege (2 contacturen per week, gedurende 14 weken) dat aangekondigd was als ‘Afrika in de vroegmoderne Nederlandse letterkunde’. De maandag daarop volgde om 9 u het eerste college met de studenten Carolyn Meads en Marna Pretorius. Ze hadden zelf dit college gekozen uit een groot aanbod en bleken zeer gemotiveerd te zijn. Het college had drie doelstellingen:
-vertalen uit 17de-eeuws Nederlands in levend Afrikaans onder gebruikmaking van het WNT en WAT.
-het leren formuleren van adequate onderzoeksvragen
-het maken van een betrouwbare teksteditie met annotaties en commentaar.

De teksten die centraal stonden tijdens het college waren de Iconologia van Cesare Ripa in de Nederlandse vertaling (1644) van D.P. Pers, het blijspel Moortje (1617) van G.A. Bredero en de Afrikaense brieven (1678) van W.G. van Focquenbroch. Op college kregen de studenten een schriftelijke opdracht die ze vier dagen later moesten inleveren, en die ik tegen het eerstkomende college nakeek. De opdrachten werden keurig uitgevoerd. De resultaten waren meestal boven verwachting. Uiteindelijk hebben we ons geconcentreerd op de Afrikaense brieven van Focquenbroch. Die zijn allemaal in het Afrikaans vertaald, inclusief de lastige rijmbrief waarvan de omzetting in Afrikaanse verzen goed is geslaagd. De brieven zijn inmiddels ook van een inleiding en verantwoording voorzien en op het Internet gepubliceerd (http://www.focquenbroch.nl/bibliotheek/fokinafri/FokInAfri.html). Bij de eindversie van de vertaling zijn voorts nog drie docenten van het Departement Afrikaans en Nederlands betrokken geweest. Zij hebben de vertaling vanuit hun specifieke deskundigheid gecontroleerd. Het waren Prof. Huigen, Dr. Harold Lesch en Dr. Ronel Foster. De studenten vonden Focquenbrochs brieven prachtig en zeiden na afloop dat ze nooit hadden beseft dat er zulke geestige literatuur in het 17de-eeuwse Nederlands was geschreven.

2 derdejaarscolleges
Dit was een hoorcollege Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen en de Renaissance waaraan 17 studenten deelnamen. Het kennisniveau van de deelnemers verschilde onderling nogal. Ze hadden zelf het college gekozen uit een aanbod van acht (daarvan waren ze verplicht er zes te kiezen). De eerste zes weken waren gewijd aan de Middelnederlandse letterkunde, de laatste zes aan de letteren van de Renaissance. Op het college werden de volgende teksten behandeld: Karel ende Elegast, Van den Vos Reynaerde en enkele liederen uit het Antwerps liedboek. Voorts geuzenliederen (o.m. het Wilhelmus) en verder sleutelbegrippen zoals imitatio en aemulatio, petrarkisme en emblematiek die met behulp van geselecteerde literatuur (tekstvoorbeelden) werden toegelicht. Wekelijks kregen de deelnemers een korte opdracht en leerden ze onderzoeksvragen te formuleren. Daarnaast hebben ze twee werkstukken gemaakt van 2000 woorden elk: één op het vlak van de Middeleeuwen en één op het vlak van de Renaissance. Dit was nogal pittig zowel voor de studenten als voor de docent met wie velen regelmatig via e-mail contact hielden of persoonlijk langskwamen. Ook nu bleken de resultaten zo goed dat één of twee werkstukken verdienen op het Internet te worden gepubliceerd. Uiteindelijk hebben veertien van de zeventien deelnemers aan al hun verplichtingen voldaan en hebben slechts drie studenten tussentijds afgehaakt.
    Ten behoeve van dit hoorcollege heb ik alle lesmateriaal zelf samengesteld. Daarbij mocht ik langs de elektronische weg ook nog enige bijstand ontvangen van mijn Leidse collega’s Ton Harmsen en Olga van Marion. Inleidende stukken heb ik zelf geschreven en ik deelde bij gelegenheid een volgstuk uit aan de deelnemers. Bij de wekelijkse opdrachten liet ik hen gebruik maken van de site http://www.literatuurgeschiedenis.nl en van de DBNL. Voor de grotere werkstukken liet ik de deelnemers voorlopige onderzoeksvragen inleveren die ik met hen besprak. In overleg met collega Huigen liet ik bepaalde boeken in de UB op reserve plaatsen zodat die maximaal toegankelijk bleven. Zoals eerder vermeld: gedurende de hele periode was de praktische steun van mijn collega bijzonder welkom en nuttig. Ik heb zoveel mogelijk in het Afrikaans gedoceerd, maar als ik te moe werd, kon ik op het Nederlands terugvallen. Dat leidde soms tot komische en minder komische misverstanden, maar ik had de indruk dat mijn pogingen om zoveel mogelijk Afrikaans te spreken, op prijs werden gesteld.

Onderzoek

Te Stellenbosch heb ik onderzoek verricht naar documenten die de relatie Uhlenbeck-Rollo betreffen. Het betreft hier de befaamde Leidse taalkundige C.C. Uhlenbeck (1866-1951) en zijn leerling en promovendus de Schotse classicus William Rollo (1892-1960). Rollo’s vader, eveneens William geheten, was ‘Rector’ van St. James’ Episcopal Curch te Springburn (ca. 5 km ten noorden van Glasgow). Deze anglicaanse geestelijke zou later nog Hebreeuws doceren op Trinity College te Toronto.
    Over de classicus Rollo getuigde Uhlenbeck dat hij geen Brit ooit beter Nederlands had weten spreken of schrijven dan hij. Rollo’s echtgenote was de Nederlandse Louise van den Broeke [hij trouwde met haar te Bussum op 19 december 1922. Zij was de dochter van een militair, namelijk van kolonel Hendrik van den Broeke] die tijdelijk (interims) Grieks en Frans aan de Universiteit van Stellenbosch heeft gedoceerd, ter vervanging van resp. de hoogleraren Basson, Edgar en Franken.
    Rollo was een talenwonder. Hij studeerde vanaf 1910 tot aan het uitbreken van WO I klassieke talen te Glasgow. Werd soldaat (oorlogsvrijwilliger) en in de loopgraven studeerde hij op 20 april 1915 af: ‘MA with honours’. Promoveerde tot kapitein van de Highland Light Infantry, vocht aan het front in Noord-Frankrijk, raakte gewond, maakte een (Britse) gasaanval mee en werd krijgsgevangen genomen tijdens de desastreus verlopen gevechten op het slagveld van Loos (tussen Rijsel en Béthune) in september 1915. Leerde Duits in het kamp in Duitsland (1915-18), en van medegevangenen Russisch, Frans en Hindi. In 1918 werd hij bij een uitwisseling van krijgsgevangenen in Holland geïnterneerd waar hij toestemming kreeg om in Leiden zijn studie Klassieke Talen weer op te nemen. Legde vervolgens het doctoraal examen af in juni 1920. Doceerde eerst klassieke talen aan het Erasmiaans Gymnasium te Rotterdam en vanaf september 1921 aan het Eerste Stedelijk Gymnasium (nu het Haganum), maar te laat om Bordewijk en Nijhoff als leerlingen in zijn klas te hebben. De vrouw die hij op 19 december 1922 trouwde, had ook klassieke talen gestudeerd, maar te Utrecht. Tijdens zijn leraarsschap ging Rollo van 1922 tot 1925 colleges Indo-Germaanse filologie voor ‘post-graduates’ te Leiden volgen. Door Uhlenbeck liet hij zich overhalen om Baskisch te leren en hij spendeerde vervolgens twee zomervakanties in de provincie Vizcaya (Spanje) om onderzoek te doen. Hij leerde er Spaans en Baskisch. Dankzij de Baskische huishoudelijke hulp van zijn vrouw die voor één jaar meekwam naar Nederland, was hij in staat zich verder in Nederland in de Baskische spreektaal te bekwamen. In 1925 promoveerde hij te Leiden op een dissertatie waarin een complete grammatica werd gegeven van het Baskische dialect van Marquina. Volgens Uhlenbeck was dit dialect taalkundig bijzonder interessant omdat het dorp Marquina dat zuiver Vizkaïsch spreekt, precies op de scheidingslijn tussen het Vizkaïsch en het Oost-Baskisch ligt. In zijn proefschrift confronteerde Rollo ook het literaire Baskisch met de levende spreektaal van Marquina. Het proefschrift is in de internationale vakliteratuur van die tijd goed ontvangen. [Recensies van R. Bleichsteiner (Wenen) in Anthropos 20 (1925), p. 1192, van Jaime de Angulo in American Anthropologist N.S. 28 (1926), p. 437-8, van Ernst Lewy (Berlijn) in Orientalistische Literaturzeitung 31 (1928), kol. 821-2, van C.C. Uhlenbeck in Museum: Maandblad voor philologie en geschiedenis 34 (1926-1927), p. 101-102, van R.M. de Azkue (Baskische Academie) in La Revista Internacional de Estudios Vascos 16 (1925), nr 4.]
    In 1929 verkreeg Rollo op grond van zijn publicaties ook nog de doctorsgraad van zijn oude Alma Mater te Glasgow. Hij was inmiddels in 1926 docent (‘senior lecturer’) klassieke talen geworden aan de universiteit van Kaapstad (en sprak binnen de kortste keren uiteraard vloeiend Afrikaans), daarna in 1934 hoogleraar. In WO II begon hij (naar later bleek: met vooruitziende blik) Japans te leren. In 1945 werd het ‘Directorate of Military Intelligence’ opgericht waar hij jonge Zuid-Afrikanen onderrichtte in het Japans. Vervolgens werden zijn leerlingen naar India gestuurd om Japanse krijgsgevangenen te ondervragen. Nadat hij met pensioen was gegaan, werd hij in 1953 de eerste ‘Principal’ van het pas opgerichte ‘University College of Rhodesia and Nyassaland’ te Salisbury (nu Harare, Zimbabwe). In 1960 werd hij hoogleraar klassieke talen aan Rhodes University te Grahamstown (Oostkaap) in afwachting van een opvolger.
    Het onderzoek naar de relatie Uhlenbeck-Rollo paste in het kader van de speurtocht naar Uhlenbecks correspondentie waaraan een vijftiental onderzoekers van over de hele wereld deelneemt. Mijn contactpersoon was Mary Eggermont-Molenaar te Calgary (Canada). Via onderzoek in het universiteitsarchief te Stellenbosch kwam ik al gauw terecht bij de afdeling Special Collections van de UB van de Universiteit van Kaapstad (UCT). Met hulp van mevrouw Lesley Hart doken Rollo’s sollicitatiebrief uit 1934 op waarmee hij met succes solliciteerde naar de leerstoel Klassieke Talen aan de Universiteit van Kaapstad, [Hij schreef onder meer hierin: "For the general course in Philology I attended the lectures of Professor Uhlenbeck, Professor of Ancient Teutonic Languages at the University of Leiden, and for Gothic I went to Professor Boer of Amsterdam. At the suggestion of Professor Uhlenbeck I decided to take up a non-Indo-European Language and spent two summers in Vizcaya, Spain, studying the Basque language."] en een getuigschrift van Uhlenbeck betreffende William Rollo waarvan ik de kopieën inmiddels aan mevrouw Eggermont heb doen toekomen. Over William Rollo heb ik ook een paar maal telefonisch contact gehad met Rollo’s bejaarde zoon William te Kaapstad en met Rollo’s oud-leerling Michael de Lisle. Met Rollo’s kleinzoon Martin, die een biografie van zijn grootvader voorbereid, stond ik via e-mail in contact.

Overige activiteiten

In de week van 5 t/m 11 maart vond in Stellenbosch het jaarlijkse literaire festival plaats, dat bekend staat onder de naam van Woordfees. Bij de opzet en organisatie van dit festival zijn Prof. Dorothea van Zyl en Dr. Ronel Foster van het Departement Afrikaans en Nederlands nauw betrokken. Ik nam vanzelfsprekend deel aan allerlei activiteiten in dit kader. Zo volgde ik het debat over de Zuid-Afrikaanse geschiedenis onder de leiding van de historicus Hermann Giliomee en ik genoot van het optreden van dichters als Gerrit Komrij, Daniel Hugo, Joan Hambidge, Luuk Gruwez, alsmede van de vele optredens van Spinvis en zijn band. Voorts heb ik het debat in het Ou Hoofgebou bijgewoond waarop oud-minister van Buitenlandse Zaken Pik Botha betoogde dat de apartheid een gruwelijke fout was geweest en dat de huidige politiek van ‘regtstellende aksie en swart bemagtiging’ op weg was een al even gruwelijke fout te worden. Die uitspraak haalde trouwens de krant. In het openluchttheater Oude Libertas beluisterde ik de zangers Koos Kombuis en Valiant Swart.
    Op 20 en 27 maart heb ik de gastcolleges bijgewoond die de historicus Henk Wesseling hield resp. over het ‘Plaatsen der Herinnering’-project en over Fernand Braudel.
    Op tweede paasdag was ik de hele dag in Worcester te gast bij de dichter Floris Brown die mij behendig wist te strikken voor een straatinterview bij een lokale radiozender. Terug in Nederland zou ik op 9 juni de voordracht bijwonen die hij hield in het Zuid-Afrikahuiste Amsterdam.
    Zelf heb ik tijdens mijn verblijf twee lezingen gehouden over de Afrikaense brieven van Focquenbroch: op 21 april te Kaapstad in het Huis der Nederlanden en op 10 mei te Stellenbosch voor de vaste staf van het Departement, de studentassistenten en voor andere belangstellenden. Beide bijeenkomst werden zeer goed bezocht.
    Voor het overige heb ik mijn contact hernieuwd met mijn oud-stagiair Jean Jordaan, nu werkzaam als ICT’er. Gesprekken met hem over Zuid-Afrikaanse eigenaardigheden waren zoals vanouds zeer aangenaam en nuttig.
    De contacten met de stafleden van het Departement en van het International Office van de universiteit verliepen uiterst plezierig. Van hen heb ik alleen maar hulp en sympathie ondervonden. Een bijzondere vermelding verdient mevrouw Liana Roos, secretaresse van het Departement Afrikaans en Nederlands, voor wie geen moeite te veel was om mijn verblijf in praktische zin zo aangenaam mogelijk te maken.

K. Bostoen         Leiden, 21 juli 2007


Verslag over Eep Franckens verblijf in 2003 in Zuid-Afrika, als gastdocent aan de Potchefstroomse Universiteit vir Christelike Hoër Onderwys (‘PUK’)

Mijn bezoek (5 januari-22 april, waarvan 145 u vakantie) staat in het kader van de afspraak tussen Dr. Hendrik Mullers Vaderlandsch Fonds en de Leidse Faculteit der Letteren, vastgelegd in de ‘Project-begroting Dr. Hendrik Mullers Vaderlandsch Fonds’ (april 1997). Die afspraak houdt in dat de Opleiding (destijds:Vakgroep) Nederlands in de jaren 1997-2002 een aantal activiteiten zou ondernemen, gericht op samenwerking met de afdelingen Afrikaans-Nederlands van universiteiten in Zuid-Afrika; hiervoor biedt Dr. Hendrik Mullers Vaderlandsch Fonds financiële steun.
    Bij dit bezoek gaat het om ‘deelproject VIII’, geprogrammeerd voor najaar 2002. De project-begroting spreekt van een gastdocentschap van een Zuid-Afrikaanse docent letterkunde in Leiden, ‘bij voorkeur als onderdeel van een docentenuitwisseling.’ Dit plan is in het voorjaar van 2003 gerealiseerd: ik werkte van 23 januari tot 1 april in Potchefstroom, een Potchefstrooms docent was gedurende het tweede semester van de cursus 2002-’03 in Leiden. Dit is mevrouw prof. Heilna du Plooy, de Potchefstroomse hoogleraar moderne Afrikaanse en Nederlandse letterkunde, een voortreffelijke docente. Rond de jaarwisseling 2001-’02 vond ik haar bereid om naar Leiden te komen; eerder dan in 2003 was echter niet mogelijk. Vervolgens waren de ‘Skool vir Tale’ en de Vakgroep Afrikaans-Nederlands van de Potchefstroomse Universiteit zo vriendelijk om mij naar Potchefstroom uit te nodigen. Dr. Hendrik Mullers Vaderlandsch Fonds stemde in met de vertraagde uitvoering van dit deelproject.
    De Potchefstroomse Universiteit is één van de vijf Zuid-Afrikaanse universiteiten waarmee de Leidse universiteit een samenwerkingsovereenkomst heeft. In de afgelopen jaren hebben enkele Potchefstroomse studenten in Leiden college gelopen en onderzoek gedaan en hebben docenten over en weer vakinhoudelijk contact gehad (bijvoorbeeld de specialisten voor jeugdliteratuur dr. E. van der Westhuizen en prof.dr. H. van Lierop).

Kaapstad

Voorafgaand aan mijn werk in Potchefstroom heb ik in Kaapstad gesprekken gevoerd met prof. C.N. van der Merwe (Universiteit van Kaapstad), dr. D. van Zyl (Universiteit van Stellenbosch) en prof. W. van Zyl (Universiteit van Wes-Kaapland). Tussen de departementen Afrikaans-Nederlands die zij vertegenwoordigen, en de Leidse Opleidingen Nederlands en ‘Dutch Studies’ vindt regelmatig studenten- en incidenteel docentenuitwisseling plaats. Aan twee van de Leidse student-bezoekers heeft de Universiteit van Kaapstad een promotiebeurs aangeboden; één van hen is inmiddels gepromoveerd (dr. A. Schaffer). Op het ogenblik studeren er twee studentes uit Stellenbosch in Leiden en verblijft één Leidse student in Kaapstad. In het cursusjaar 2003-’04 zal één Leidse neerlandica naar Stellenbosch gaan, en een tweede naar Kaapstad.
    Ook heb ik in Kaapstad een tweetal inmiddels afgestudeerde Zuid-Afrikaanse oud-Leidengangers teruggezien, beiden werkzaam in de uitgeverij.


Studieprogramma

De opleiding aan Zuid-Afrikaanse universiteiten verschilt sterk van de Nederlandse. Belangrijker is dat de student zijn vakkeuze niet aan het begin maar in de loop van zijn studie doet. Ieder begint met een groot aantal vakken, dat geleidelijk wordt ingeperkt. In Potchefstroom begint de student met acht vakken. Na een half jaar wordt dit aantal gehalveerd. In het tweede jaar zijn er nog drie vakken, in het derde jaar twee; men doet dus BA in twee vakken. Hierop volgt desgewenst in het vierde jaar BA-honneurs (één vak), en daarna een MA-programma. Ik heb college gegeven aan tweede- en vierdejaars. De vierdejaars zijn uiteraard ook in onze zin te beschouwen als studenten Afrikaans-Nederlands, maar de tweedejaars verdelen hun aandacht als gezegd over vier vakken.
In de studie Afrikaans-Nederlands is het Nederlands niet gelijkwaardig aan het Afrikaans. Op school wordt aan het Nederlands vrijwel geen aandacht besteed. Mede daardoor beschikken tweedejaars Afrikaans-Nederlands nog niet over grote kennis van de Nederlandse taal en letterkunde. Niet alleen met Nederlands lezen, maar ook met luisteren naar Nederlands hebben zij maar weinig ervaring.
Een Nederlandse docent bezorgt de studenten de stimulerende ontdekking dat Nederlanders voor Afrikaanstaligen werkelijk verstaanbaar zijn. Dit vergroot de belangstelling voor Nederlandse schrijvers en voor de Nederlandse cultuur. In de Zuid-Afrikaanse situatie is de aanwezigheid van een Nederlandse of Vlaamse docent bij een universitaire opleiding Afrikaans-Nederlands hoogst wenselijk.

Onderwijs, studenten

Mijn hoofdtaak in Potchefstroom was onderwijs en onderzoek, met nadruk op het onderwijs. Mijn organisatie-activiteit behelsde slechts het bijwonen van de vakgroepsvergaderingen, met het doel om de Vakgroep te leren kennen en de dagelijkse gang van zaken beter te begrijpen.
    Na overleg met het Departementshoof prof. H. Viljoen heb ik twee cursussen aangeboden:
- Nederlands realisme (tweedejaars)
- Zwarte Nederlandse literatuur (vierdejaars, d i BA honneurs)

Het onderwerp van het ‘Nederlands realisme’ is mij gesuggereerd door prof. Viljoen. Mijn colleges hierover pasten volledig in het tweedejaars-programma ‘Afrikaanse en Nederlandse prosa’, dat in hoofdzaak door hem verzorgd werd. Er waren dertien studenten. Het tweedejaars-programma is in Potchefstroom georganiseerd in blokken (zes weken). Ik kreeg de gelegenheid om in het eerste blok van 2003 een ‘dubbel’ college aan te bieden, dus 2 keer 45 minuten, deels hoor-, deels werkcollege. Ik besprak (door de studenten gelezen en schriftelijk becommentarieerde) verhalen en romanfragmenten van Hildebrand, Marcellus Emants, Aug.P. van Groeningen, Cyriel Buysse, Louis Couperus en Stijn Streuvels.
    Voor de studenten waren dit over het algemeen onbekende namen, maar toch was er veel belangstelling. De vertelkunst van bijvoorbeeld Couperus oogstte bewondering. Het radicale realisme van schrijvers als Emants en Buysse wekte verbazing, soms afkeer. Na het college-blok deden de studenten een afsluitend schriftelijk examen. Ook schreven ze een referaat over een zelfgekozen Nederlands realistisch werk. Dit leverde een paar veelbelovende werkstukken op.
    De inbedding in een groter geheel en de daaruit voortvloeiende samenwerking met Viljoen heb ik als bijzonder voordelig ervaren. Hij was zo vriendelijk om al mijn colleges bij te wonen; op mijn beurt heb ik uiteraard geprofiteerd van zijn onderwijs over Afrikaans proza. Zo konden wij voor de studenten een presentatie verzorgen met enige samenhang. Een toevallig voordeel was nog dat Viljoen en ik verschillende onderwijs-stijlen hebben. Hij is filosofisch gericht, levert een ‘zoekende’ onderwijsvorm waarbij de studenten moeten mee-denken; zelf ben ik meer een verteller. Hoe dit ook zij, de afwisseling die wij boden pakte naar mijn mening goed uit.
    Het college is afgesloten met de (door mij ingeleide) verfilming van de realistische roman van Frederik van Eeden, Van de koele meren des doods. Renée Soutendijks beroemde acteerprestatie in deze film maakte in Potchefstroom grote indruk. Bij wijze van afscheid van de Nederlandse gastdocent verzorgde de Vakgroep voor docenten en studenten hierbij een ‘eenvoudige ete’, een (stevig) aangeklede borrel.

De benaming ‘Zwarte Nederlandse literatuur’ van mijn werkgroep voor honneurs-studenten (twee deelnemers) is een toespeling op discussies in de Afrikaanse letterkunde over ‘zwarte literatuur’ en ‘zwarte schrijvers’. Er waren ook hier zes bijeenkomsten van 2x 45 minuten. Mijn onderwerp was de twintigste-eeuwse Nederlandse (post)koloniale literatuur en de migrantenliteratuur. Ik koos het onderwerp omdat ik uit ervaring weet dat de Nederlandse (post)koloniale literatuur bij Zuid-Afrikaanse studenten vaak terra incognita is, hoewel deze werken vanwege de herkenbaarheid van de beschreven situatie Zuid-Afrikaanse lezers sterk kunnen aanspreken. Ze bieden ook goede mogelijkheden tot vergelijking met Afrikaanse literatuur. De behandelde werken zijn:

Kader Abdolah: De reis van de lege flessen
Hafid Bouazza: De voeten van Abdollah
Cola Debrot: Mijn zuster de negerin
Maria Dermoût: De tienduizend dingen
Tip Marugg: De morgen loeit weer aan

Deze boeken bezat de bibliotheek over het algemeen niet, maar had ik meegebracht. De studenten verzorgden een tweetal mondelinge presentaties, schreven leesverslagen en leverden tenslotte een werkstuk.

De studenten van de PUK zijn aan de ene kant zelfstandiger dan hun Leidse collega’s, aan de andere kant houden hun docenten hen meer aan de hand. Hun financiën moeten zij over het algemeen zelf regelen; de Nederlandse studiebeurs voor ‘iedereen’ ontbreekt. In de eerste jaren van de studie kunnen ze steunen op uitgewerkte ‘studiegidsen’ met opdrachten, die het midden houden tussen syllabus, reader en schriftelijke cursus.
    De afstand tussen docent en student is kleiner; de onderlinge verhouding vertoont familiale trekken. Een 45+-docent die je niet kent, noem je ‘oom’ (of, naar ik aanneem: ‘tannie’). Aanspreekvorm voor eigen docenten is titel plus voornaam, wat in mijn geval oplevert: ‘doc Eep.’ Dit alles typeert waarschijnlijk het oude Transvaal, in Kaapstad gebruikt men alleen de titel (‘goeie môre, doctor’).
    Ik heb in mijn onderwijs voortdurend geprobeerd om de studenten die daarvoor geschikt zijn, te stimuleren tot studie in Europa. Ervaringen uit het verleden bevestigen dat zo’n studieverblijf voor de ontwikkeling van de Zuid-Afrikaanse student van onschatbaar belang is.

Onderzoek

Met dr. Olf Praamstra van de Leidse Opleiding ‘Dutch Studies’ bereid ik de uitgave voor van een bloemlezing uit de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur van na 1800. Deze literatuur moet worden onderscheiden van de Afrikaanse literatuur.
    Hoewel de Kaapkolonie al vroeg in de negentiende eeuw Brits werd, speelde het Nederlands in Zuid-Afrika nog tot 1925 een grote rol. Hoewel het buiten de preekstoel nog nauwelijks gesproken werd, was het de officiële taal in de boerenrepublieken, de Zuid-Afrikaanse Republiek (‘Transvaal’) en de Oranje-Vrijstaat; dat zijn de republieken die door de Boerenoorlog (1899-1902) te gronde gingen. Ook aan de Kaap bestond een Nederlands cultureel leven met boeken, toneel, tijdschriften. Op den duur verloor het Nederlands het echter van het ter plaatse gesproken Afrikaans. Deze ontwikkeling werd voltooid in 1925, toen het Afrikaans de status van officiële taal kreeg. Maar ook sindsdien blijven er Zuid-Afrikaanse boeken in het Nederlands verschijnen, veelal van de hand van Nederlandse immigranten die men wel al als Zuid-Afrikanen moet beschouwen, maar die in geschrifte nog vasthouden aan hun (en onze) moedertaal.
    Deze literatuur krijgt zowel in Nederland als in Zuid-Afrika over het algemeen weinig aandacht. Voor Zuid-Afrikanen neemt zij een ongunstige middenpositie in: enerzijds niet Zuid-Afrikaans genoeg (dan kun je beter Afrikaans lezen), anderzijds niet Nederlands genoeg (dan liever ‘t Hart, Claus of Nooteboom). In Nederland is zij vrijwel onbekend. Wij willen daar met een bloemlezing iets aan veranderen.
    Deze literatuur is in Nederland ook ten dele afwezig. Hoewel de Koninklijke Bibliotheek, de bibliotheek van de Maatschappij, enkele universiteitsbibliotheken en de bibliotheek van het Suid-Afrikaans Instituut (Amsterdam) vrij veel Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur bezitten, is studie in een Zuid-Afrikaanse universiteitsbibliotheek noodzakelijk. Inderdaad heb ik in Potchefstroom ‘nieuwe’ negentiende-eeuwse literatuur gevonden, die wellicht een plaats zal krijgen in de te vervaardigen bloemlezing.
    Daarnaast bood de Potchefstroomse bibliotheek de gelegenheid tot een oriëntatie in de dikwijls nogal obscure wereld van de negentiende-eeuwse Zuid-Afrikaanse Nederlandstalige pers. Ik heb een aantal blaadjes kunnen bekijken die mij tot nu toe slechts van naam bekend waren en op die manier een helderder beeld gekregen van het Zuid-Afrikaanse Nederlandse circuit. Ik had hiervoor overigens maar weinig tijd.

Lezingen

Op 10 maart heb ik in het kader van een Colloquium van het PUK-‘subprogram’: ‘Suid-Afrika. Letterkunde, ruimte en identiteit’ een lezing gegeven over: ‘Ruimte en identiteit in die Nederlandse literatuur.’

Op 18 maart heb ik op uitnodiging van prof. W. Burger, de hoogleraar Afrikaanse letterkunde van de (inmiddels tweetalige) Randse Afrikaanse Universiteit in Johannesburg een lezing gegeven onder de titel: ‘Het verdriet van Nederland,’ over Nederlandse koloniale en postkoloniale literatuur.


Gesprekken enz.

Uiteraard heb ik in Potchefstroom een aantal gesprekken gevoerd en bijeenkomsten van verschillende aard bijgewoond. Daarvan wil ik er enkele vermelden:

7 februari Gesprek met prof. J van der Elst, directeur van het Internasionale Kantoor van de Potchefstroomse Universiteit, over de samenwerking tussen Potchefstroom en Leiden, en over het Neerlandistiek-congres in Potchefstroom (2004).

11 februari Kort gesprek met de Rektor, prof. Theuns Eloff, tijdens diens kennismakingsbezoek aan de Skool vir Tale, over het belang van persoonlijk contact tussen bestuur en docenten.

18 februari Kennismakingsgesprek met de Dekaan, mevr. prof. A. Combrink, over mijn werk aan de PUK.

19 februari Prijsuitreiking van de Skool vir Tale. In aanwezigheid van de docenten (en van ouders e.d. die in de buurt wonen) worden tijdens een feestelijke borrel met bijzonder veel hapjes op een landgoed aan de rand van de stad een groot aantal (meest immateriële) beloningen toegekend aan studenten die bij diverse studie-onderdelen de beste prestaties leverden. De belangrijkste ‘prijzen’ bleken hier overigens twee (beslist wel materiële) beurzen van de Nederlandse Taalunie.

4 maart Bijeenkomst van de Potchefstroomse Werkgemeenschap van de Suid-Afrikaanse Akademie van Wetenschappe en Kuns, met lezing van de Potchefstroomse taalkundige mevr.prof. M. Verhoef over het taalbeleid van de Universiteit.

12 maart Gesprek met prof. Van der Elst en prof. H. Viljoen over een in Potchefstroom binnenkort in te voeren cursus ‘Nederlandse taal en cultuur.’

Problemen van Universiteit en Vakgroep

De Potchefstroomse Universiteit heeft, net als veel andere universiteiten in en buiten Zuid-Afrika, gebrek aan geld. De Potchefstroomse Universiteit verkeert, net als heel Zuid-Afrika, in een veranderingsproces. Hier is geen gelegenheid om daarover uit te weiden, maar een drietal kwesties zijn te belangrijk om ongenoemd te laten.
    Het hele Zuid-Afrikaanse universitaire onderwijs heeft te maken met fusies tussen universiteiten en/of fusies tussen universiteiten en ‘tegnikons’ (HBO-instellingen voor praktische en technische vakken). Zo gaan universiteiten die tijdens de Apartheid gesticht zijn voor zwarte studenten maar sinds het verdwijnen van dat systeem veel minder studenten trekken en in financiële problemen verkeren, fuseren met voorheen ‘witte’ universiteiten die sinds het eind van de Apartheid juist veel niet-blanke studenten gekregen hebben. Ook de Potchefstroomse Universiteit bereidt zo’n fusie voor. Dit is aanleiding voor grote onzekerheid over het karakter van de nieuw te vormen Universiteit.
    In direct verband hiermee staat een tweede vraagstuk, dat van de taal. De Potchefstroomse Universiteit is één van de twee Afrikaanstalige universiteiten in Zuid-Afrika maar biedt ook veel Engelstalig onderwijs. In Potchefstroom en omstreken is het Tswana echter de grootste taal; inmiddels overtreft het aantal aan de Universiteit ingeschreven zwarte studenten al dat van de blanken. Het Tswana wordt bestudeerd in de Vakgroep Afrikatalen maar speelt daarbuiten geen grote rol. Sommige Tswana-studenten dringen aan op meer Engels onderwijs, soms met het argument dat zij dan gelijke kansen krijgen (gelijk aan die van de Afrikaanstaligen). Maar die gelijkheid zou dan bereikt worden door een verslechtering voor de Afrikaanstaligen, die aan een Afrikaanse universiteit onderwijs in het Afrikaans verwachten. De betere oplossing, lessen in de moedertaal, dus ook in het Tswana, is nu nog alleen in het lager onderwijs mogelijk. Aan de PUK wordt hard gewerkt aan dit probleem, maar dé oplossing is moeilijk te vinden. Voor de Leidse bezoeker zijn de debatten over het taalprobleem en de rol van de moedertaal in het onderwijs van direct belang, nu ook in Leiden druk wordt uitgeoefend om het Engels in te voeren ten koste van de moedertaal.
    De derde kwestie betreft de talen-vakken; ook hier roepen de Potchefstroomse problemen moeilijkheden in Leiden in de herinnering. In heel Zuid-Afrika loopt de laatste jaren het aantal taalstudenten sterk terug. Tegelijk vertonen vakken als communicatie-wetenschap een ‘krankzinnige’ groei; aan de PUK is de grootste collegezaal voor de eerstejaars van deze richting te klein. Afrikaans-Nederlands wordt door deze ontwikkeling zwaar getroffen; er zijn te weinig studenten.
    Dit heeft uiteraard een slechte invloed op het reilen en zeilen van de Vakgroep. Doordat vacatures niet vervuld worden, vergrijst de staf. Het MA-onderwijs is, hopelijk tijdelijk, in 2003 bij gebrek aan studenten tot stilstand gekomen. De honneurs-werkgroepen tellen een (in de ogen van een Leids neerlandicus) zeer laag aantal studenten: een, twee of drie. Het is zonder meer bewonderenswaardig dat men niettemin een volwaardig BA-programma Afrikaans-Nederlands (taalkunde en letterkunde) overeind weet te houden, maar de nadelen, ook voor studenten- en docentenuitwisseling, zijn onmiskenbaar.
    Afrikaans-Nederlands krijgt enige steun van de Nederlandse Taalunie, onder meer doordat jaarlijks aan een tweetal studenten een studiebeurs wordt toegekend voor de voortzetting van hun studie Afrikaans-Nederlands met een jaar.

Faciliteiten

De universiteitsbibliotheek is uitstekend voorzien, ook op het terrein van de Nederlandse letterkunde. De (post)koloniale literatuur is echter een zwak punt; hieraan wordt nu extra aandacht besteed. Ook bij de aanschaf van nieuwe boeken speelt de Taalunie een belangrijke rol.
    De docenten hebben een prettige werkkamer met computer. Er is een personeelskamer voor de Skool vir Tale. Zowel het secretariaat van de Skool vir Tale als dat van de Vakgroep Afrikaans-Nederlands is ’s ochtends en ’s middags geopend. Er is een permanente studentassistenten-dienst voor fotokopieerwerk enz. Daarnaast beschikken de vakgroepen over eigen student-assistenten. In Potchefstroom ontmoeten de hoogleraren elkaar niet bij het kopieerapparaat maar in de personeelskamer, en raken de betere studenten meer bij het werk betrokken via hun assistentschap.

Tenslotte

De Vakgroep Afrikaans-Nederlands in Potchefstroom hecht veel waarde aan de contacten met Nederlandse collega’s, ook aan die met de Leidse neerlandici. Dit zijn niet alleen mooie woorden maar zij worden bevestigd door de meer dan collegiale ontvangst door collega’s, ondersteunend personeel (secretariaten, bibliotheek, technische diensten enz.). Overal kon ik altijd om hulp vragen.
    Prof. Viljoen had mijn onderkomen geregeld en was mijn eerste contactpersoon. Met vrouw en kinderen heeft hij ons gedurende ons hele verblijf bijgestaan waar mogelijk, op een manier die de verwachting die een bezoeker mag koesteren, ver overtreft.
    De Skool vir Tale stelde voor de duur van mijn verblijf een ‘Puk-kar’ (Toyota) ter beschikking. De Direkteur, prof. Carstens, leende me de fiets van zijn dochter. Verschillende collega’s nodigden ons bij hen thuis uit, zelfs op verjaardagen. Al deze hartelijkheid staat niet op zichzelf maar is direct verbonden met de hechte sociale structuur die het opvallendste kenmerk van de PUK vormt.

Continue

   

LEIDSE STUDENTEN IN ZUID-AFRIKA

Die Kaap is weer Hollands

Verslag Ieke Noyon, studeerde in Stellenbosch Afrikaans en
Zuid-Afrikaanse geschiedenis van juli 2012 tot januari 2013

Na maanden van intensieve voorbereiding was het dan eindelijk zover: op 12 juli, de dag waarop in 1275 de Eerste Romeinse brug van Maastricht instortte, precies 700 jaar later São Tomé en Principe onafhankelijk wordt van Portugal en de verjaardag van mijn beste vriendinnetje van de basisschool, schrijf ik mijn eigen stukje geschiedenis en stap ik op het vliegtuig naar Zuid-Afrika. Ik ben samen met een vriendinnetje uit Leiden, Sandra, die psychologie studeert en ook een semester in Stellenbosch zal gaan studeren. In het begin wist ik niet zeker of ik dit wel leuk vond, maar uiteindelijk bleek het fantastisch.
Allereerst even over die intensieve voorbereiding: als je naar het buitenland wil, zeker als het buiten Europa is, moet je dit echt op tijd regelen. Sowieso moest afgelopen jaar de aanmelding vóór 1 december binnen zijn, inclusief motivatiebrief en aanmelding voor de universiteit, maar ook daarna moet je veel dingen regelen voor je visum en voor de universiteit waar je heen wil. Het is dus belangrijk om er op tijd over na te denken. De informatie over visa is het meest betrouwbaar en actueel bij de ambassade zelf, dus daar kun je het beste gewoon langsgaan om je laten informeren (op een enkele uitzondering na is dit in Den Haag).
Daarnaast alle dingen die zo (of soms minder) fantastisch waren, zoals het leven in Stellenbosch: in sommige opzichten heeft dit niets met het echte Afrika te maken, maar toch is het niet te vergelijken met Nederland. Om te beginnen — waar iedereen natuurlijk altijd over begint — als je kijkt naar de veiligheid; ik ben er van overtuigd dat je in Leiden op ieder mogelijk tijdstip veilig door de stad kunt lopen, in ieder geval naar de plaatsen waar je als student naar toe zou willen. In Stellenbosch kan je echt niet in donker over straat in je eentje, en ook met andere mensen erbij moet je nog uitkijken. Ik ken ontzettend veel mensen die (bijna) zijn beroofd, al dan niet gewelddadig. Daarnaast zijn er geen taxi’s zoals in Nederland, en het openbaar vervoer... Nou ja, dat is er eigenlijk ook niet. De universiteit heeft echter wijselijk op deze risico’s ingespeeld en de USPD ingesteld, wat wel weer echt een fantastische uitvinding is! De USPD is de campusbeveiliging. Deze loopt sowieso op bepaalde plaatsen van de campus ’s nachts over straat, maar als je tot diep in de nacht moet studeren kun je hen daarna ook gewoon bellen om je thuis af te laten zetten! In principe is dit natuurlijk wel echt voor als je tot 3 uur hebt gestudeerd, maar mocht je toevallig uit geweest zijn en in je eentje naar huis moeten dan mag je ze ook wel bellen. ☺ Dit uitgaan gebeurde vrij regelmatig, en vooral op woensdag; dit had dan ook de Afrikaanse bijnaam ‘Klein Saterdag’. Ook hierbij natuurlijk wel weer zorgen dat je veilig naar huis gaat. Een kleine troost voor vooral mijn moeder was overigens dat overvallers in Stellenbosch over het algemeen vrij netjes schijnen te zijn; ze beginnen met netjes vragen om je portemonnee, en als het duidelijk is dat je niet zoveel keuze hebt krijg je soms je pasjes terug en bij je telefoon soms je SIM-kaart. Nette jongens hè?
Daarnaast waren er, naast uiteraard ontzettend hard studeren (?), ook overdag veel dingen om te doen. Een hele fijne bijkomstigheid van in een wijngebied zitten, is natuurlijk het wijnproeven! Op vrijwel alle wijnboerderijen in de omgeving van Stellenbosch kan je voor ongeveer 2 euro een glas krijgen en daar een aantal wijnen uit proeven. Als je daarna besluit een fles te kopen, krijg je dit bedrag zelfs retour! Een klassieke win-win-situatie dus. Dit is overigens ook een aanrader voor vakantiegangers. Daarnaast is Kaapstad vrij dichtbij, en ook erg leuk om te bezoeken. De bereikbaarheid is niet ideaal vanwege de onveiligheid van de trein, dus het is echt geen overbodige luxe om een auto te kopen (en te verkopen bij afscheid) of uiteraard bevriend te worden met mensen met een auto. Ik ben zelf voor de tweede optie gegaan, maar als ik dit over had kunnen doen was ik zeker voor optie 1 gegaan. De trein is overigens niet altijd onveilig; als je overdag reist, met name in de spits, en niet helemaal alleen in een coupé stapt, kan je niet zoveel gebeuren, maar je moet echt oppassen. Ook in het weekend is het geen goed idee, en het advies is om altijd eersteklas te reizen (wees niet bang voor hoge reiskosten: een enkeltje Stellenbosch - Kaapstad is slechts €1,70 voor een uurtje in de trein). Een andere middagvullende activiteit is ergens gaan lunchen. Aangezien arbeid in Zuid-Afrika niets kost, is uit eten gaan sowieso stukken goedkoper (hoewel je je niet schuldig moet proberen te voelen als je weet dat de bediening €0,80 per uur verdient) en meteen stukken leuker.
Een laatste geweldige pré van Zuid-Afrika: Afrikaans! Hoewel de taal natuurlijk op Nederlands lijkt, en zeker in geschreven vorm ook goed te begrijpen is, zijn er vaak amusante variaties. Een greep uit de collectie:
Rekkie    —haarelastiekje
Sjoebroekie    —        hotpants
Bromponie    —        scooter
Moltrein    —        metro
Woefkardoes    —        doggiebag, niet overbodig in een continent met weinig voedsel!
Donkerbrille    —        zonnebril
Amperbroekie (slang)    —        string
plek-plek    —        hier en daar
Daarnaast is een mooie, historische uitdrukking: “Die Kaap is weer Hollands”. Dit stamt uit de tijd dat de Nederlanders en de Engelsen nog hevig vochten om de Kaapkolonie, met onder andere Kaapstad en Stellenbosch. Dit uiteraard tot grote onvrede van de Boeren, de Nederlandse afstammelingen, die de Kaap in Nederlandse handen wilden zien. Deze uitdrukking wordt nu nog steeds gebruikt als het goed gaat met de wereld, alles mooi is en de mensen tevreden. En dat is zo. Met of zonder alle 200 Nederlandse studenten die daar rondzwieren, die Kaap is wederom Hollands.


Vijf maanden in Stellenbosch (2010) - Sophie Koelemeij

Bijna vier maanden geleden stapte ik in het vliegtuig om mijn Leidse studententijd achter mij te laten en mijn studie Nederlands af te sluiten aan het zuidelijkste puntje van het Afrikaanse continent. Ik zou de komende vijf maanden de literaire producten van de Afrikaanse taal bestuderen aan de oudste universiteit van Zuid-Afrika in het pittoreske wijndorp Stellenbosch. Vol verwachtingen, maar ook wel een beetje bang, stapte ik dus op deze koude januarimorgen in het gevaarte dat mij naar de andere kant van de wereld zou brengen. .
    Eenmaal geland op het vliegveld van Kaapstad, was het voor mij zaak om zo snel mogelijk te ’integreren’ in dit onbekende land. Dit bleek niet zo moeilijk te zijn als verwacht. De introductieperiode van de universiteit zorgt er namelijk voor dat je als internationale student heel snel nieuwe contacten kunt leggen en bovendien bijgepraat wordt over de universiteit, Stellenbosch en Zuid-Afrika in het algemeen.
    Deze voorbereiding is geen overbodige luxe: Zuid-Afrika is een heel ander land dan ons relatief veilige Nederland. Wanneer je de berichten in de media mag geloven, is het een van de gevaarlijkste landen ter wereld. Dit laatste is naar mijn mening zwaar overtrokken, maar feit blijft dat je hier wat meer op je tellen moet passen. Het belangrijkste advies dat ik hier gekregen heb is echter dat je niet bang moet zijn, als je bang bent kun je immers niet ten volle van je tijd genieten, maar dat je wel altijd op je hoede moet blijven. Als je dat bent, is Zuid-Afrika niet gevaarlijker dan Amsterdam, Berlijn of Barcelona, maar wel veel mooier.
    Want mooi is het land, verschrikkelijk mooi. Mooi zijn de verschillende landschappen die, zeker hier aan de Kaap, elke twintig kilometer veranderen. Tijdens een ’roadtripje’ langs de Tuinroute was het dan ook moeilijk om mijn ogen op de weg te houden. Het ene moment bevind je je tussen de imposante bergen en glooiende wijnheuvels van Stellenbosch, het volgende moment rijd je langs de prachtigste stranden om daarna door een oerbos te rijden op weg naar nationale parken vol olifanten. Ongelooflijk overweldigend!
    Ook heel mooi is de grote diversiteit aan mensen in Zuid-Afrika, met al hun verschillende kleuren, culturen en talen. Allemaal zo verschillend, maar een ding hebben ze met elkaar gemeen: iedereen is, om uiteenlopende redenen, erg trots op zijn of haar Zuid-Afrika. De blanke Afrikaners, niet de minst vaderlandslievenden, bleken verschrikkelijk gastvrij en hulpvaardig te zijn. De officiële volkssport is rugby, de officieuze barbecueën, oftewel braaien. De beste manier om je Afrikaans te oefenen is dan ook tijdens zo’n braai, onder het genot van een uitstekend Zuid-Afrikaans wijntje en een flink stuk vlees.
    Vanwege mijn vrijwilligerswerk in de plaatselijke township Kayamand ben ik ook in contact gekomen met een heel andere bevolkingsgroep: de Xhosa. Een keer per week gaan we met een groep internationale studenten naar een school in Kayamandi om tachtig leerlingen een middag lang te helpen met hun huiswerk. Ik moet zeggen dat dit een van de meest verrijkende ervaringen tijdens mijn verblijf hier is geweest en ik zou het iedereen aanraden die van plan is om in Zuid-Afrika te studeren. We hebben als vrijwilligers met onze minieme bijdrage natuurlijk niet de wereld veranderd, maar hebben wel de kans gehad om met deze muzikale, goedlachse en creatieve kinderen te kunnen werken.
    Tenslotte nog iets over de universiteit, want naast reisjes maken en vrijwilligerswerk doen moet er in Stellenbosch ook heel hard gestudeerd worden. Ik vind het niveau hier dan ook pittig: we moeten vrij veel lezen, maar nog veel meer schrijven. Voor elk vak moet je minimaal twee werkstukken schrijven, die daarnaast ook van een behoorlijke omvang zijn. Het academische klimaat is hier echter zeer aangenaam: door de kleine groepjes is er goed contact met docenten en medestudenten, die mijn passie voor de Afrikaanse en Nederlandse letterkunde delen.
    Al met al is mijn keuze om een (klein) half jaar in Stellenbosch, Zuid-Afrika te studeren, een van de beste van mijn leven gebleken. Mocht je van plan zijn om een deel van je studie in het buitenland te volgen, laat je dan niet afschrikken door slechte berichten in de media of spookverhalen van een vage kennis, maar geef Zuid-Afrika een kans. Je zult er geen spijt van krijgen.


Mijn semester in Stellenbosch (2008) - Dionne Boekestijn

Ik ben nu ruim tweeënhalve maand terug uit Zuid-Afrika, maar het lijkt veel langer geleden. Ik zal proberen zoveel mogelijk algemeen relevantie informatie te geven, zodat toekomstige uitwisselingsstudenten weten wat ze kunnen verwachten. Voor mijn persoonlijke ervaringen verwijs ik graag naar mijn weblog.

Het studeren in Stellenbosch is mij niet heel zwaar gevallen. De colleges (studie Nederlands&Afrikaans) waren goed te volgen, en voor de opdrachten had ik genoeg tijd.
Waar ik echter wel veel tijd aan kwijt raakte, was het regelen van alles. Toen ik eenmaal vertrok dacht ik dat het ergste geregel (visum, beurzen, vakken, etc.) wel achter de rug was. Niet dus. Bovendien had ik de introductie voor internationale studenten gemist omdat ik in die periode nog tentamens had, waardoor ik geen idee had wanneer ik waar voor wat moest zijn. De kamer die ik had gehuurd via de Universiteit van Stellenbosch (in Academia) was inderdaad gemeubileerd, maar ik moest zelf nog beddengoed en dekens kopen. Dat was ik even vergeten. Allemaal kleine dingetjes, maar zo raakten de dagen wel vol.
Ik moest nog uitzoeken hoeveel punten ik kreeg voor de vakken, en of deze dan nog steeds goedgekeurd zouden worden door de Universiteit Leiden. Uiteindelijk heb ik maar één van de oorspronkelijk gekozen vakken gevolgd.
Ik moet zeggen dat ik aan het International Office in Stellenbosch vrij weinig heb gehad. Ik kreeg tegenstrijdige informatie en vaak werden mij zelfs verwijten gemaakt als ik iets niet wist of niet goed had geregeld. Alles wordt door één persoon geregeld, zelf ook nog student, de contactpersoon van alle internationale studenten. Het is dus wel logisch dat zij op een gegeven moment een beetje overspannen reageerde op de studenten, maar dit zie ik wel als een gebrek vanuit het IO.
Over de faculteit (Letteren en Wijsbegeerte) heb ik weinig te klagen gehad. Integendeel. Alle leraren, medewerkers en ook de studenten waren ontzettend aardig en behulpzaam. Ze vonden het echt leuk om een internationale studente bij hun colleges te hebben. De sfeer was heel persoonlijk en ontspannen, en de Afrikaanse studenten waren vrij open tegen hun docenten. Ik volgde een derdejaarsvak en twee honneursvakken. De honneursvakken werden (inclusief mezelf) door slechts vijf studenten gevolgd, waardoor er een kleine afstand was tussen student en docent.
De manier van studeren is wel even wennen. Ik moest meer opdrachten maken dan ik gewend was, en deze bepaalden voor een groot deel het eindcijfer. In het hele semester heb ik slechts twee tentamens gemaakt.

Al met al dus een leuke en bijzondere tijd, want naast het wennen aan een andere sfeer op de Universiteit moest ik natuurlijk ook wennen aan een ander land, nieuwe mensen, nieuw huis, etc. In het begin kwam alles over me heen, en leek het of ik geen orde in chaos kon scheppen. Maar zodra de eerste maand voorbij was, en het meeste geregel achter de rug, was het leven daar goed te doen. Ik heb nu de smaak te pakken, en zou — zodra mijn financiën het toelaten — graag nog een keer in het buitenland studeren of stagelopen.


Onze vrouw in Stellenbosch (2004) - Mirjam van Amelsvoort

Al zo lang ik me kan herinneren wilde ik Nederlands studeren. Zo kon ik van mijn passie voor de letterkunde mijn studie maken. Zeker met Moderne Letterkunde als afstudeerrichting. Een half jaar voor studie naar het buitenland was een droom.
Vrij in het begin van mijn studie Nederlands kwam ik in aanraking met de Zuid-Afrikaanse literatuur. Een nieuwe weg lag, mede dankzij Eep Francken als richtingaanwijzer, voor mij open. Wat is mooier dan deze boeken in die prachtige, van oorsprong Nederlandse, taal te bestuderen in het land van herkomst? Ik besloot de weg in te slaan.
Na maandenlange voorbereiding was op 10 januari 2004 het moment daar; ik stapte in het vliegtuig dat mij voor een semester van droom naar werkelijkheid bracht, met als eindbestemming Stellenbosch, Zuid-Afrika.
Op het moment dat ik dit schrijf ben ik iets over de helft van mijn verblijf hier. En ik kan niet anders dan zeggen dat studeren aan de Universiteit van Stellenbosch een hoogtepunt binnen mijn studie is! Niet alleen tijdens de colleges leer ik veel, ook daarbuiten. Gesprekken met medestudenten en docenten buiten de colleges om geven goed weer hoe hier tegen zowel de Zuid-Afrikaanse als de Nederlandse letterkunde wordt aangekeken. En daaruit komen al snel gesprekken voort over de cultuur en politiek in het land, met alle facetten die daarbij horen. Zeker nu de vieringen van tien jaar democratie in volle gang zijn. Daarnaast heb ik al aardig wat door het land gereisd. Alle ervaringen bij elkaar zorgen ervoor dat ik een Zuid-Afrikaans boek nu in zijn context kan plaatsen.
Het departement Nederlands en Afrikaans organiseert elk jaar het ’Woordfees’. Ik had het geluk daar in maart bij te kunnen zijn. Een week lang lezingen, cabaret, dans, muziek, en dit alles in het teken van letterkunde, was een erg leuke manier om enthousiasme voor de letterkunde bij het publiek los te maken of te vergroten. Zowel Zuid-Afrikaans, als Vlaams en Nederlands, stonden een week lang in het middelpunt van belangstelling. Voor mij was het heerlijk om schrijvers als Antjie Krog, Wilma Stockenström en Etienne van Heerden te zien optreden. Ook Anna Enquist heb ik mogen ontmoeten, juist zo ver van huis!
Mijn liefde voor zowel de Zuid-Afrikaanse als de Nederlandse letterkunde wordt hier dus goed gevoed. En dan komen het schattige Stellenbosch en de uiterst vriendelijke en behulpzame docenten en medestudenten daar nog bij. Ik raad dan ook een ieder met dezelfde passie als ik aan om mij na te doen en hier te gaan studeren.

Continue

   

C. LOUIS LEIPOLDT-PRIJS VOOR DR. J. C. KANNEMEYER

Advies van de Commissie voor Zuid-Afrika aan het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde (23 april 2002)

Geacht Bestuur,

Begin 2001 hebt u besloten, ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan van de bijzondere betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika een prijs van € 3500 uit te loven, teneinde de bestudering van de Afrikaanse literatuur te bevorderen en deze literatuur meer bekendheid te geven. Deze prijs kreeg de naam van de grote Afrikaanse dichter C. Louis Leipoldt (1880-1947). Wie in aanmerking wilde komen, moest vóór 1 februari 2002 onder schuilnaam een ongepubliceerd opstel of essay of een ongepubliceerde verhandeling insturen, een beschouwing die op de meest overtuigende manier het belang van het werk van een Afrikaanse auteur of van een aspect daarvan zou beklemtonen. De volledige voorwaarden zijn bekendgemaakt via het internetadres van de Opleiding Nederlands:
www.hum.leidenuniv.nl/Dutch/ZuidAfrikaLeiden.html
en zijn daar nog te raadplegen.Voor de beoordeling hebt u het advies gevraagd van de Commissie voor Zuid-Afrika.
    Deze Commissie bestaat uit dr. H.L. Wesseling (voorzitter), Adriaan van Dis, dr. V. February en dr. A.A.P. Francken (secretaris). De heer Wesseling heeft niet aan de feitelijke beoordeling deelgenomen. De heer February verblijft al enige tijd in Zuid-Afrika maar heeft dankzij moderne middelen toch volledig aan de werkzaamheden van de Commissie kunnen meedoen.

De secretaris van de Maatschappij heeft de Commissie zestien inzendingen onder schuilnaam overhandigd, te weten:
  • Eleanor Baker, groot duiwels dood
  • Poësie as die presentasie van ’n representasie (Breytenbach)
  • Eenders en anders: die diskursiewe netwerk in Donkermaan van André P. Brink
  • Tussen gloed en die diep dreun. Die uitsonderlike oeuvre van Sheila Cussons.
  • Epiloog by ’n ‘drama’ in drie bedrywe (Eybers)
  • Die roec die es wel dijn compein. Aantekeningen oor Die ryk van die rawe deur Jaco Fouché
  • Uys Krige en die Suid-Afrikaanse politiek
  • Die kleur van mens. Antjie Krog se Kleur kom nooit alleen nie (2000) en die rekonstruksie van identiteit in post-apartheid Suid-Afrika.
  • Die digkuns van Johann de Lange
  • Die oeuvre van Karel Schoeman
  • Rondom de ander in Na die geliefde land van Karel Schoeman
  • A.H.M. Scholtz: vaandeldrager van de nieuwe Zuid-Afrikaanse roman
  • Schrijven tegen de geschiedenis in: het proza van A.H.M. Scholtz
  • Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, waarom hoort zij tot de canon van dit land? Het innovatieve karakter van Sy kom met die Sekelmaan van Hettie Smit en de Afrikaanse literatuurbeschouwing.
  • Vernuwing deur mitisiteit in die waterslangverhale van George Weideman
  • Skielik is daar vrouwe (Van Zyl)
Van deze zestien inzendingen moesten wij er helaas één terzijde leggen, omdat de auteur bij vergissing zelf haar ware naam in de noten onthulde. Overigens heeft het aantal inzendingen onze verwachtingen overtroffen. Daarbij komt dat het grote merendeel van de auteurs zijn taak duidelijk zeer ernstig genomen heeft. Niemand heeft de C. Louis Leipoldt-prijs beschouwd als klusje tussendoor, integendeel.
    Aan deze uiting van tevredenheid willen wij een kritische opmerking toevoegen. Lezing van een niet gering aantal inzendingen werd bemoeilijkt doordat de auteurs zich bedienen van het typische jargon van de universitaire literatuurwetenschap. Mede omdat een overtuigend pleidooi gevraagd was, konden deze stukken niet voor bekroning in aanmerking komen, ondanks inhoudelijke kwaliteit.
    Onze Commissie beveelt aan voor bekroning met de C. Louis Leipoldt-prijs: ‘Uys Krige en die Suid-Afrikaanse politiek’, onder het pseudoniem Jan Pierewiet. Dit stuk is helder en goed geschreven en behandelt een onderwerp dat nog maar nauwelijks onder de loep is genomen: de positie van de Afrikaner schrijver in de hoogtijdagen van de Apartheid. Pierewiet geeft een mooi beeld van meelopers, heulers en vertegenwoordigers van het ‘loyale verset.’ Dit artikel laat zien dat Krige zich als één van de weinige Afrikaner schrijvers iets aantrok van de censuurmaatregelen tegen zwarte collega’s. Het is een actueel stuk, doordat het zich (niet via een schrijver van vandaag maar verrassenderwijs via de lang overleden ‘dertiger’ Krige) uitspreekt over het vraagstuk van een Afrikaner identiteit naast of tegenover een Zuid-Afrikaanse identiteit. De toon is mild en beheerst, waardoor het wint aan overtuigingskracht. Geheel in de geest van Leipoldt ademt het stuk van Pierewiet een brede visie. Krige staat naast Europese schrijvers, niet alleen naast Nederlandse, naast Zuid-Afrikaanse schrijvers, niet alleen naast Afrikaners, en naast de ongebonden kunstenaar, los van geografische beperking. De Commissie merkt wel op dat Pierewiets overtuigende pleidooi voor Krige naar verhouding weinig bevat over Krige als schrijver en dichter.
    Voorts bevelen wij u een tweetal inzendingen aan voor eervolle vermelding, te weten:
‘Die oeuvre van Karel Schoeman’ (onder de naam: Liesbeth van die Kaap) en ‘Schrijven tegen de geschiedenis in: het proza van A.H.M. Scholtz’ (schuilnaam: Supergroover). Het genoemde stuk over Schoeman treft als een goed ‘vakstuk’, dat het onderwerp bespreekt met begrip en gevoel voor de bijzondere kwaliteiten van Schoemans werk. Ook het artikel over Scholtz is zeer verdienstelijk. Nederlandse lezers vinden er veel wetenswaardigs over een aantal auteurs dat hier vrijwel onbekend is, terwijl die schrijvers wel aansluiten bij de Nederlandse belangstellingssfeer. Wij suggereren u aan de auteurs van de twee laatst besproken stukken € 100 uit te willen uitkeren.

Namens de Commissie voor Zuid-Afrika,

Eep Francken, secretaris



Het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde heeft besloten het advies van de Commissie voor Zuid-Afrika te volgen en de C. Louis Leipoldt-prijs toe te kennen aan dr. J. C. Kannemeyer (‘Jan Pierewiet’) voor ‘Uys Krige en die Suid-Afrikaanse politiek’. Eervolle vermeldingen gaan naar dr. Helize van Vuuren (‘Liesbeth van die Kaap’) voor ‘Die oeuvre van Karel Schoeman’ en dr. Luc Renders (‘Supergroover’) voor ‘Schrijven tegen de geschiedenis in: het proza van A.H.M. Scholtz’.

De prijs is namens het bestuur van de Maatschappij op 4 mei 2002 op de Sederberg-Leipoldtfeesten te Clanwilliam (Zuid-Afrika) aan dr. J.C. Kannemeyer uitgereikt door dr. V.A. February, lid van de Commissie voor Zuid-Afrika.

Continue

   

GASTDOCENTSCHAPPEN IN LEIDEN

Afrikaanse letterkundekursus te Leiden, 2015
Hennie van Coller

Tydens die maande Februarie tot eind-April was dit my voorreg om die kursus oor Afrikaanse letterkunde aan te bied aan studente van die Universiteit van Leiden.
Hierdie kursus, bestem vir derdejaarstudente, het dertien weke geduur, telkens met twee-uursesssies en is bygewoon deur 16 studente wat die kursus voltooi het. Die titel daarvan was: Die representasie van die werklikheid in die Afrikaanse letterkunde van die 20e en 21e eeue. (Mimesis: de Zuid-Afrikaanse literatuur van de 20ste eeuw). Ek moet ook waardering betuig aan dr. Esther op de Beek wat gehelp het om kommunikasie met studente op Blackboard te plaas.
Alle studente moes bepaalde teoretiese werke (o.a. van Stuart Hall, Thomas Vaessens, Marita Mathijsen, Erich Auerbach) lees ter oriëntering. Daarna is getrag om representatiewe (gekanoniseerde) tekste chronologies met die studente te behandel. Die studente het verkies dat die kursus in Afrikaans aangebied word om hulle stelselmatig bloot te stel aan die taal waarin die werk wat hulle moes lees, geskrywe is en het gou daarin geslaag om die taal goed te begryp.
Dit het egter duidelik geblyk dat selfs ’n historiese oorsig wat aan hulle gegee is (ook oor die ontstaan van Afrikaans) nie voldoende was om hulle ’n goeie begrip te gee van die kompleksiteite van die Afrikaanse werklikheid nie. Deur veral die werkstukke het ek hulle dus gedwing om tekste te lees waarvoor hulle ook kontekstuele kennis nodig gehad het, byvoorbeeld Elisabeth Eybers se Nederlandse gedigte, Ronelda Kamfer en Nathan Trantraal se poësie en grensverhale van onder andere Alexander Strachan en Etienne van Heerden.
Klasbywoning was redelik goed en die meerderheid studente het voorbereid na lesings gekom. Oor die algemeen was die studente se voorkennis goed vergelykbaar met ons eie senior voorgraadse studente, maar hulle was meestal yweriger en knap. Daar moet wel in ag geneem word dat hierdie (geselekteerde) groep uiteraard verskil van die studente in die algemeen omdat hulle veel meer gemotiveerd én geïnteresseerd was in ’n Letterkunde wat hulle bekoor het weens die andersheid daarvan.
Wat hier in Suid-Afrika - én in Leiden kommer wek - is dat die verwysingsveld van studente gebrekkig is en dat die studente daar nie juis veel meer geweet het van die aktualiteit (elders) of van Middelnederlandse of sewentiende eeuse letterkunde (en die sub-genres daarvan) as my eie studente nie.
My aanvanklike evaluering is deur hulle as strenger ervaar as waaraan hulle gewoond was en ek het dit vir die eind-assesering (wat 50% uitgemaak het van hulle eindsyfer) aangepas sodat die studente oor die algemeen goed presteer het. In my loopbaan het ek al vir langer tye klas gegee aan verskeie Nederlandse en Vlaamse universiteite (ondermeer in Leuven en Groningen). Ek het die Leidse studente ervaar as keurige, hardwerkende, aangename én waarderende studente.

H.P. van Coller


Accentwerkgroep
Wannie Carstens (Potchefstroom)

Op 2 mei 2013 trad professor Wannie Carstens van de Noordwes-Universiteit, campus Potchefstroom, op als gastdocent in de accentwerkgroep “Inleiding (Zuid-)Afrikaanse literatuur” van Eep Francken. Carstens was in het voorjaarssemester als gastonderzoeker werkzaam bij het instituut LUCL (taalwetenschap). Zijn voordracht viel in twee delen uiteen. Voor de pauze trad hij op als wetenschapsman en gaf hij een wetenschappelijke uiteenzetting over de geschiedenis van het Afrikaans. Na de pauze kwam hij (ook letterlijk) achter het katheder vandaan en leverde hij een pleitrede voor zijn taal. In de nabije toekomst moet de regering van Zuid-Afrika komen tot een vollediger uitvoering van het in de Grondwet geformuleerde taalbeleid. Volgens de Grondwet zijn alle elf erkende talen gelijkwaardig, maar in de praktijk voert de regering een beleid van verengelsing. Het Afrikaans en de negen erkende “zwarte talen” worden verwaarloosd. Burgers moeten bij herhaling een beroep doen op de rechter om hun taalbelangen te verdedigen. Hierbij speelt de Afrikaanse Taalraad, die namens tientallen Afrikaanse organisaties voor de gelijkwaardigheid van de talen opkomt, een belangrijke rol. Voor de toekomst van het Afrikaans is het echter nog belangrijker dat de Afrikaanssprekenden, wit en bruin, de tegenstellingen uit de apartheidstijd weten te overwinnen en gezamenlijk optrekken. Daarvoor zijn diepborende gesprekken nodig, maar de ontwikkelingen tot nu toe geven wel aanleiding voor enig optimisme.


Accentwerkgroep
Marita van der Vyver

Op 25 april 2013 trad Marita van der Vyver op als gastschrijver in de accentwerkgroep “Inleiding (Zuid-)Afrikaanse literatuur” van Eep Francken. Haar onderwerp was de nieuwe roman Die blou van onthou, waarin zij in verhaalvorm een overzicht geeft van de Zuid-Afrikaanse geschiedenis sinds de jaren dertig. Uitgaande van de vraag wat haar had bezield om dit plan op te vatten en uit te voeren, gaf zij de studenten een inkijkje in de literaire en praktische problemen die zij heeft moeten oplossen. Zonder het internet had zij het boek naar eigen zeggen niet kunnen schrijven omdat uitgebreid historisch vooronderzoek nodig was en voor haar, woonachtig in Frankrijk, groot archiefonderzoek in Zuid-Afrika niet uitvoerbaar is. Hoewel Die blou van onthou een fictief werk is, moesten h.i. de historische gegevens wel kloppen. Zij wilde namelijk Zuid-Afrikaanse lezers van nu, die van de recente geschiedenis veelal een slecht beeld hebben, in zekere zin te hulp schieten. Ook over kleding, haardracht en andere sfeerbepalende aspecten van het verleden moest de informatie die zij geeft, betrouwbaar zijn.
    Tegelijk blijft Die blou van onthou een roman, een boek waarvan de schrijver hoopt dat de lezer het met plezier geboeid zal lezen. Daarvoor moest Van der Vyver de historische gegevens verwerken in een verhaal met spanning, een verhaal waarin een of enkele hoofdfiguren een taak op zich nemen, een raadsel oplossen enzovoorts. In dit boek gaat het om vrouwen van drie opeenvolgende generaties voor wie het bewaren en het onthullen van een persoonlijk geheim levensbepalend is.


Aspectencollege
Louise Viljoen (Stellenbosch)

Op 17 november 2011 gaf Louise Viljoen (Stellenbosch) voor ongeveer 75 tweede- en derdejaars een zeer geïnspireerd aspectencollege onder de titel: “Ronelda Kamfer: die teks binne die konteks”. Uitgangspunt was de bundel van Ronelda S. Kamfer: Noudat slapende honde, in Nederland in 2010 uitgegeven in een tweetalige versie, met de Nederlandse vertaling van Alfred Schaffer (Nu de slapende honden). Viljoen plaatste de bundel in de context van de Zuid-Afrikaanse geschiedenis en literatuurgeschiedenis. Hierbij stond de positie van de “bruinmense” en in het bijzonder van de schrijvers uit die bevolkingsgroep centraal. Viljoen gaf een toelichting over de dubbele naamgeving (“bruin skrywers”/ “Swart Afrikaans skrywers”) en ging in op de positie die het Afrikaans en de verschillende varianten van die taal voor deze auteurs vervullen.
De powerpointpresentatie van dit college kan men hier downloaden.


Verslag gastdocentschap Leiden, september-december 2008
Siegfried Huigen (Stellenbosch)

Volgend op het gastdocentschap van Karel Bostoen in 2007 in Stellenbosch, heb ik gedurende het eerste semester van 2008/9 in Leiden een cursus verzorgd. Het was een bijzonder aangename ervaring, omdat ik met een groep goed gemotiveerde studenten kon werken en daarnaast collega’s uit verschillende vakgebieden kon spreken en mijn onderzoek over François Valentyn kon voortzetten. Ik ben Wim van Anrooij, Karel Bostoen, Eep Francken en Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds dankbaar dat ze deze uitwisseling hebben mogelijk gemaakt. Ten huize Bostoen genoot ik bovendien geregeld van een welvoorziene dis.

Hieronder volgt een kort verslag van mijn activiteiten tijdens de uitwisselingsperiode.

1. Masterwerkgroep OL Vroegmoderne Tijd (1e semester, 2008/9): François Valentyns voorstellingen van ’Oost-Indië’

Dit college handelde over de grootste Nederlandse reistekst, Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724-1726) van de Dordtse predikant François Valentyn (1666-1727). Valentyns boek is een monument. Zijn veeldelige werk beslaat bijna 5000 foliobladzijden en bevat 1200 afbeeldingen en kaarten. Het was tot diep in de negentiende eeuw het omvangrijkste werk dat in Europa over Azië gepubliceerd is. Ondanks de belangrijke plaats die Valentyns boek in de Nederlandse en zelfs Europese beeldvorming van Azië inneemt, is het tot nu toe weinig bestudeerd. Het doel van de werkgroep was om een beter inzicht te verkrijgen in de opbouw van enkele delen van Oud en Nieuw Oost-Indiën.

Nadat in het eerste kwartaal een theoretische basis was gelegd, moesten de studenten in het tweede kwartaal enkele streekbeschrijvingen - chorografieën - onderzoeken. Ze onderzochten welke bronnen Valentyn had gebruikt voor zijn beschrijvingen van Makassar (Indonesië), Coromandel (India) en Taiwan. Eén student bestudeerde de herkomst van afbeeldingen van Mogolkeizers en de relatie tussen tekst en beeld in de beschrijvinng van Surat (India). Voor dit onderzoek moesten de studenten veel tijd doorbrengen bij de Bijzondere Collecties van de UB, in de KB en het Nationaal Archief. Een dag hebben we ook het spoor van Valentyn in Dordrecht gevolgd. Valentyn is hier geboren, woonde er de meeste tijd van zijn leven en is er ten slotte begraven. We werden in Dordrecht bijzonder vriendelijk ontvangen op het stadsarchief en hebben onder meer Valentyns prachtige huis aan de Wolwevershaven bezichtigd.

Het was een genoegen met Annemarie, Marijke, Mary en Renske samen te werken.

2. Symposium The Dutch Trading Companies as Knowledge Networks, Volkenkundig Museum Leiden, 23-24 oktober

Ter voorbereiding van een bundel opstellen in de reeks Intersections van Brill heb ik in samenwerking met de kunsthistorici Elmer Kolfin en Jan de Jong en gesteund door Martina van den Haak van het International Institute for Asian Studies (IIAS) en Jessika Batjes van het Volkenkundig Museum een symposium georganiseerd in het Volkenkundig Museum. Achttien van de in totaal 22 bijdragers aan de bundel hebben hier hun opstellen kunnen presenteren. Ze hebben vanuit verschillende disciplines gevallen van kennisproductie en -uitwisseling onderzocht die door de vroegmoderne Nederlandse handelsnetwerken mogelijk zijn gemaakt, zoals de Japanse receptie van Nederlandse kennis, een beschrijving van Siberië die steunt op VOC-bronnen en Duitse representaties van India. Medio 2009 zullen de opstellen in de bundel The Dutch Trading Companies as Knowledge Networks bij Brill verschijnen. Tijdens het symposium trad ik als voorzitter van het eerste dagdeel op, verzorgde de introductie van het symposiumthema en presenteerde mijn bijdrage, Antiquarian Ambonese: François Valentyn’s representation of the inhabitants of Ambon (1724), waarin ik liet zien hoe Valentyn etnografische observaties gebruikte voor bijbelexegese.

3. Lezing bij Studiedag Indische Letteren, Bronbeek, 9 november

Tijdens de drukbezochte studiedag van de Werkgroep Indische Letteren in Bronbeek heb ik een lezing gegeven over de voorstelling van de Alfoeren, de bewoners van het eiland Ceram, in Valentyns Oud en Nieuw Oost-Indiën, waarbij ik speciaal aandacht besteed heb aan Valentyns concepties van beschaving. De tekst van mijn lezing zal in juni 2009 verschijnen in het tijdschrift Indische Letteren.

4. Lezing over Valentyn voor het Renaissance-dispuut Proteus, 24 november.

Voor Proteus heb ik een praatje gehouden over mijn Valentyn-project.

5. Lezing, Graduandenseminar, Historisches Institut, Universität Greifswald, 16 december

Op uitnodiging van prof. dr. Michael North heb ik een lezing over etnografie in Valentyns Oud en Nieuw Oost-Indiën gegeven binnen het kader van de lezingenreeks van het Graduandenseminar van het Historische Institut in Greifswald. Het was mijn eerste bezoek aan het Hanzestadje Greifswald waar de vroegmoderne afdeling van het Historische Institut onder leiding van Michael North aandacht besteedt aan Nederlandse koloniale geschiedenis en cultuurgeschiedenis.

6. Onderzoek

De overblijvende tijd heb ik gebruikt voor onderzoeksprojecten. Tijdens mijn verblijf in Leiden heb ik de laatste hand gelegd aan de redactie van een bundel met twintig opstellen over Afrikaner plaatsen van herinnering (Van Volksmoeder tot Fokofpolisiekar) die in december 2008 bij de universiteitsuitgeverij in Stellenbosch is verschenen en waarvan een bloemlezing als themanummer van De Gids werd gepubliceerd (Afrikaner plaatsen van herinnering; De Gids, november-december, 2008). Bovendien heb ik afspraken kunnen maken voor een Engelstalige editie van het Zuid-Afrikaanse boek die eind 2009 bij Roosenberg Publishers moet verschijnen (werktitel: Afrikaans places of memory). Veel tijd ging zitten in het beoordelen en redigeren van de bijdragen voor de bundel The Dutch Trading Companies as Knowledge Networks.

Daarnaast had ik gelegenheid verder te werken aan mijn eigen Valentyn-project dat uiteindelijk moet resulteren in een monografie over Valentyns grote boek, waarin ik wil nagaan hoe Valentyn kennis over ’Oost-Indië’ construeert.


Louis Krüger in Leiden

R. Pijper en N. van Staalduinen, 18 november 2008

Op dinsdag 18 november 2008 kwam de Zuid-Afrikaanse auteur Louis Krüger op bezoek bij de Universiteit Leiden. Hij was bereid om bij het college (Zuid-)Afrikaanse letterkunde te praten over zijn roman Herinnering aan Agnes.

Louis Krüger sprak op ons verzoek Afrikaans. Aangezien wij deze taal niet actief beheersen, geven wij zijn woorden in het Nederlands weer.

Louis Krüger, geboren in 1955 te Upington, in het noordwesten van Zuid-Afrika, ziet er nog zeer vitaal uit voor een vijftiger. Zijn zwarte haren vertonen nog geen spoortje grijs en zijn gezicht straalt een en al jeugdige energie uit. Krüger is dan ook een bevlogen man, zo blijkt later; bevlogen in zijn werk als dominee, bevlogen als het om zijn land Zuid-Afrika gaat.
    Bij de korte introductie van dr. Eep Francken, gespecialiseerd in koloniale letterkunde in het algemeen en de (Zuid-) Afrikaanse literatuur in het bijzonder, spreekt de docent enkele fraaie woorden over deze interessante persoonlijkheid. Naast zijn literaire bezigheden is Krüger namelijk werkzaam als predikant in Rotterdam-Zuid. Hij is een levende band tussen Nederland en Zuid-Afrika.
    Dat hij betrokken is bij Zuid-Afrika blijkt al naar een paar minuten. Ten eerste vindt hij de Zuid-Afrikaanse taal een gestroomlijnde moderne Germaanse taal. Daarnaast roemt hij het land om zijn diversiteit. Kaapstad vindt hij een prachtige stad, maar tegelijkertijd heerst er ook veel armoede. Zuid-Afrika is de wereld in één land; rijkdom en armoede, geluk en pijn, bestaan vlak naast elkaar. Krüger keert regelmatig terug naar Zuid-Afrika om scholen en hospitalen in achtergestelde gebieden te bouwen. Door zijn werk als dominee en zijn christelijke inslag voelt hij zich geroepen om wat voor de wereld te betekenen en zijn land te helpen om zich te ontwikkelen.
    Toch wil Krüger niet als moralist of wereldverbeteraar door het leven gaan. Hij wil alleen benadrukken dat de wereld om ons heen onrechtvaardig is: ‘Ik zou mij schamen als ik niets voor deze wereld kon betekenen.’
    Krüger is ook geïnteresseerd in de studenten. Hij wil weten wat de motivatie van de studenten is om een college als Afrikaanse letterkunde te volgen. Daarnaast vraagt hij zich af of sommige studenten al naar het ‘mooie’ Zuid-Afrika zijn geweest of erheen willen gaan. Hij benadrukt meerdere malen dat het echt de moeite waard is om naar Zuid-Afrika te reizen of om daar te studeren.
    Maar natuurlijk is Krüger vooral gekomen om over zijn boek te praten. Herinnering aan Agnes draait om de liefde tussen een persfotograaf en Agnes, een politieke activiste. Wanneer de fotograaf het lijk van zijn vrouw te zien krijgt, keren we als lezers terug in hun stormachtige liefdesgeschiedenis, waarbij hun botsende karakters voor spanningen in het huwelijk zorgen. Maar Agnes is meer dan alleen een tragische liefdesgeschiedenis. Fysiek en geestelijk geweld binnen relaties en zelfs binnen hele bevolkingsgroepen zijn belangrijke motieven in het boek. De fotografie is hierbij het toppunt van geweldloosheid, omdat je dan alleen waarneemt. Hoewel de roman zich in Zuid-Afrika afspeelt, weigert Krüger de in het boek aan de orde gestelde problemen (waaronder de overgang van apartheid naar democratisering) alleen op Zuid-Afrika te betrekken. Het is iets wat de hele wereld aangaat, en overal plaats kan vinden.
    Krügers boeken eindigen vaak catastrofaal, maar hij ontkent dat hij dat bewust doet. ‘Het verhaal vertelt zichzelf, ik kan het niet helpen.’ In de roman Herinnering aan Agnes maakt hij tevens gebruik van een cyclusstructuur; het verhaal begint bij het einde, de dood van Agnes.
    Het bezoek van Louis Krüger bracht voor de studenten meer duidelijkheid over de betekenis en waarde van de roman Herinnering aan Agnes. Bovendien gaf de boeiende persoon Louis Krüger een kijkje in zijn leven als domineeauteur en zijn perceptie op de wereld en Zuid-Afrika. Tenslotte namen de studenten afscheid van deze gepassioneerde Zuid-Afrikaanse schrijver, waarna Louis Krüger hun ‘baie mooie dinge’ toewenste.
    Enkele dagen later kreeg hij twee flessen wijn toegestuurd.


Aspectencollege met Wilma Stockenström

Op maandag 19 april 2004 gaf Eep Francken voor de tweedejaars een ‘‘aspectencollege’’ over de Afrikaanse poëzie. De dichteres (ook romancière, toneelschrijfster en actrice) Wilma Stockenström las bij die gelegenheid veertien gedichten voor uit Vir die bysiense leser/Voor de bijziende lezer en daarbovenop drie ongepubliceerde. Vir die bysiense leser/Voor de bijziende lezer is de bloemlezing uit haar poëzie die Robert Dorsman voor Nederland en Vlaanderen maakte, een keuze uit zes bundels (1970-1999) met naast het Afrikaans Nederlandse vertalingen van zijn hand. Dit boek verscheen in 2000 bij Atlas in Amsterdam en Antwerpen.
Tot haar mooie gedichten die Dorsman niet heeft gekozen hoort ‘‘Die herskepping’’, uit Spieël van water (1973).

Die herskepping

Hierdie dier met die pragtige pels
sy naam is nag, Luiperd die Nag.

Hierdie vis met flikkerskubbe is
die lang vis Katonkel Daglig.

Albaster aan ’n sondraad, jou
naam is Aarde, bloue, waterplaneet.

Daar doem op ’n rondekopding wat heet
Mens, en hy, die Mens - stel jou voor -

het dit op homself geneem om dier en vis
en albaster te herskep soos hy meen

hul behoort te lyk. Tweemiljoen jaar al
werskaf hy freneties, en vergeefs, aan die al.


Louise Viljoen in Leiden

Op maandag 9 mei 2005 heeft prof. Louise Viljoen van de Universiteit van Stellenbosch een gastcollege gegeven over ‘de bundel Kleur kom nooit alleen nie van Antjie Krog.’
In haar zeer geïnspireerde college plaatste zij de hechte compositie van Krogs bundel ‘Kleur kom nooit alleen nie’ tegen een historische achtergrond. In en door die compositie verbindt Krog de geschiedenis van de Boerenoorlog (1899-1902) met het leed van de apartheid, zoals dit naar voren kwam in de getuigenissen voor de Waarheids- en Verzoeningscommissie. (Zoals bekend was Krog verslaggeefster bij de zittingen van die commissie en schreef ze over die ervaringen haar boek ‘De kleur van je hart’.)

Viljoen wees onder meer ook op de belangrijke functie van het woord ‘weefsel’. Het laatste deel van het weefsel dat de bundel vormt, geeft een verbreding vanuit de Zuid-Afrikaanse thematiek naar het hele continent Afrika.


Wannie Carstens in Leiden

Op woensdag 23 maart 2005 hield prof. dr. Wannie Carstens van de Noordwes-Universiteit, campus Potchefstroom (Zuid-Afrika), een gastcollege: ‘Taalpolitiek in Suid-Afrika - die geval van Afrikaans.’
Professor Carstens is een autoriteit op dit terrein; hij is ondervoorzitter van ‘die Nasionale Taalliggaam vir Afrikaans’ en publiceerde o.a. ‘Norme vir Afrikaans’, waarvan de vierde druk verscheen in 2003.

Continue

NELS FAHNER: MARLENE VAN NIEKERK OVER AGAAT

Op dinsdag 12 februari 2007 ontving de opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden de Afrikaanse schrijfster Marlene van Niekerk. In antwoord op vragen van studenten uit de zaal vertelde Van Niekerk — in het Zuid-Afrikaans — over haar roman Agaat. In het boek staat de verstoorde relatie tussen twee vrouwen centraal: Milla, die stervende is, en haar werkster Agaat die haar verzorgt.

‘Ik wilde spelen met het perspectief van Milla’

Opvallend aan de structuur van het boek zijn de vier vertelperspectieven. Naast het ik-perspectief van de stervende vrouw op haar bed is er elk hoofdstuk een terugblik, gevolgd door een lyrische bewustzijnsstroom en een aantal dagboekfragmenten. Gevraagd naar het waarom van deze opbouw stelt Van Niekerk: ‘Je wilt natuurlijk de aandacht van de lezer vasthouden en je vraagt je af: wanneer gaat het mij vervelen? Bovendien is Milla geen eenvoudig persoon. Daarom heb ik gekozen voor vier stemmen van Milla.’ De lyrische gedeelten beschrijven het ziekteproces van binnenuit en zijn ontstaan uit poëzie in vrije versvorm. Van Niekerk: ‘De lezer kan zelf leestekens aanbrengen.’ Gevraagd naar het verschil in leesbaarheid tussen de verschillende perspectieven antwoordt Van Niekerk: ‘Ik wil altijd de aandacht van de lezer vasthouden terwijl ik dat tegelijkertijd belemmer. Ik wil met opzet vertragen: bijvoorbeeld op de momenten dat Milla op haar ziekte reflecteert’.
Vrijwel ieder hoofdstuk sluit af met dagboekfragmenten van Milla. Agaat leest Milla fragmenten voor uit wat ze vroeger zelf heeft opgeschreven. Door te selecteren schept Agaat een beeld van Milla. Van Niekerk: ’Ik wilde spelen met het perspectief van Milla’. Welke rol heeft Jakkie, de zoon van Milla, die in de proloog en de epiloog aan het woord is? Van Niekerk: ’Niet alleen Agaat heeft Milla gemaakt, maar ook Jakkie. Hij levert het zelfbewuste, ietwat narcistische commentaar van een buitenstaander’.

‘Agaat zal Milla in stand houden, door haar verknochtheid aan wraak’

Allerlei motieven kleuren het boek. Van Niekerk: ‘De spiegel is heel belangrijk. Milla wordt daardoor vaak met haar eigen beeld geconfronteerd’. Van Niekerk verbindt de spiegel met een waterspiegel. ‘De kever die op het water schrijft, — het krinklend winklend waterding — is een beeld van de karakters die elkaar willen vinden buiten de harde spiegel om’.
Het lijkkleed dat Agaat voor Milla borduurt speelt ook een belangrijke rol in de roman. Van Niekerk wil laten zien dat mensen niet uit ‘de penduleslag van de geschiedenis’ kunnen komen. ‘Agaat zal Milla in stand houden, door haar verknochtheid aan wraak’.

‘De structuur van gevoel gaat verloren’

In hoeverre heeft Van Niekerk in de roman haar beeld van Zuid-Afrika geschetst? Van Niekerk: ‘Een boek moet op verschillende vlakken betekenis dragen. Natuurlijk zegt de verhouding tussen Agaat en Milla ook iets over politiek’. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de rol van taal in de roman. Milla kan niet meer praten, is met stomheid geslagen: een beeld voor de verlamming van blank Zuid-Afrika nu. Als schrijver probeert Van Niekerk het Afrikaans als taal te rehabiliteren: ‘De verdwijning van een taal is een soort ecologische ramp: de structuur van gevoel gaat verloren’.

‘Het gaat erom het theater van je innerlijk goed te kennen’

Voor Agaat heeft Van Niekerk veel research verricht. ‘Ik heb met specialisten gepraat en dagboeken van ALS-patiënten gelezen’. Ze heeft ook veel gereisd. ’Als je de ruimte van het boek goed in kaart brengt, dan openbaart het plot zich aan je’.
Over de totstandkoming van de personages zegt de schrijfster: ‘Het gaat erom het theater van je innerlijk goed te kennen. Je moet daar niet bang voor zijn. Put eruit. Zo put ik voor Milla uit het deel van mij dat wil controleren’. Zelfs voor het schetsen van Jakkie, de gevoelloze man van Milla gaat dit op: ‘Niemand is vrygespreek van geweld jegens sy medemens nie’.

Continue

HEILNA DU PLOOY GASTHOOGLERAAR

In het tweede semester van de cursus 2002-’03 trad prof. dr. Heilna du Plooy in de Leidse Opleiding Nederlands op als gasthoogleraar. Zij is verbonden aan de Potchefstroomse Universiteit vir Christelike Hoër Onderwys en bezit een uitstekende reputatie als docente en als kenner van de moderne Afrikaanse en Nederlandse literatuur. Haar eigen poëzie bundelde zij in: Donker is nooit leeg nie (1997). Mevrouw Du Plooy bood onder meer een B-groep over Afrikaanse literatuur aan, met een accent op poëzie: Herskrywing in resente Afrikaanse literatuur.

Continue

Ligte lag

Ons skerts die erge erns weg,
dit maak die lewe sagter;
maar vir my wat van die donker aanhou weet
maak lag die las nie altyd ligter

dan moet ek dubbel skuil
vir donker en vir laggerige lig.

Partykeer kan jy buite-om bly sku
van donkerte bly wegskram,
maar soms moet jy
dwarsdeur die donker gaan
om óór die vrees te kom.

(Uit: Die donker is nooit leeg nie van Heilna du Plooy).

oes

ek werk net met die grond
aan die voorbereiding van die land:
ek steek my hande in die donker aarde
nie om te oes nie
maar om miskien te plant...

(Uit: Die donker is nooit leeg nie van Heilna du Plooy).
Continue

   

BLOEMLEZING

Hier vindt u een bloemlezing uit de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur, door studenten vervaardigd anno 2001.
Na de algemene inleiding volgen inleidingen en fragmenten van de volgende auteurs:
Continue

   

EEP FRANCKEN: AFRIKAANSE VALKUILTJES

aardigook: eigenaardig,raar
amper(Ned.) bijna niet, (Afr.) bijna. Als je in Nederland de bus amper gehaald hebt, zit je er in;
overkomt je dat in Zuid-Afrika, dan heb je ’m gemist.
dalkmisschien
darem1) toch; 2) echt
glo(bijwoord) zoals men zegt, schijnbaar, vermoedelijk
mos(bijwoord) inderdaad, immers
na(voorzetsel) 1) naar; 2) na
net1) alleen; 2) precies, net; 3) echt
oliknaar, hangerig, misselijk
oulik1) schrander; 2) mooi, aantrekkelijk
oor(bijwoord en voorzetsel) over; (voegwoord) omdat
selfbewusook: opgelaten, zich bekeken voelend, verlegen
sommer1) zo maar; 2) dadelijk, meteen
virvoor; maar ‘‘vir’’ blijft bij vertaling in het Ned. vaak onvertaald: ‘‘sê vir my’’, ‘‘gee dit vir hom’’.

Tenslotte de zeventiende-eeuwse constructie ‘‘ek sit en werk’’ (ik zit te werken) die in het Afrikaans overleefd heeft. Twee voorbeelden uit de eenentwintigste eeuw, uit het begin van Oemkoentoe van die nasie van P.J. Haasbroek: (1) ‘‘agter op ’n stokou Austin-bakkie sit werksvolk op sakke meel hulle beurt en afwag vir ’n trek aan die daggapyp’’ (2) ‘‘Op die stoep sit ’n paar meisies ons aantog en dophou.’’
Continue

   

VERSLAGEN VAN HET VERBLIJF IN NEDERLAND VAN ZUID-AFRIKAANSE STUDENTEN

Verslag deur Dalene Vermeulen (Stellenbosch)
Augustus 2012


“Dalene, je bent aan’t huilen toen je hier aan kwam en nu aan’t huilen omdat je weg ga...”

Vooropgestelde idees en ervaringe van ’n Suid-Afrikaanse student in Leiden

Gebaseer op boeke soos De Aanslag, De donkere kamer van Damokles en Karakter het ek baie prentjies van gragte, nouerige en hoë huise van oorlogsverwoeste Nederlandse stede van die 1950’s, 40’s en vroeër in my kop gehad. Boeke soos 30 Nagte in Amsterdam en Die sneeuslaper het my voorberei op dit wat “agter die skerms” gebeur in dié hoofstad bekend vir sy onkonvensionele toeriste-aantreklikhede. Na aanleiding van hierdie boeke het ek ook geglo swane in Nederland is so volop soos skape in die Karoo. My bestemming was Leiden, ’n stadjie op die treinroete tussen Amsterdam en Den Haag, bekend onder studiegenote aan die Afrikaanse Departement vir haar ooreenkomste met Stellenbosch. Oor Leiden was daar min te lees in die biblioteek, dus moes foto’s van voorgangers en relase uit ander se ervaringe maar dien as verwysing vir dit wat my daar te wagte sou wees. Ek het dus met ’n paar vooropgestelde idees die vliegtuig betree en was op aangename en soms onaangename maniere verras. ’n Paar vooropgestelde idees of mites word vervolgens gelys, met my ervaring ten opsigte van elkeen daarnaas.

  • Mite 1: Suid-Afrikaanse winters is baie koud
    Ek het Kaapstad verlaat in Januarie tydens ’n hittegolf met temperature van sowat 35°C. ’n Prettige 0°C is waarmee ek ’n dag later alleen op Schiphol verwelkom is. Nie eens arms vol warm klere sou my kon voorberei op hierdie vreeslike tempratuurverskil nie en, nodeloos om te sê, was die Suid-Afrikaanse jas nie naastenby warm genoeg om die snerpende windjie af te weer nie. Aangeraai deur ’n jongen op die trein het ek nie ’n taxi na my woonplek geneem nie, maar die entjie tussen Leiden Central en die Rapenburg, gestap. Dit het egter gou geblyk dat my Google-maps te kort skiet en dat dié kêrel Leiden aansienlik minder goed ken as wat hy voorgegee het. Hy kon ook nie die Rapenburg vind nie en het my halfpad verlaat. Met ’n vreeslike groot ompad het ek uiteindelik via die UB my weg na my woonplek gevind. ’n Dag na my aankoms het die gragte begin vries en op my tweede dag in Leiden, tydens ’n stadswandeling van die ISN, het dit begin sneeu! ’n Paar wol stewels en ’n ordentlike warm jas is so gou moontlik gekoop om die ongelooflike koue uit te hou.

  • Mite 2: As jy ’n aksent op Afrikaans plak, praat jy sommer Nederlands
    Baie mense het voor die uitruil vir my gesê dat as ’n mens net Afrikaans met die regte aksent praat, jy Nederlands magtig is. Dit is nie heeltemal waar nie. Na vier jaar van voor- en nagraadse studies in Nederlands was dit wel vir my makliker om die taal aan te leer, maar ek was ver van vlot. ’n Huisgenoot het tydens my eerste maand ook een keer vir my gesê: “Ik begrijp je Afrikaans heel makkelijk!”. My antwoord: “Ik dacht dat ik Nederlans praten”. Ek was reeds bewus van meeste van die valse vrienden, het geweet van die vorme “heb, hebt, hebben” en “ben, bent, zijn” alhoewel ek dit maklik vergeet het. Alhoewel ek die taal vlot kon lees en verstaan, is dit aansienlik moeiliker om dit te praat omdat dit vinnig gaan, mens op jou voete moet dink en omdat gesproke taal dikwels afwyk van die geskrewe taal. Die gevolg is dat mense dikwels, op grond van ons eerste interaksie, gedink het dat ek bietjie dom is omdat ek stadig praat of (onbewustelik) Afrikaanse grammatika inspan. Te danke aan tweeweeklikse spraakklasse by die Zuid-Afrika Huis in Amsterdam en Nederlandstalige vriende, het my praatvaardighede aansienlik verbeter. Aan die einde van my verblyf het dr. Francken en prof. Praamstra my selfs gekomplimenteer op my Nederlands!

  • Mite 3: Dis moeilik om met Nederlanders vriende te maak
    Dit is redelik moeilik, hoofsaaklik as gevolg van die kultuurverskille. Nederlanders is nie so gasvry soos Suid-Afrikaners nie en hul kritiese lewensuitkyk het ook ’n invloed. As vriendelike, sagte en tipies Suid-Afrikaanse jammerlike meisie het ek aanvanklik gesukkel om vatplek te kry aan die Nederlanders se reguit houding. Ek het hul kritiek soms te persoonlik opgeneem, of seergemaak gevoel as hulle sekere goed vir my sê. Veral in die studentehuis waarin ek gewoon het, het dit tot gevolg gehad dat ek vir lank onwelkom gevoel het en die heeltyd om verskoning wou vra vir my teenwoordigheid. ’n Suid-Afrikaanse vriendin het my gelukkig daaraan herinner dat dit gewoon die Nederlanders se manier is. Jammerlikheid hebben zij niets aan. Eers nadat ek afstand gedoen het van my Sannie-skuus-sê-houding is ek meer deur die meisies in die studentehuis betrek by hul aktiwiteite en dinge - hulle kon my leer ken omdat ek met meer selfvertroue geleef het en nie die heeltyd meer om verskoning gevra het vir alles nie.

  • Mite 4: Alles werk goed in Nederland
    Die Nederlanders is bekend vir hul liefde en agting vir Die Sisteem. Burokrasie sorg dat treine meeste van die tyd betyds is, dat goeie sosiale sorg in plek is en dat dinge in die land redelik glad verloop. Alles werk volgens ’n sisteem en die landsburgers hou onverskrokke daarby. Die probleem is egter dat mens as buitelander dikwels sukkel om hierdie sisteem te betree. Toe ek mediese sorg nodig gehad het aan die begin van die uitruil, was dit moeilik om ’n tandarts te vind wat bereid was om my te behandel. Die standaardantwoord was “sorry, we don’t treat people like you” wanneer hulle agterkom dat, my Nederlandse van en taalvaardighede ten spyt, ek ’n buitelandse student is. Die sisteem dikteer dat sekere pasiënte slegs by ’n spesifiek aangewese tandarts behandel kan word op sekere tye, het my reisversekeringsagent verduidelik. Mens kan nie net na die naaste of beste tandarts gaan nie, al is die juiste tandarts ’n halfuurbusrit ver en jy in vreeslike pyn nie. Die Sisteem het dit bepaal en so is dit.
        Dit is wel waar dat as mens ’n bankpasje, OV-chipkaart, museumkaart en fiets besit, die lewe in Nederland ’n lied is. Dan is dit minder lekker om weer terug in jou eie land aan ’n ou deuntjie gewoond te raak.
Ek hoop dat ek met bogenoemde mites en verhale ’n gebalanseerde perspektief kon bied van my verblyf in Nederland. Dit was veral aan die begin gevul met uitdagings, maar namate ek aangepas en gewoond geraak het aan die manier van leef en doen, het ek meer van die land en sy mense verstaan en dit leer waardeer. Noudat ek terug is in Suid-Afrika en Stellenbosch, verlang my wese terug na die vryheid van fietsry en na gragte, na De Slegte, na drie koerante met die daaglikse nuus, na biere in alle kleure en geure, na die Leidse mark op ’n Woensdag en Saterdag, na die reuk van tulpe in my kamer, na borrelnootjes, na Oranje vlaggies en na Nederlandse gesegdes soos “leuk”, “ik baal ervan” en “met z’n alle”. Die tyd in Nederland het my laat groei, my gevorm en ’n groot impak op my lewe gehad. Dank je wel, Holland!


Navorsingsbesoek - Carla Vorster (Stellenbosch)
4 April tot 26 Mei 2012

In die Bildungsroman reis die Bildungsheld vanaf die beskermde omgewing van sy/haar tuisdorp en gesin na ’n groter, kosmopolitaanse ruimte. Dit is in hierdie ruimte wat die Bildungsheld ’n nuwe wêreld, interessante mense en kulture leer ken en in die proses ook hom- of haarself ontdek.

Toe ek in 2011 besluit het om ’n ondersoek na die Afrikaanse Bildungsroman te loods, het ek nie verwag dat my onderwerp met ’n persoonlike of akademiese Bildungsreis gepaard sou gaan nie. Ek het Nederland vanaf 4 April tot 26 Mei besoek met die doel om meer inligting oor die Nederlandse roman De Vriendschap te bekom. My reis het egter veel meer as bloot akademiese artikels oor hierdie roman opgelewer.

Met my twee maande besoek aan Nederland moes ek my persoonlike en akademies tuisdorp van Stellenbosch vaarwel groet en ’n onbekende, kosmopolitaanse ruimte aandurf. In Leiden is ek begroet met ’n groot verskeidenheid akademiese bronne en onbekende, geleerde gesigte. In hierdie ruimte het ek myself, die genre van die Bildungsroman en die Nederlandse roman wat my hierheen gebring het, beter leer ken.

Op akademiese gebied het die reis na Nederland vir my toegang tot ’n groot verskeidenheid akademiese bronne gebied. Die doel van my reis was om meer akademiese bronne oor De Vriendschap te bekom. Op my soektog kon ek wel nie Nederlandse tesisse of proefskrifte oor die roman vind nie, maar ek reis nou met ’n tas vol akademiese artikels, koerantartikels, onderhoude en hoofstukke oor Connie Palmen en De Vriendschap terug na Suid-Afrika. Dit is nie net op papier wat ek meer oor Palmen en haar roman kon leer nie, maar ook deur gesprekke met Nederlandse studente en ‘gewone’ lesers van Palmen se romans.

Buiten die bronne en menings oor Palmen en De Vriendschap is my akademiese soektog of reis verder verryk deur navorsing wat by ander afdelings van my studie inpas. So kon ek byvoobeeld nuwe bronne oor adolessente-literatuur sowel as die genre van die Bildungsroman bekom. Hierdie onderwerpe word nie dikwels in Afrikaanse akademiese werke bespreek nie en ek beskou die nuwe kennis wat ek in Nederland opgedoen het as ’n groot aanwins vir my studie.

Natuurlik is wat ek in Nederland bekom het nie net tasbare of akademiese artikels wat in ’n tas terug na Suid-Afrika geneem kan word nie. My tyd in Nederland het nie net my Nederlandse woordeskat vergroot nie, maar ook my perspektief op die wêreld. Ek reis nie net met meer selfkennis en akademise kennis terug na Suid-Afrika toe nie, maar ook met ’n beter begrip van die verhouding tussen Afrikaanse — en Nederlandse letterkunde, sowel as literatuur in die algemeen.

Dit was voorwaar ’n akademiese en persoonlike Bildungsreis wat ’n daadwerklike impak op hierdie Bildungsheld(in) gehad het. Hopelik sal ek, soos die meeste ander Bildungshelde, kan terugkeer na my tuisdorp om my nuutgevonde kennis en wysheid te deel.


’n Suid-Afrikaner in Leiden - Rezel van de Nerwe (Kaapstad). 2011

Dit verslag is verschenen in Metaal jaargang 8 (2011) nummer 2









My semester in die Universiteit Leiden - Bibi Burger (Stellenbosch)
Julie 2011

Danksy beurse van die Stichting Studiefonds, die SAVN en Stellenbosch Universiteit, kon ek van Januarie tot Julie 2011 ’n semester van my M studie by Universiteit Leiden doen. Ek studeer Afrikaanse en Nederlandse literatuur, so dit was vir my ’n baie waardevolle geleentheid om meer oor Nederlandse taal en kultuur te leer.

Leiden is ’n baie mooi dorp, en Leidenaars baie vriendelik (veral as jy probeer Nederlands praat, of as hulle uitvind dat jy Afrikaans is). Leiden en Stellenbosch is seker omtrent dieselfde grootte, maar omdat Leiden minder karre, meer fietse, meer parke en gragte het, is dit ’n rustige en ideale stad om in te studeer. Dit was lekker dat ek, anders as in Suid-Afrika, alleen en in die aand kon rondloop. Ek het nie ’n bestuurslisensie of kar nie, en is jaloers op Nederland se publieke vervoersisteem, wat dit vir my maklik gemaak het om enige plek te besoek wat ek wou.

Die akademiese sisteem in Leiden is baie goed, en soos alles in Nederland, goed en presies georganiseer (weereens anders as in Suid-Afrika). As ’n tipies meer chaotiese Suid-Afrikaner was dit veral aan die begin bietjie moeilik om gewoond te raak aan die Nederlandse presiesheid.

Die klasse wat ek bygewoon het, Nederlandse literatuur in Internationaal verband, Kinder- en Jeugdliteratuur en Genderstudies, was baie interessant. Ek was veral bly dat ek laasgenoemde twee kon bywoon, want soortgelyke vakke word nie in Stellenbosch aangebied nie.

Akademies, kultureel, sosiaal en emosioneel was my semester in Leiden ’n baie vervullende tydperk en ek is dankbaar dat ek hierdie geleentheid gehad het.


Lucelle Hough (Stellenbosch)
Julie 2010

Enige nostalgie oor my ses maande se verblyf in Leiden begin gewoonlik met ’n storie van die ondenkbare koue in die eerste paar weke. En dit was juis in hierdie tyd wat ek die meeste dinge gesien het en die meeste rondgeloop het. Ek was letterlik elke aand doodmoeg en die gedagte om Leiden se ‘naglewe’ te ervaar was onmoontlik - na die yskoue tone (wat nie warm word, maak nie saak hoeveel paar sokkies ek onder my laarzen aangetrek het nie), was my brein net nie meer in staat om meer nuwe dinge te verwerk nie. Alles is anders en pragtig in Leiden... en so oud.

Maar mens verval vinnig in ’n banale roetine en voor jy jou oë kan uitvee is die sneeu gesmelt, die water in die gragte vloei weer en Leiden word jou tuiste. Jy ‘dankjewel’ en ‘astublief’ net soos ’n Nederlander, en probeer met jou Neder-kaans oor die weg kom. Dan begin die realiteit van die akademie ook inskop en dit moet versoen word met die behoefte om te reis, sosiaal te verkeer met nuwe vriende en om Belgiese bier te drink en poffertjies te eet.

Die akademie gedurende die colleges het ek nie buitengewoon moeilik ervaar nie, maar die beoordeling daarvan verskil wel van waaraan ek gewoond is in Suid-Afrika. Buiten die feit dat ek ongeveer drie jaar gelede moes swot vir ’n toets, verg hierdie tentamens veel meer insig as waaraan ek gewoond was. Op die einde is ek tevrede met my tentamensyfers en het ek wel gevoel dat dit ’n akademiese uitdaging was. Die bronne en kennis wat ek hier opgedoen het, sal beslis nuttig wees met die oog op my proefskrif - dit is veral die atmosfeer van Nederland en die Nederlanders wat vir my ’n beter agtergrondkennis gegee het, waarteen Nederlandse literêre werke nou bestudeer kan word, wat ’n voordeel is.

Ek was ook baie gelukkig om in Nederland te wees tydens die Sokker Wêreldbeker (oftewel die wereldkampioenschap), waarin hul elftal so goed gevaar het, en het die geesdrif onder die mense geniet. Die sosiale scène is heel anders as in Suid-Afrika, maar gesellig op sy eie manier, en my vriende wat ek hier gemaak het (wat nou baie graag ook in Suid-Afrika wil kom toer!), sal ek beslis mis.

Daar was egter ook dinge wat nie altyd volgens plan verloop het nie. Ek het die vakkeuses redelik beperkend gevind en het gesukkel om 30 krediete vol te maak. Maar, soos reeds genoem, het die vakke wat ek geneem het, het wel vir my goeie bronne en kennis verskaf met die oog op my proefskrif. Die administratiewe kant van die saak moet egter nie onderskat word nie, en veral in die begin van die ervaring sorg dit vir eindelose to-do-lysies.

Oor die geheel sal ek terugkyk op hierdie ervaring as uitermatig positief. Ek het dinge gesien en beleef wat altyd net ’n prentjie op ’n poskaart of ’n beeld op die televisie was. Die ses maande het ook vir my selfvertroue gegee in my eie vermoëns. Ek sal so ’n ervaring vir iedereen aanbeveel wat die geleentheid mag hê.


Marni Viviers (Stellenbosch)
Junie 2006

As Suid-Afrikaner wat grootgeword het op die randjie van ’n semi-woestyn (die Kalahari) en nog geen oorsese reiservaringe gehad het nie, was dit vir my moeilik om voor te stel hoe ’n regte egte onder-vriespunt-koue Nederlandse winter moet wees. Totdat ek op 1 Februarie 2006, tas onder die arm, langs Leiden se gevriesde gragte na my woonstel in Schelpenkade gestap het. Tien minute vanaf die stasie het ek alle gevoel in my neus, wange en ore verloor. Die ‘dik’ gebreide jas wat ek in Suid-Afrika gekoop het, het skielik niks beteken nie. So was dit met baie dinge hier — hoewel goed ingelig deur my voorgangers, ander Nederland-liefhebbers en die internet, kon geen beskrywing, handleiding of foto my op die ervaring hier voorberei nie.

Hoewel die tale Afrikaans en Nederlands naby mekaar is en daar histories sterk bande tussen Suid-Afrika en Nederland is, is daar groot verskille wat die Nederlandse en Suid-Afrikaanse samelewing betref. Ek is byvoorbeeld vooraf gewaarsku oor Nederlandse direktheid en het dit gou eerstehands beleef. Hier word daar nie tyd gemors op oorbodige beleefdhede nie. Praatjies oor die weer en ’n oor-en-weer gevraery na mekaar se gesondheid is nie so algemeen nie. Min onderwerpe is taboe. Daar is ’n oopheid en ’n gemaklikheid wat volgens my van die ewig oopgetrekte gordyne tot die liberale wetgewing verklaar. Miskien het hierdie oopheid ook iets te make met die gevoel van vryheid wat mens in Nederland ervaar. Jy kan, solank jy niemand pla nie, sê wat jy wil, dra wat jy wil, doen wat jy wil. Ook die bewegingsvryheid speel hier ’n rol. Anders as in Suid-Afrika kan jy enige tyd op ’n trein klim of in die middel van die nag alleen in die strate loop sonder om misdaad te vrees.

Die mees interessante deel van my Nederlandse ervaring in Leiden was egter nie my kennismaking met hierdie ‘vreemde’ aspekte nie, maar juis die feit dat dit later deelgeraak het van my eie roetine. Nadat ek self vir die eerste keer alleen in die aand met die trein na Amsterdam gery het; my gordyne oopgetrek gelos het terwyl ek laataand sit en televisie kyk; vir die eerste keer sonder handskoene klas toe geloop het sonder om koud te kry; die ‘sch’-klank van ’schelpenkade’ reg uitgespreek het én die poskode met die twee lettertjies agteraan onthou het; nie meer met ’n oop mond na die coffeeshops gestaar het of omgekyk het as ek dagga in Breestraat ruik nie; "dankjewel" en "alsjeblieft" in plaas van "dankie" en "asseblief" gesê het as ek koffie in Lipsius bestel; aan die regte kant van die pad geloop het sonder die geluid van woedende fietsryers se klokkies in my ore en onthou het om as ’n Nederlandse vriendin bel nie die telefoon te antwoord met: "Hoe gaan dit met jou met my gaan dit goed" nie, het ek besef dat ek bietjie ingeburger geraak het. Dat ek selfs tuis is. Miskien was dit die beste deel van die ervaring hier: om vir vyf maande lank ’n (byna) volwaardige lid van die Nederlandse samelewing in Leiden te wees.


Kristèl Roets (Stellenbosch)
Junie 2006

Vyf maande in Nederland is verby en Leiden is nie meer net ’n vae voorstelling nie, maar ’n stad waar ek ’n deel van my lewe spandeer het. Die koue het my asem weggeslaan toe ek op 1 Februarie uit Leiden Centraal stap en my tas na Schelpenkade 57 sleep. Aan die begin is alles nuut en anders. ’n Mens leer deur "trial and error": verdwaal baie, kom agter waar om die beste en goedkoopste kos te koop, waar die klasse is, hoe die biblioteekstelsel werk en waar om fotostate te maak. Treinry is naderhand tweede natuur, veral as mens tot die besef kom dat om op die verkeerde stasie af te klim, nie so erg is nie. Gou begin sekere rituele deel uitmaak van elke dag. ’n Warm sjokolade by die Literaire Café in die Lipsius-gebou en elke Woensdag en Saterdag se besoek aan die markdag om vars groente, vrugte, neute, olywe, kaas, vars broodjies en sjokolade te koop. Sekere plekke word gunstelinge. Gunsteling plek vir middagete: Bagels & Beans en die Pannekoekhuis. Gunsteling plek vir koffie en ’n mooi uitsig: die boonste vloer van Vroom & Dreesman. Gunsteling plek vir appeltert: Die Stadshuis maak heerlike appeltert met ’n karamelsmaak. ’n Gunsteling tydverdryf op ’n Vrydagaand is om na ’n toneel- of dansopvoering in die LAK Theater te gaan kyk. Naweke word spandeer deur ander stede te besoek, elk met hul eie karakter en besienswaardighede. En op ’n dag klim ’n mens af op Leiden Centraal, ná ’n besoek aan Amsterdam, Rotterdam of Utrecht, om tot die besef te kom dat Leiden ’n welkome tuiste geword het. Die akademie word natuurlik nie agterweë gelaat nie en baie tyd word spandeer aan lesings, besoeke aan die biblioteek en leeswerk. Dit is baie bevredigend om Nederlandse taal en kultuur aan ’n historiese unniversiteit te kon bestudeer. As buitemuurse aktiwiteit het ek begin om weekliks tangolesse te neem. Om een keer per week ’n tangoklas by te woon, was iets om na uit te sien en het my horisonne verbreed. Die tyd het ongesiens verbygesluip en op ’n dag was dit somer in Nederland. Die hele Leiden het in ’n oogwink verander in ’n miernes van bedrywighede. Mense eet buite in die straat op tafels met wit tafeldoeke, bote word skoongeskuur, troppe kinders jil en vaar op die kanale en oral loop mense met roomyse. Die eens eensame terrasse van café’s word stampvol mense wat sit en kuier tot laataand. Leiden lyk nie meer soos die vreemde stad van eers nie, maar het ’n bekende plek met vele gedaantes geword. Ek kan nie wag om Leiden weer te besoek nie!


Joan-Mari Barendse (Stellenbosch)
Junie 2005

Op 20 Januarie 2005 land ek vir die eerste keer in Europa. Onmiddelik herken ek en Michiel vir Rik Wever, ons eerste skakel met Nederland. Hy het homself beskryf as blond met ’n bril en gesê dat hy ’n bruin baadjie sal aanhê. Volgens my is dit omtrent ’n beskrywing van die helfte van Nederland se inwoners, maar om een of ander rede het ons dadelik geweet hy staan en wag vir twee baie verwarde Suid-Afrikaners.
Ons klim op die trein en sien Leiden vir die eerste keer in die nag. “Click, Click” gaan ons skoene op die keistene, vreemd vir iemand wat gewoond is aan teer, of selfs net stofpaaie. “Dit lyk dan soos ’n speel-speel wêreld,” sê ek aan Rick se vriendin, maar sy verstaan nie. Dit was my eerste impressie van die aanmekaar huisies, die windmeulens en gragte.
Op hierdie eerste aand reën dit nie, daar is net die snerpende koue lig wat jy omtrent nie kan inasem nie. Dit het my laat dink aan die Karoo op ’n wit gerypte wintersoggend, maar die vergelyking stop daar. Die Nederlandse landskap en argitektuur is veel meer kompak as wat ek my voorgestel het.
Merkwaardig genoeg het dit die eerste ruk wat ons hier was nie soveel gereën nie. Daar het wel ander vorme van water uit die hemels geval: Dit het gesneeu en sommer baie! Dit voel vreemd om nou, in my somersklere in ’n heerlike warm Leiden, terug te dink aan die drie paar broeke en vyf paar truie waarmee ek die sneeu aangedurf het. Michiel het ’n hele reeks foto’s: ”Fiets in sneeu,” “Herensteeg in sneeu,” “Die huis in sneeu,” ens. Vir ’n Suid-Afrikaner is sneeu werklik iets om af te neem en ek dink dit het veel meer aandag gekry as die historiese geboue en museums wat ons besoek het.
Nogsteeds is die taal vreemd vir my, al kan ek nou omtrent alles verstaan wat gesê word en het ek ek weet nie eers hoeveel Nederlandse boeke agter die rug nie. Dit is soos Afrikaans met stukkies aan elke woord aangeheg!
Na net meer as vyf maande gee ek nou al outomaties drie soentjies op die wange, stap ek aan die regterkant van die straat en weet ek wanneer ek kan “chippe” of “pinne.” Dit is ongelooflik hoe gou die stad, wat vir my eers soos ’n fantasiedorpie vir poppe gelyk het, ’n plek geword het waar ek woon en eet en elke dag my weg baan in Rapenburg af om my klasse by te woon. Hoe romanties jou omgewing ook al is, die akademie bly maar min of meer dieselfde en gou-gou het ek hier net soveel tyd in die biblioteek begin spandeer as wat ek in Stellenbosch gedoen het.
Ek het ook baie gou agtergekom dat studente dieselfde is, maak nie saak waar jy gaan nie.
Mense vra my wat ek sal mis van Nederland en dit is moeilik om te sê. Ek dink dit is meer die alledaagse dinge as enigiets spesifiek. Om Hoogvliet toe te stap om ’n halwe brood te gaan koop of in die mark rond te dwaal vir ’n paar uur met die totaal van jou aankope twee tamaties en ’n pakkie stroopwafels. Ek dink terug in Suid-Afrika gaan ek ewe skielik besef dat die lug anders ruik en dan ’n gevoel mis wat nie meer daar is nie.


Michiel Heyns (Stellenbosch)
Julie 2005

Wanneer ’n mens in ’n vreemde land woon, neem dit jou ongeveer vyf maande om die kort paadjies te leer ken. In Leiden: vanaf Breëstraat déúr Gekroonde Liefdepoort, déúr Lombardipoort tot by die Herensteeg, in plaas van deur Pieterskerkchoorsteeg en dan halfpad rondom die Pieterskerk. Of van die Herensteeg af kortpad deur die Hortus Botanicus tot by die Lipsius-gebou of die Universiteitsbiblioteek in plaas van áf met Rapenburg en dan links na die hoofgebou.

Bykans vyf maande het dit my geneem om hierdie kortpaaie te ontdek.

Ek dink dat integrasie binne die Nederlandse samelewing vir ’n (Afrikaanse) Suid-Afrikaner redelik maklik kan plaasvind. Toegegee, vir ons generasie wat nie soos dié van vervloeë tye Nederlands as ’n tweede of derde taal op skool onderrig is nie, kom die taal aanvanklik vreemd en moeilik voor, maar dit is merkwaardig hoe vinnig ’n mens se oor fyn ingestel word en sonder dat jy dit agterkom, volg jy later moeiteloos meer as een gesprek tegelyk. Om dit te praat is natuurlik ’n gans ander verhaal, trouens, hoe langer ek in Nederland gewoon het, hoe meer het ek besef dat ek glad nie Nederlands kan praat nie! Maar wanneer die kalf in die put is, vind ’n mens, soms tot jou eie verbasing ’n uitweg. En boonop praat die deurslag Nederlander byna foutlose Engels, het ek tot my uiterste verbasing agtergekom - moontlik te wyte aan die feit dat die Nederlanders nie soos die Franse of Duitsers alle anderstalige TV-produksies vertaal nie, maar eenvoudig van ondertitels voorsien. (Een van die beste maniere om myns insiens wél ’n greep op die taal te kry is kinderprogramme - Spongebob Squarpants en Montana het meeval by die uwe gevind - of om die “engelse” programme te kyk en die Nederlandse ondertitels te lees).

Wat my wel opgeval het, is die groot aantal woorde in Nederlands wat van Engels of Frans geleen is. Waar ’n Afrikaanse persoon in die oggend sal stort sal sy Nederlandse broer gaan douche, ’n Afrikaner ry tot op die twintigste vloer van ’n gebou met ’n hysbak, terwyl die Nederlander sommer die lift neem en les bes - en hierdie was my beste party trick (sic) - in Nederland is kameleon en in Suid-Afrika verkleurmannetjies.

Die Nederlanders is by uitstek ’n volk wat praktiese, rasionele oplossings vir probleme vind en suksesvol uitvoer. Voorbeelde hiervan is natuurlik die gedoogbeleid ten opsigte van ingewikkelde sake soos prostitusie of dwelmgebruik, maar ook dinge soos Koopsondag of om ’n gigantiese vierhonderdjaaroue kerkgebou nie tot niet laat gaan nie, maar die beskikbare ruimte eenvoudig te gebruik vir enige iets van universiteitseksamens tot kommersiële tentoontellings. Ek dink daar sal ’n beduidende persentasie van die Afrikaanse bevolking wees wat heftig en emosioneel sal reaggeer indien daar ’n konsert, kompleet met bands, bier en kosstalletjies in die Tweetoringkerk in Bloemfontein gehou sal word.

Ek het dikwels die gevoel gekry dat die Nederlandse volk oor ’n saak sal nadink en argumenteer, nog iets wat my aangenaam verras het, want ek is voor my besoek deur verskeie persone gewaarsku teen die “beterweterige” Hollanders, maar die teendeel is byna waar: ’n Nederlander sal dit verwelkom indien jy moet hom of haar stry, trouens argumenteer is ietwat van ’n nasionale sport en indien jy nie op jou pasoppens is nie kan jy voor jy dit besef jouself maklik in ’n debat van etlike ure inpraat en dan is daar nie uitkomkans nie. In Suid-Afrika dink ek dat mense, veral oor sensitiewe sake, dikwels emosioneel, eerder as rasioneel reaggeer en sodoende die kanale vir suksesvolle debatvoering effektief afsny. If all else fails, sal twee Nederlanders na lank se redekawel kan agree to disagree en steeds as twee tevrede vriende uitmekaar gaan.

My wedervaringe in Nederland het my perspektief op die lewe wonderlik verryk. Oranje boven!

Continue


   

BOEKEN

Prijsverlaging: Francken en Praamstra: Heerengracht Zuid-Afrika





Heerengracht Zuid-Afrika, verslagen, verhandelingen, verhalen, gedichten en fragmenten, gekozen door Eep Francken en Olf Praamstra, Amsterdam, Uitgeverij Contact, 2008.
Gebonden; 416 pagina’s; ISBN: 9789025418465.
De laatste exemplaren van "Heerengracht, Zuid-Afrika" zijn voor € 10,- verkrijgbaar bij de auteurs.

Sinds het ontstaan van de de multiculturele samenleving is Nederland vertrouwd geraakt met ’migrantenliteratuur’ en kijken wij met andere ogen naar de rijke koloniale traditie van de Indische, Surinaamse en Antilliaanse Nederlandse literatuur, ontstaan in de zeventiende en achttiende eeuw - de tijd van de grote Nederlandse handelscompagnieën die koloniën stichtten in Oost en West.
    Van deze exotische Nederlandse literatuur heeft de Nederlands-Indische tot nu toe verreweg de meeste aandacht gekregen. Max Havelaar, De stille kracht, Het land van herkomst en De tienduizend dingen horen tot de hoogtepunten van de Nederlandse letterkunde. Naast de (Oost-)Indische staan de literaturen van de vroegere West-Indische koloniën: Suriname en de Nederlandse Antillen. Deze takken van de koloniale en postkoloniale literatuur kunnen niet bogen op klassieke helden als Multatuli of Couperus, maar wel ging sinds de jaren zeventig de roem van Antilliaanse auteurs als Tip Marugg en Frank Martinus Arion die van hun Indische generatiegenoten overtreffen.
    Al deze literatuur, te onderscheiden in drie gebiedsdelen, is dan ook ruim bekend bij de lezers. Toch is daarmee niet alles gezegd. Naast de Indische, Surinaamse en Antilliaanse bestaat als vierde de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur. Ook met Zuid-Afrika is een omvangrijke in het Nederlands geschreven letterkunde verbonden, waarin de bekende koloniale en postkoloniale motieven opduiken, maar dan bekeken vanuit een Zuid-Afrikaans gezichtspunt. Maar anders dan de vorige drie leidt de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur in Nederland een verborgen leven.
    Dat er in Zuid-Afrika in het Afrikaans wordt geschreven, weet iedereen en Eybers, Brink en Breytenbach zijn ook in Nederland bekende namen. Maar de Nederlandse literatuur van Zuid-Afrika kent bijna niemand: zowel in Zuid-Afrika als in Nederland is zij in de vergetelheid geraakt. In de de Afrikaanse literatuurgeschiedenis - die zich richt op in het Afrikaanse geschreven teksten - is er geen plaats voor. Het gaat immers om Nederlandse literatuur, geschreven door mensen die gedurende langere of kortere tijd in Zuid-Afrika gewoond hebben. In dat opzicht staat de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur naast andere Nederlandstalige koloniale en postkoloniale literaturen, zoals de Surinaamse, Antilliaanse of Nederlands-Indische. Maar tot nu ontbrak in Nederland de belangstelling voor dit Afrikaanse zusje. In Heerengracht, Zuid-Afrika krijgt de lezer een ruime bloemlezing aangevuld met een inleidend overzicht over deze literatuur en korte biografieën van de gekozen auteurs. Dit alles met het doel om deze Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur eindelijk de plaats te bezorgen die haar toekomt.

De pers over Heerengracht, Zuid-Afrika:
Heerengracht, Zuid-Afrika is een zeer boeiende verzameling van een rijke verscheidenheid teksten... vult niet alleen een belangrijke leemte in onze kennis, maar is ook een verzameling die, om verschillende redenen, bijzonder veel leesplezier verschaft.’ - Chris van der Merwe, Universiteit van Kaapstad
‘Als er iets is waar ik van houd, dan is ’t van verhalen van gebeurtenissen die in Zuid-Afrika hebben plaatsgevonden.’ - D’Arbez

Francken en Renders: Skrywers in die Strydperk

Eep Francken en Luc Renders: Skrywers in die Strydperk, krachtlijnen in de Zuid-Afrikaanse letterkunde (Amsterdam, Bert Bakker 2005).

“Mandela vroeg een pas aangekomen gedetineerde op Robbeneiland altijd of hij Afrikaans kon lezen en spreken, vertelde meer dan één voormalige gevangene. Zo niet, dan kreeg hij te horen dat hij het meteen moest leren. Volgens Mandela kon je de Afrikaners namelijk alleen maar leren kennen door hun literatuur te lezen.” - André Brink

Van de Zuid-Afrikaanse literatuur (in het Afrikaans, het Engels, het Nederlands of in oorspronkelijk-Afrikaanse talen) gaat een sterk maatschappelijk engagement uit. Ze pleit, bezweert, klaagt aan, ondermijnt en confronteert. Ze weerspiegelt daarmee het moeizame maar altijd boeiende transformatieproces in Zuid-Afrika. “Skrywers in die Strydperk” is de eerste Nederlandse gids voor deze Zuid-Afrikaanse literatuur. Eep Francken (Leiden) en Luc Renders (Limburgs Universitair Centrum, Diepenbeek, België) zijn kenners van de Zuid-Afrikaanse letterkunde en van Zuid-Afrika.
    Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns heeft de Elisabeth Eybersbeurs 2005 toegekend aan Eep Francken en Luc Renders.

Zie over dit boek de recensie van Chris van der Merwe in Litnet.



                               


Pinguïns en pikkewyne

Op 6 en 7 april 2001 organiseerde de Leidse Opleiding Nederlands een colloquium over taal- en letterkundige aspecten van de band tussen Nederland en Zuid-Afrika onder de titel: Pinguïns of Pikkewyne. Sprekers en lezingtitels: W. Botha (Leids gasthoogleraar, afkomstig van de Randse Afrikaanse universiteit), ‘Die Afrikanerprototipe’; F.-W. Korsten (Leiden), ‘Maak een verleden dat verdwijnt: het latere werk van Eybers’; M. van Niekerk (Stellenbosch), ‘Digterskap en landskap met verwysing na Elisabeth Eybers en Ida Gerhardt’; P.C. Paardekooper (Leiden), ‘Afrikaans is 17e-eeuws Beschaafd AT2 ofwel Amsterdams tweede taal’, L. Renders (Limburgs Universitair Centrum, Diepenbeek),‘‘Foute’ vaders, Monika van Paemel, Nelleke Noordervliet, Elsa Joubert’; H. Roos (Unisa), ‘Skrywer en stamland: Karel Schoeman se Nederlandse verbintenis’; P. Swanepoel (Unisa), ‘Die unieke en die universele in die Afrikaanse en Nederlandse etnobiologiese nomenklatuur’; M. Verhoef (Potchefstroomse universiteit vir Christelike Hoër Onderwys), ‘Taalveranderingspatrone van 17e eeuse Nederlands tot moderne Afrikaans’.

In de SNL-reeks van de Stichting Neerlandistiek Leiden is onder redactie van Eep Francken en Ariane van Santen in 2002 een colloquiumbundel verschenen onder de titel Pinguïns en Pikkewyne, met alle lezingen. Ook Marc van Oostendorp, die op 7 april door ziekte moest ontbreken, heeft aan de bundel bijgedragen (‘Franje in het Afrikaans’). Men kan het boek bestellen door inzending (op papier, per post) van de onderstaande bon.

Omslag


Bestelbon, te verzenden naar de
Opleiding Nederlands van de Leidse Universiteit,
Postbus 9515, 2300 RA Leiden.

Naam

Adres

Postcode en woonplaats

bestelt hierbij de colloquiumbundel ‘Pinguïns en Pikkewyne’, tegen de prijs van € 18,15 per exemplaar (excl. eventuele verzendkosten).
Hij/zij bestelt van deze bundel hierbij . . . exempl(a)ar(en).

Plaats en datum (a.u.b. invullen!)

Handtekening



Continue

ONDERWIJS, PROMOTIES


   

ACCENTGROEP: INLEIDING (ZUID-)AFRIKAANSE LITERATUUR

In de maanden februari-juni 2013 geeft Eep Francken zijn inleidende hoor- en werkcollege over de (Zuid-)Afrikaanse literatuur, een inleiding in de Afrikaanse literatuur, de literatuur van de taal die ontstaan is uit het zeventiende-eeuwse Nederlands en gesproken wordt in Zuid-Afrika en Namibië. Tijdens het college wordt aandacht besteed aan de problemen waarvoor het Afrikaans de Nederlandse lezer stelt; één college gaat indien mogelijk in het Afrikaans. Aan dit college zal Marita van der Vyver, de schrijfster van (onder veel meer) Griet skryf ’n sprokie, een bijdrage leveren.
    Op een historische en literair-historische introductie volgen hoorcolleges over onderwerpen als: Afrikaanse literatuur en Zuid-Afrikaanse literatuur, Afrikaanse romanciers als de betere geschiedschrijvers?, Afrikaanse literatuur pro en contra apartheid, de grote dichters (en dichteressen), de bruine schrijvers. Daarna werkcolleges over een half dozijn literaire werken; de studenten houden een mondelinge presentatie en schrijven leesverslagen en een collegescriptie.     Naast de hoorcolleges verschaft ook het steunboek een kader waarbinnen deze literatuur geplaatst kan worden.
    De student kan overwegen om zijn BA- en/of MA-scriptie te schrijven over een Afrikaans onderwerp en/of een semester te gaan studeren aan een universiteit in Zuid-Afrika. Het precieze programma wordt in overleg met de deelnemers vastgesteld op de eerste bijeenkomst.
    De colleges beginnen op 4 februari en zijn steeds op donderdag (11-13 uur) op de Van Wijkplaats 4 (zaaltje 001). Zie het rooster van de opleiding Nederlandse taal en cultuur
    °    Het steunboek is Eep Francken en Luc Renders: Skrywers in die strydperk. Krachtlijnen in de Zuid-Afrikaanse letterkunde. Amsterdam, Bert Bakker 2005.



LITERATUURGESCHIEDENIS VAN DE ZUID-AFRIKAANSE NEDERLANDSE LITERATUUR

In het voorjaarssemester van 2012 gaven Eep Francken en Olf Praamstra weer een MA-werkgroep over de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur. Deze literatuur (die goed onderscheiden moet worden van de Afrikaanse!) is lange tijd uit beeld geweest. Twee eerdere werkgroepen aan de Universiteit Leiden hebben daarin verandering gebracht. Directe resultaten waren twee bloemlezingen en een artikel. De eerste bloemlezing staat op deze website, de tweede is in 2008 in boekvorm verschenen: Heerengracht Zuid-Afrika (nog verkrijgbaar bij de betere De Slegtes, in het Zuid-Afrikahuis en bij de samenstellers). Het artikel is Francken en Praamstra: ‘Een vierde kwartier in de Nederlandse koloniale en postkoloniale literatuur. De Nederlandse literatuur van Zuid-Afrika’ in TNTL 124 (2008) nr 2 p 141-158. Het levert een model voor de geschiedschrijving van deze literatuur, nu is het tijd om een begin te maken met de geschiedschrijving zelf. Ook daar konden studenten weer aan meedoen, met referaten en werkstukken over deelonderwerpen.
Zij hebben de volgende collegescripties geschreven:
Nicole Burgmans: Toneel in Zuid-Afrika 1800-1855.
Evelien Engele: Ons tijdschrift. Geïllustreerd familieblad voor Zuid-Afrika. (1896-1901)
Inge van Es: D’Arbez. Schrijver van Zuid-Afrikaanse geschiedenis in de Nederlandse taal.
Heleen Loomans: Jacob Lub. Realist schrijft met mededogen. Ida Huussen: De Dorslandtrekken.
Dalene Vermeulen: “De wereld zou ervan in duigen vallen.” ’n Sosiologiese benadering tot die gebruik van humor in Thomas Burgers se Dorp in het onderveld.



"Guilt & Skuld"
M.A.-werkgroep Engels-Nederlands over (Zuid-)Afrikaanse literatuur

In het tweede semester van de cursus 2009-’10 gaven Eep Francken (Nederlands) en Peter Liebregts (Engels) een werkgroep voor M.A.-studenten (niveau 400, 10 ects). De werkgroep las twaalf Zuid-Afrikaanse werken; wekelijks een boek, afwisselend Engels/Afrikaans. Bij de analyse was er bijzondere aandacht voor het schuldmotief in deze literatuur: persoonlijke schuld, collectieve schuld, berouw, spijt, het geweten. In de Zuid-Afrikaanse samenleving is schuld een zwaarbeladen onderwerp. Die schuld is veelal verbonden met het verleden en heeft te maken met vormen van overheersing (kolonisatie, Anglo-Boerenoorlog, apartheid, antiapartheidsstrijd, postapartheid). De deelnemers schreven wekelijks een leesverslag (1p), hielden één mondelinge voordracht over een werk en schreven een werkgroepsscriptie ("essay") van 15 à 20 pagina’s. De studenten Engels schreven Engels.

Literatuur:

Erica van Boven en Gillis Dorleijn: Literair mechaniek. Daaruit het hoofdstuk: "Motieven".
Eep Francken en Luc Renders: Skrywers in die strydperk. Krachtlijnen in de Zuid-Afrikaanse letterkunde. Amsterdam 2005.

(literatuurgeschiedenis)
Michael Chapman: Southern African literatures. London-New York 1996.
H.P. van Coller (red.): Perspektief en profiel. ’n Afrikaanse literatuurgeskiedenis. Pretoria 1998-2006. Drie delen.
Christopher Heywood: A history of South African literature. Cambridge 2004.
J.C. Kannemeyer: Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur. Pretoria etc. 1978,1983. Twee delen, nieuwe editie deel 2 1984.
J.C. Kannemeyer: Die Afrikaanse literatuur 1652-2004. Kaapstad-Pretoria 2005.

(geschiedenis)
Robert Ross: Concise history of South Africa, Cambridge 1999. Ned. vert. Zuid-Afrika: een geschiedenis. Amsterdam z.j. Vert. Hans van Cuijlenborg.
Leonard Thompson: A history of South Africa. New Haven/London 1994.

De twaalf boeken:

  • Coetzee, Waiting for the Barbarians (1980)
  • Athol Fugard ’Master Harold’ ... and the Boys (1982)
  • Coetzee, Age of Iron (1990)
  • Nadine Gordimer - The House Gun 1998)
  • Gillian Slovo - Red Dust (2000)
  • Tony Eprile - The Persistence of Memory (2004)
  • Etienne van Heerden: Die stoetmeester (1993)
  • Karel Schoeman: Verliesfontein (1998)
  • Marlene van Niekerk: Agaat (2004)
  • André Brink: Die jogger (1997)
  • Jaco Fouché: Die avonture van Pieter Francken (2005)
  • Carel van der Merwe: Nasleep (2006)


Coloured writers/bruine schrijvers (2008)

In januari-mei 2008 gaven prof. Peter Liebregts (Engels) en dr. Eep Francken (Nederlands) in Leiden een MA-werkgroep "Coloured writers/bruine schrijvers"over werk van schrijvers die behoren tot de bevolkingsgroep van de "kleurlingen" (Afrikaans: bruinmense) in Zuid-Afrika. De werkgroep las en besprak wekelijks een boek, afwisselend Engels/Afrikaans. De werkgroep besteedde aandacht aan de identiteit en de maatschappelijke positie van deze "bruinmense" en ging na, hoe de verhouding tussen de verschillende bevolkingsgroepen in de te lezen werken naar voren komt. In hoeverre bepaalt de band van een auteur met zijn bevolkingsgroep zijn literaire werk? Acht studenten rondden deze werkgroep af met een collegescriptie.

De literatuurlijst:

Peter Abrahams: Mine boy (1946)
Alex La Guma: A walk in the night (1962) Ned. vert. 1989
Bessie Head: A question of power (1974) Ned. vert. 1984
Richard Rive: "Buckingham Palace" District Six (1986) Ned. vert. 1988
Achmat Dangor: Bitter fruit (2001) Ned. vert. 2005
Zoë Wicomb: Playing in the light (2006)
Adam Small: Kanna hy kô hystoe (toneel, 1965)
A.H.M. Scholtz: Vatmaar (1995) Ned. vert. 1997, Eng. vert. 2000
S.P. Benjamin: Die reuk van steenkool (1997)
Kirby van der Merwe: Klapperhaar slaap nie stil nie (1999)
E.K.M. Dido: ’n Stringetjie blou krale (2000)
Elias P. Nel: Mafoiing en andere gelofietjies (verhalen, 2001)


Ma-werkcollege Nederlandkunde/Nederlands voor het tweede semester van de cursus 2006-’07 (Eep Francken, Olf Praamstra)

Een nieuwe Nederlandse (post)koloniale letterkunde

In het laatste kwart van de twintigste eeuw is de Nederlandse koloniale en postkoloniale literatuur vanuit de positie van ondergeschoven kindje opgerukt naar een centrale plaats in de literatuurstudie. Beperken we ons tot de literairhistorische handboeken dan hebben we voor de Indische literatuur Nieuwenhuys (Oost-Indische spiegel, 1972, 3de herziene druk 1978) en Beekman (1996, Nederlandse vertaling 1998); voor de Antilliaanse Rutgers (1994, bewerkt 1996) en voor de Surinaamse Van Kempen (2003). Deze werkgroep boog zich over de vraag of naast deze drie niet een vierde onderdeel van de Nederlandse koloniale literatuur valt te onderscheiden (met een afzonderlijke literatuurgeschiedenis als desideratum): de Zuid-Afrikaanse. Daarmee wordt dan niet gedoeld op de literatuur in het Afrikaans maar op gedichten, verhalen, romans, toneelstukken in het Nederlands, die door hun inhoud verbonden zijn met Zuid-Afrika.
    In Zuid-Afrika is sinds 1652 in het Nederlands geschreven. Toen de drukpers rond 1800 ook in Zuid-Afrika beschikbaar kwam, ontstond een literaire “scene” waar het Nederlands de voertaal was. Het verwante Afrikaans kwam pas op tegen het eind van de negentiende eeuw en nam de positie van belangrijke cultuurtaal van Zuid-Afrika in het begin van de twintigste van het Nederlands over. Na 1925 speelt het Nederlands in het openbare leven in Zuid-Afrika nog maar een heel bescheiden rol. Toch is ook sindsdien naast de Afrikaanse literatuur een Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur blijven voortleven, met als auteurs Nederlandse immigranten die weliswaar de Zuid-Afrikaanse samenleving van binnenuit hadden leren kennen maar toch voor hun literaire werk vasthielden aan hun moedertaal. Het handboek voor de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur van E. Conradie (deel 1 1934, deel 2 1949) is onvoltooid gebleven en inmiddels verouderd. In tegenstelling tot de Indische, Surinaamse en Antilliaanse Nederlandse letterkunde is de Zuid-Afrikaanse nog altijd onbekend.
    In 2001 heeft een Leidse doctoraalwerkgroep Nederlandkunde/Nederlands onder leiding van Eep Francken en Olf Praamstra een internet-bloemlezing uit de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur sinds 1800 vervaardigd. Op basis daarvan hebben Francken en Praamstra inmiddels een uitgebreider bloemlezing samengesteld die de nieuwe Ma-werkgroep ter beschikking stond, in de boekwinkel als Heerengracht, Zuid-Afrika.
    De werkgroep vormde zich een indruk van de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur (primair en secundair) en stelde een aantal theoretische en praktische kwesties aan de orde die met de centrale vraag nauw verband houden. In de werkgroepbijeenkomsten bespraken we een aantal werken uit de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur, studies op het gebied van de Nederlandse koloniale literatuur en op dat van de literatuurgeschiedenis in het algemeen. Studenten verzorgden mondelinge inleidingen tijdens de colleges en schreven tenslotte een werkgroepsscriptie van ongeveer 15 bladzijden over een goed omschreven deelonderwerp.


The new South Africa / die nuwe Suid-Afrika

In februari-mei 2005, leidden prof.dr. Richard Todd (Engels) en dr. Eep Francken (Nederlands) een gezamenlijke werkgroep. Deze groep las elf Zuid-Afrikaanse romans, de helft in het Engels, de helft in het Afrikaans. Rode draad was het idee van het nieuwe Zuid-Afrika: het Zuid-Afrika van na de Apartheid, in al zijn zeer uiteenlopende verschijningsvormen, van regenboognatie tot misdaadparadijs. Hoe komt deze gedachte in de verschillende boeken naar voren? Welk beeld van het nieuwe Zuid-Afrika spreekt eruit? Welke elementen domineren?

Titellijst:
Elsa Joubert: Die swerfjare van Poppie Nongena (1978)
Nadine Gordimer: July’s people (1986)
Elleke Boehmer: Screens against the sky (1990)
Etienne van Heerden: Die stoetmeester (1993)
A.H.M. Scholtz: Vatmaar (1994)
J.M. Gilfillan: Pouoogmot (1997)
J.M. Coetzee: Disgrace (1999)
Riana Scheepers: Feeks (2000)
André (P.) Brink: Donkermaan / The rights of desire (2000)
Zoë Wicomb: David’s story (2000)
Achmat Dangor: Bitter fruit (2003)



Continue

Promoties

Promotie Minnie Lewis

Op 13 december 2005 promoveerde aan de Universiteit van Kaapstad dr. Minnie Miriam Lewis op het proefschrift: ‘‘Ruimte en identiteit in die werk van ‘gekleurde’ skrywers. Met spesiale verwysing na E.K.M. Dido.’’ In de cursus 1998-’99 studeerde zij in het kader van het uitwisselingsprogramma in Leiden bij de toenmalige Vakgroep Nederlands.


Promotie Zandra Bezuidenhout

Op 13 april 2005 promoveerde Zandra Bezuidenhout aan de Universiteit van Stellenbosch op het proefschrift: “Sosio-literêre perspektiewe op die eietydse digkuns van vroue in die Afrikaanse en Nederlandse taalgebiede.” Zij was in de cursus 1994-’95 de eerste student uit Zuid-Afrika die in het kader van nieuwe samenwerkingsovereenkomsten met Zuid-Afrikaanse universiteiten kwam studeren in Leiden. Ook in 2000 en 2003 heeft zij enige maanden in Leiden gewerkt, toen voor haar promotie-onderzoek.


Promotie Alfred Schaffer

De Leidse alumnus (tevens snel opkomend dichter) Alfred Schaffer, voormalig uitwisselstudent aan de Universiteit van Kaapstad, is na zijn doctoraal examen naar Zuid-Afrika teruggekeerd om er aan zijn proefschrift te werken. Eind 2002 is hij inderdaad gepromoveerd, en wel op een boek met de titel: ‘De geschiedenis van een jonge god. Mythe, primordialiteit en de representatie van de archetypische adolescent en jonge man in werken uit de moderne Afrikaanse literatuur en de wereldliteratuur.’

Continue

Doctoraal- en MA-scripties


2012
Tegen het eind van de cursus 2011-’12 legde Cláudia Maria Slagter-Cardoso de Mendonça haar MA-examen Nederlandkunde af op basis van haar scriptie: “Tussen Holocaust en Apartheid. Leven en werk van Clarissa Jacobi.” Slagter geeft een introductie tot deze minder bekende Zuid-Afrikaanse Nederlands- en Engelstalige schrijfster, die als overlevende van de Jodenvervolging in 1947 naar Zuid-Afrika emigreerde en daar geconfronteerd werd met de oprukkende apartheid. In een analyse van Jacobi’s bundels Een echte Kavalsky, De donkere bril en De weg naar Guguleto karakteriseert zij Jacobi’s verhalen als eerder koloniaal dan postkoloniaal. Bij deze scriptie trad Olf Praamstra als begeleider op.
Juliette van den Berg schreef, begeleid door Helma van Lierop, haar BA-scriptie over de representatie van “Culturele diversiteit in Afrikaanse jeugdliteratuur na de Apartheid.” Zij richtte zich in het bijzonder op Barrie Houghs Skilpoppe (1998) en op Diekie vannie Bo-Kaap van Zulfah Otto-Sallies (1997). Zij deed examen op 30 september.

2011
Nicole Burgmans schreef haar BA-scriptie over André P. Brinks novelle Die eerste lewe van Adamastor (1988). Zij probeerde vat te krijgen op het genre van dit werk. Hoe verhoudt het zich tot de historische roman? Begeleider was Eep Francken.

2010
Op 26 november 2010 verscheen Sophie Koelemeij voor de commissie om haar M.A.-examen af te leggen met de scriptie: ‘‘’Dit is nie geskikte leesstof vir gesin of vriend nie‘, een onderzoek naar en vergelijking van drie controversiële werken uit de Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse literatuur.’’ De bedoelde werken zijn: The family van Lodewijk de Boer, De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst en Triomf van Marlene van Niekerk. Sophie studeerde in het voorjaarssemester van 2010 in Stellenbosch. Scriptiebegeleider was Eep Francken.

2009
Op 27 februari 2009 legde Carina Jansen haar MA-examen af met de scriptie ‘‘Jim comes to Jo’burg’’. In dit werkstuk vergelijkt zij de gelijknamige Zuid-Afrikaanse film uit 1949 met drie romans waarin het ‘‘Jim comes to Jo’burg’’-thema een centrale rol speelt. Dit thema behelst de verhuizing van een zwarte Zuid-Afrikaan van het platteland naar de grote stad Johannesburg, met alle problemen die daarmee vaak gepaard gaan. De romans zijn Cry, the beloved country (Alan Paton, 1948), Swart pelgrim (1952, F.A. Venter) en Jôhannie giet die beeld (1954, Arthur Fula). Carina is begeleid door Eep Francken.

2008
Op 29 februari deed Natasja Schellaars een ouderwets doctoraalexamen met een kleine scriptie, getiteld: Skadudigters. Kleurlingdichters in het nieuwe Zuid-Afrika. Natasja bestudeerde vanuit een historische achtergrond de gecompliceerde literair-sociale positie van de kleurlingdichters in de Afrikaanse literatuur. Extra aandacht gaat uit naar het werk van Floris Brown. Eep Francken trad op als begeleider.

2007
Op 23 februari deed Kathinka van Driel haar M.A.-examen, met als eindscriptie een editie van de drie Oehoehoe-boekjes (1899-1901) van de beroemde jeugdschrijfster Nynke van Hichtum. In de vorm van een verhaal over een Zoeloejongen laat Van Hichtum haar lezertjes kennismaken met de Zoeloecultuur. De scriptie handelt onder meer over de vraag hoe Van Hichtum dit verantwoord kon doen, zonder ooit in Zuid-Afrika geweest te zijn. Over haar bronnen bevat de scriptie nieuwe gegevens. Kathinka is begeleid door Eep Francken en door de hoogleraar jeugdliteratuur, Helma van Lierop.

2006
Eind april heeft Anton Stolwijk doctoraalexamen gedaan. Hij krijgt de titel ‘doctorandus’ maar mag zich ook M.A. noemen. Stolwijk heeft een kleine doctoraalscriptie geschreven over de drie romans van Chris Barnard, ‘Ek is nie meer hy nie. Ideologische ontwikkelingen in de romans van Chris Barnard.’ Dit werkstuk bouwt voort op een werkgroep die hij in 2003 tijdens een semester aan de Universiteit van Kaapstad volgde bij prof. Chris van der Merwe. Eep Francken trad op als begeleider in Leiden.
Eind november deed ook Mirjam van Amelsvoort haar examen met een kleine scriptie over een Afrikaans onderwerp: een vergelijking tussen Die swerfjare van Poppie Nongena van Elsa Joubert en ’n Stringetjie blou krale van E.K.M. Dido. Mirjam, die in 2004 in Stellenbosch heeft gestudeerd, werd in Leiden begeleid door Peter van Zonneveld.

2004
In 2004 was ook de Afrikaanse jeugdliteratuur onderwerp van een doctoraalscriptie. Susanne Stals voltooide haar doctoraalstudie met een werkstuk onder de titel: ‘Marita van der Vyver, schrijfster “vir wieook al wil luister”, een bijdrage aan het grensverkeerdebat.’ Met “grensverkeerdebat” doelt zij op de discussie over het belang van de grenzen tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen. In hoeverre zijn deze de laatste tijd aan het vervagen? De schrijfster gaat vooral in op vier boeken van Van der Vyver: de jeugdboeken Tien vir ’n vriend en Die ongelooflike avonture van Hanna Hoekom en de volwassenenboeken Die dinge van ’n kind en Vergenoeg. Begeleidster was prof. Helma van Lierop.

2003
In september 2003 zijn bij Eep Francken twee studenten afgestudeerd op Afrikaanse onderwerpen. De titel van de scriptie van Barbara Neugebauer is: ‘Van Heerdens visie op de identiteitscrisis van blanke Afrikaanstaligen.’ De voornaamste inspiratiebron voor dit werkstuk waren de colleges die prof. Willem Botha, de taalkundige van de Randse Afrikaanse Universiteit, in de eerste helft van 2001 in Leiden gegeven heeft. De scriptie bevat een kritische beschouwing over ‘Afrikaneridentiteit’ en gaat vervolgens na in hoeverre in Die swye van Mario Salviati, de jongste roman van Etienne van Heerden, een visie op dit vraagstuk naar voren komt.
Katherine Hermans heeft een semester in Stellenbosch gestudeerd, onder meer bij dr. Marlene van Niekerk. Zij levert een essayistische analyse van de romans van André P. Brink, vanuit de vraag naar het gewicht van een tweetal door de schrijver zelf gesuggereerde ‘wendingen’ in zijn werk. Het gaat dan om de overgang van het moderne estetische schrijven naar maatschappelijke betrokkenheid en bestrijding van de Apartheid rond 1970 (Orgie tegenover Kennis van die aand) en de verschuiving van realisme naar verbeelding in de jaren negentig (Sandkastele).

2002
Drie leden van de Werkgroep voor Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur (de groep die voor deze site de Bloemlezing Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur heeft verzorgd, zie onder) hebben in 2002 in Leiden het doctoraalexamen afgelegd en daarmee de titel ‘doctorandus’ verworven.
De eerste was, in mei, Elisa Diallo. Als ‘citoyenne’ van de Franse republiek studeerde zij, begeleid door Olf Praamstra, bij de Opleiding ‘Dutch studies’ (Nederlands voor buitenlanders). Haar onderwerp: ‘Charles Etienne Boniface, een Franse Nederlandstalige schrijver uit Zuid-Afrika.’ Bij haar onderzoek in Kaapstad is een aantal collega’s behulpzaam geweest, onder wie prof. Chris van der Merwe.
De maand november leverde twee ‘Afrikaanse’ scripties op bij de Opleiding Nederlands. Een nieuwe presentatie van Meent Borcherds’ ‘Gedicht over de volksplanting van de Kaap de Goede Hoop’ (1832) vormt de scriptie van Marjolijn Engelsman. Zij is in Stellenbosch begeleid door dr. Siegfried Huigen, die zelf in zijn proefschrift de aandacht op dit werk vestigde, en in Leiden door Eep Francken.
De andere scriptie presenteert een flink deel van de Zuid-Afrikaanse brieven (aan zijn moeder en zusters) van J.E.A. Reyneke van Stuwe (1876-1962), namelijk de brieven uit het memorabele jaar 1899. Van Stuwe, later in Engeland werkzaam als journalist, broer van de bekende romancière en dus zwager van Willem Kloos, verbleef in Zuid-Afrika als medewerker van de Z.A.S.M. en vocht mee in de Boerenoorlog. Niemand minder dan Karel Schoeman heeft op deze correspondentie geattendeerd. De scriptor is Geert Langendorff. Ook hij is in Kaapstad geholpen door Chris van der Merwe, en in Leiden door Eep Francken begeleid.
Continue
   

Jaarlijks overzicht van alle gebeurlijkheden rond de Afrikaanse literatuur in Nederland

Door Eep Francken
Universiteit Leiden, Noordwes-Universiteit
Eerder gepubliceerd in het Tydskrif vir Geesteswetenskappe van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns

O, laat er een mis zijn
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2020

Het jaar begon met slechte cijfers voor de boekhandel over 2019. Voor het eerst in vijf jaar waren er in Nederland minder boeken verkocht: 40 miljoen exemplaren, dat is 4 % lager. Net als in 2018 was De zeven zussen van Lucinda Riley het meest verkocht. Riley toonde zich met haar Zeven zussen-serie de grote kampioen want in de Top Tien stonden maar liefst vijf Zussen-boeken. De nummers 2 en 3 zijn oorspronkelijk Nederlands. Van Grand Hotel Europa, de roman van 547 bladzijden over liefde en massatoerisme van Ilja Leonard Pfeijffer, zijn er 145.000 verkocht. Nummer drie is het betoog van 528 pagina’s: De meeste mensen deugen. Een nieuwe geschiedenis van de mens, door Rutger Bregman. Anders dan we misschien dachten is de mens niet altijd en overal geneigd tot alle kwaad, maar is zijn neiging tot het goede sterker. Dit goede nieuws is intussen wijd en zijd vertaald — de verkoop in Nederland in 2019 was 140.000.
    Wat moeten we denken van 2020? Dat is het jaar van de pandemie, ook in de boekenwereld. Vanaf maart heeft het virus de maatschappij gedeeltelijk stilgelegd, ook het culturele leven. De mensen moeten zoveel mogelijk thuisblijven. Voorstellingen en bijeenkomsten, zoals boekpresentaties, werden afgelast of gingen wel door, maar dan met de meeste belangstellenden on-line. Op 15 december 2020 gingen in Nederland alle boekwinkels en bijna alle bibliotheken dicht. Een boekenvriend protesteerde omdat zijn eigen verslaving (aan boeken) kennelijk gevaarlijker werd gevonden dan een verslaving aan alcohol. De slijterijen blijven namelijk open, al is alcoholverkoop na 20 uur verboden.
    Om in de sfeer te blijven: zijn de bezorgers nu de kurk waarop de boekhandel blijft drijven? De webwinkels zijn in het algemeen sterk gegroeid — bezorgauto’s beheersen het straatbeeld. Zij brengen meestal eten en drinken, maar af en toe ook een boek. De gewone boekwinkel die niet weggeconcurreerd wil worden, gaat zelf ook bezorgen. Een winkel in Leiden krijgt daarvoor hulp van vrijwilligers op de fiets. Hoeveel boeken er op deze manier bij kopers belanden, gaan we nog horen, maar dat er in 2020 minder boeken verkocht maar meer gelezen zijn, lijkt zeker. Want wat kun je thuis beter doen dan lezen? Bij voorkeur Zuid-Afrikaanse boeken natuurlijk.

Lezers van Irma Joubert
Irma Joubert werd gelezen en verkocht. Van Het meisje uit het verscholen dorp, de Nederlandse vertaling van Mentje, kind van Pas-Opkamp, verscheen in 2020 de zesde druk. En over ander werk van haar kwam in Trouw een lezeres uit Breda aan het woord, een zekere mevrouw Govaert. Tijdens de hittegolf van augustus raakte haar hele gezin met het corona-virus besmet. Daarom moest zij - in een heet huis zonder airco - lang in quarantaine, maar Joubert bracht haar afleiding: “tot diep in de nacht lees ik de trilogie uit … ik kan niet stoppen met deze historische romans over Zuid-Afrika rond de Tweede Wereldoorlog. Het is nu makkelijk om me in te leven in de Afrikaanse hitte waarin de vrouwelijke hoofdpersonen allen uitzonderlijk moeizaam aan de man komen.”
    Al eerder had een andere lezeres van Joubert van zich laten horen. Mevrouw Bles-Bartfeld (90) uit Amstelveen heeft de Nederlandse uitgever opgebeld. Zij had Het meisje uit het verscholen dorp gelezen en in een van de figuren uit het boek zichzelf herkend - zij was namelijk in de jaren veertig een van de ondergedoken kinderen in het Pas-Opkamp geweest. Joubert had niet gedacht ooit nog iemand uit haar boek in levenden lijve tegen te komen. Prompt kwam zij over uit Duitsland om kennis te maken met haar “personage”.

De bijeenkomsten
Als jaar voor literaire festivals was 2020 in januari goed begonnen met de Haagse “Winternachten”, waarbij Zuid-Afrika, niet voor het eerst, werd vertegenwoordigd door Antjie Krog. Wim Bossema deed kort verslag in de Volkskrant en signaleerde een vraag uit het publiek: hoe moet het Afrikaans loskomen van het verleden als taal van de apartheid? Krog wees erop dat het Afrikaans inmiddels meer donkere sprekers kent dan blanke, en dat getinte schrijvers tegenwoordig baanbrekend werk leveren in een vernieuwend Afrikaans.
    Maar vanaf maart keerden de festival-kansen en werd bijna alles onmogelijk. Toen de besmettingscijfers in augustus even gezakt waren, gaf Ria Winters in het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam een onderhoudende lezing over Reise met Schoeman, haar boek over haar veelvuldig (maar uitsluitend mail-)contact met Karel Schoeman en over haar reizen naar veel plaatsen waar de schrijver gewoond en gewerkt heeft. Winters heeft me verrast want in de Nederlandse literatuur ken ik geen boek dat lijkt op dit Reise met Schoeman.
    De Maatschappij der Nederlandse letterkunde had voor 11 november in samenwerking met hetzelfde Zuid-Afrikahuis een symposium georganiseerd ter herdenking van Elsa Joubert, maar dat moest alweer “digitaal”. Een ongezocht voordeel bij die opzet is de kans voor iedereen, waar hij zich maar bevindt, “te land, ter zee, in de lucht of waar ook ter wereld”, om het programma te volgen — en dat niet alleen op de tijd van handeling maar ook lang daarna. En sprekers uit de hele wereld kunnen het woord voeren zonder naar Amsterdam te hoeven.
    Margriet van der Waal heeft de kneepjes van het digitale vak onder de knie en toonde zich een bedreven presentatrice. Annemarié van Niekerk schetste de overleden schrijfster. De Noordkaapse dichteres Lynthia Julius werkte mee vanuit Bloemfontein. Martina Vitackova, gastprofessor Afrikaanse letteren in Gent, ging met Tycho Maas in afstands-samenspraak over Poppie. Onbetwistbaar hoogtepunt was het gesprek dat Ena Jansen in 2017 met Elsa Joubert had gevoerd in het aftreeoord Berghof in Kaapstad, over oud worden en oud zijn, nog net wel of toch niet meer kunnen schrijven en meer. Het was een passend symposium onder moeilijke omstandigheden, ook een prachtige prestatie van de mensen van het Zuid-Afrikahuis.
    De bijdrage van Tycho Maas grijp ik aan voor een stapje terug. In januari 2018 kwam het tijdschrift Armada met een artikel van Maas over Nathan Trantraal: “Alles is nieuw, maar niet veranderd.” Als de spreekwoordelijke ezel die geen oude fouten wil herhalen, maak ik nu al melding van Maas’ Amsterdamse proefschrift (UvA), hoewel het voor lezers nog niet beschikbaar is (inlichting via t.a.j.maas@uva.nl). Het heet Shifting frameworks for understanding otherness. Daar is geen woord Afrikaans bij, maar Maas gaat wel in op Afrikaanse literatuur, want hij bekijkt het beeld van de Kaapse Khoi zoals dat her en der naar voren komt, onder meer in Eilande van Dan Sleigh. Voor het digitale Zuid-Afrika Spectrum verzorgde Maas van zijn boek in november een samenvatting.

Zuid-Afrika Spectrum
Datzelfde Spectrum bracht nog veel meer Afrikaanse literatuur. Kirby van der Merwe, de man van Klapperhaar slaap nie stil nie, deed verslag van zijn verblijf in het Karoo Boekehuis in Calvinia: hoe hij daar aan zijn nieuwe boek werkt en hoe hij de afgelopen jaren van die arbeid is afgeleid. In maart besprak Miriam Grootscholten “de nieuwe Deon Meyer”, Prooi (“Meyer is er wederom in geslaagd een weergaloos spannende thriller af te leveren”). Later schreef Francine Maessen over haar Leidse MA-scriptie over trauma in Afrikaanse anti-apartheidspoëzie, aan de hand van gedichten van Adam Small, Breyten Breytenbach en Ronelda S. Kamfer. Bijzondere bijdragen kwamen van Riet de Jong-Goossens. Bij haar stuk over de Griekwa-poëzie van Hans du Plessis gaf zij Nederlandse vertalingen van enkele gedichten, waar onder “Boegoe vannie liefde”. Later volgde van haar nog een vertaling uit Stormkind van Riana Scheepers.
    Als enige bespreekt het Zuid-Afrika Spectrum nieuwe Afrikaanse literatuur die nog niet in het Nederlands vertaald is. Hans Ester besprak de dichtbundel Pleks van plaas van Jerzy Koch. Die verevrou van Jan van Tonder noemde hij: “een rijke roman met een hechte structuur … gedurfd en geslaagd in de verbinding van het leven in Algerije met dat in de Klein Karoo.” Ook vestigde hij de aandacht op Christine Barkhuizen le Roux, als schrijfster ven “toegankelijke romans met grote diepgang”. Op haar best vindt Ester haar in het verhaal “Die kersgeskenk” en de roman Getuie.
    Ingrid Glorie recenseerde Grensgeval van Marita van der Vyver en wees op felle reacties in Zuid-Afrika omdat Van der Vyver de oorlog in Angola voorstelt als een zinloze onderneming. Van der Vyver heeft het veel beoefende genre van de grensliteratuur volgens Glorie vernieuwd doordat zij niet alleen oog heeft voor een Zuid-Afrikaanse maar ook voor een Cubaanse beleving. Ook prees Glorie de fijnzinnige indrukken van Cuba, eens een paradijs voor uiteenlopende beroemdheden als Hemingway en Sinatra maar nu meer dan ooit in de greep van de armoede, die de revolutie juist had moeten verdrijven. En aan Grensgeval kent zij voorts alle goede eigenschappen toe die werk van Van der Vyver tot “een echte Marita” maken.
    Onder de kop: “niemand is cooler as ’n coloured vrou met ’n vuilkyk nie” schreef Glorie over “de nieuwe Kamfer”: Chinatown. Over de dichteres luidde het dat “haar woede nog niet is gekalmeerd” en over de bundel: “genadeloos eerlijk, confronterend en provocerend.” Glorie herinnerde aan Kamfers complexe verhouding met het Afrikaanse literaire establishment, doordat Kamfer zich blijkbaar van blanke voorgangers moet distantiëren. Kamfers uitgever Podium kondigt intussen de tweetalige Nederlandse uitgave van Chinatown aan, met vertaling door de kersverse PC Hooftprijs-laureaat Alfred Schaffer. 13 april wordt de grote dag.
    Over een historische roman met een “prachtig onderwerp”: Met die vierkleur in Parys van Renée Conradie Rautenbach, was Glories oordeel genuanceerd: verdienstelijk maar niet helemaal geslaagd. Heel positief was daarentegen haar analyse van Van Heerdens Biblioteek aan die einde van die wêreld. Die bibliotheek komt terug in de kop boven Glories stuk: “bewaarplaats van ‘ouderwetse’ kunst en literatuur”. Zij noemt de roman “niet plot-gedreven maar idee-gedreven” en dat idee is dan de waarschuwing tegen de misvatting, als zou kunst een koloniaal relict zijn dat daarom als een pandemie bestreden moet worden. Tegenover het modieuze denkbeeld dat niemand ooit gekwetst mag worden, handhaaft dit boek — door zijn eigen karakter — het tegenovergestelde inzicht: kunst moet altijd omstreden zijn. Die aanvechtbare kunst is de “ouderwetse” uit de geciteerde kop en tegelijk de enige echte kunst, de kunst waarvoor Van Heerden opkomt.
    2020 bracht ook het slechte nieuws dat Christine Barkhuizen le Roux (1959) plotseling was overleden. De vertaalster Titia van Wulfften Palthe schreef een persoonlijk stuk ter nagedachtenis (december). Palthe heeft Le Rouxs laatste roman, My naam is Prins, ek slaap met die lig aan (2019), net vertaald.

De vertalingen
2020, mager jaar, bracht toch nog vertalingen. Een was al in 2019 uitgekomen, het verhaal Danda van Chris Barnard, bij Paolo, het jeugdfonds van de Kampense uitgever Aldo Manuzio (vert. Michiel Angenent, € 14,99). Het verhaal speelt in op de traditie van de Hollandse jongens die naar zee gaan. Zuid-Afrikanen herinneren zich de kleine jongen die, op zoek naar zijn vader, op een zelfgemaakt vlot het zeegat uitvaart. Hij belandt natuurlijk in Zuid-Afrika. Danda kreeg een vermelding in het Reformatorisch Dagblad van 17 april 2020.
    Agaat van Marlene van Niekerk blijft gevraagd, bij leesclubs en daarbuiten. Bij Querido verscheen de elfde druk (€ 20). Prooi van Deon Meyer kwam uit als luisterboek, vroeger stok en steun voor de blinde, tegenwoordig vooral voor de automobilist. Maar voor de ware liefhebber is zo’n “audioboek” een zoethoudertje, die hunkert naar zijn nieuwe Meyer. Het antwoord van uitgever Bruna: 23 februari 2021 bij de boekhandel, schrijf maar op, als de winkels dan nog dicht zijn krijgt u het thuisbezorgd.   
    Twee vertalingen zijn niet alleen aangekondigd maar ook werkelijk verschenen. Bij Manuzio: 1795 van Dan Sleigh (vert. Riet de Jong en Bert Aquarius, € 24,99). Hans Ester noemde dat onder de kop: “Hoe de Kaapkolonie prijsgegeven werd” een “prachtige roman” en een “knappe verbeelding van het boeiende Kaapse leven” (Nederlands Dagblad 21 februari). Maar Wim Bossema toonde zich teleurgesteld. Die vond Stemmen op zee, oftewel Eilande, veel beter: “zo bruisend als de eerste roman was, zo rechtlijnig is 1795 … hoofdpersoon William komt, ondanks zijn liefde voor de Franse weduwe Francine-Marie, niet echt tot leven” (de Volkskrant 22 februari).
    Hun beider kritieken waren voorafgegaan door een verrassende introductie van 1795 in de vpro-gids door Frank Mulder, met een telefonisch vraaggesprek met Dan Sleigh: “De verkwanselde kolonie” (11-17 januari). Sleigh gaat in tegen de neiging, de geschiedenis te vergeten: “Afrikaners weten niet meer waar ze vandaan komen. Ze willen geen Afrikaans meer leren, alleen nog maar Engels.” De machtsovername van de Britten heeft volgens Sleigh alle VOC-geschiedenis “weggepoetst”. Hij kiest partij voor de toenmalige kolonisten die de Kaap wilden verdedigen, fel tegen de bestuurders die, op William van Reede na, stemden voor overgave. Zijn roman wil laten zien: “hoe je je vaderland kunt verliezen aan vreemde indringers”, iets wat Sleigh tegenwoordig in Zuid-Afrika opnieuw ziet gebeuren, want de regering is zwak en corrupt en “geeft niet om onze bevolkingsgroep.” Sleigh zegt geen verhalen meer te zullen schrijven. Jammer! Maar optimist als ik ben denk ik aan een andere Afrikaanse schrijver, van wie na zijn Laaste Afrikaanse boek nog romans en ander werk volgden, zelfs na zijn dood.
    Vrijwel tegelijk met 1795 kwam de nieuwe tweetalige bundel van Antjie Krog uit: Broze aarde (vert. Robert Dorsman en Jan van der Haar, Podium € 20). Bij deze bundel in de vorm van kerkelijke missen valt meteen op dat de Afrikaanse ondertitel (“’n Misorde vir die Nuwe Verbond”) in het Nederlands de bijbelse connotatie kwijt is: “Een mis voor het universum”. In 2019 was deze “mis” al gedeeltelijk te horen op Poetry International, Rotterdam.
    Ook Krog gaf een vraaggesprek, aan Vivian de Gier (AD/Algemeen Dagblad plus veel regionale AD-kopbladen, 1 februari). De Gier begint met haar eigen standpunt in een bekende twist tussen Nederlandse bewonderaars van Krog: “Mooier nog dan haar gedichten lezen is Antjie Krog horen voordragen.” Zij schrijft Krog ook het vermogen toe, afstanden te overbruggen tussen “landen, volkeren, huidskleuren en maatschappelijke klassen.” Krog zelf spreekt over de actualiteit van de filosofie van Afrika, met “onderlinge verbondenheid” als “grondbeginsel.” Ook zijn mens en natuur in Afrika eerder één, terwijl de westerse mens tegenover de natuur staat. Samenvattend: “als mens zijn we afhankelijk van elkaar en van de natuur.” De mis-vorm heeft zij gekozen om het new age-achtige, dat dreigt zodra je over de natuur praat, te vermijden. “Oude Bijbelse gezangen” brengen eerder de sfeer die zij wilde. De Gier: maar schrikken die gezangen niet af? Daar is Krog niet bang voor want “niet-religieuze mensen” blijken er juist goed op te reageren.
    In een vermelding van Broze aarde begon ook Ariejan Korteweg over Krogs “intense, bezwerende voordracht” (de Volkskrant 1 februari). We vinden die ook terug in een bevlogen recensie van Dieuwertje Mertens: “O, laat er een mis zijn waar Krog de voorganger is. De nagalm van haar stem dwingt zelfs ongelovigen op de knieën. Een diepreligieuze poging alles te omvatten in gretig doortastende taal” (Het Parool 1 februari). Ook Janita Monna vindt het schitterende poëzie. De woorden dragen een “overdonderende kracht, door de muziek, die, met dank aan de voortreffelijke vertalers, ook in het Nederlands blijft.” Zij hoopt op opvoering “in een kerk, een theater, in een park” (Trouw 28 maart).
    Na al deze welsprekende bijval schreef Rien van den Berg een paar maanden later vanuit christelijk standpunt de belangrijkste kritiek. Hij kent de grote rol van religie in Krogs werk en vat Broze aarde op als een “echte” mis, geschreven om te functioneren in een religieuze setting. Zo kwam hij tot zijn eerste indruk: dit is blasfemie. Maar Krogs godslastering ervoer hij tegelijk als imponerende poëzie, als “bovensteplankpoëzie” zelfs. De criticus bleef verscheurd. De gedichten waren prachtig maar ook: “bij vlagen ongenietbaar”, doordat bij Krog het universum geen beeld voor God is maar doordat zij dit omdraait: “God is een beeld voor het universum.” Van den Berg besloot met een snedige herhaling van wat hem dwars zit: “Krog probeert ons eerbied voor de schepping bij te brengen. Maar de eerbied voor de Schepper sneuvelt.” (“Gloria in Excelsis Soli”, Nederlands Dagblad 26 juni). Voelde Krog in het gesprek met De Gier al aan dat de waardering voor haar werk bij “niet-religieuze mensen” juist minder problematisch ligt dan bij gelovigen?

Ingrid Jonker en Anne Vegter
Anne Vegter (1958) wordt gerekend tot de belangrijkste Nederlandse dichters. Zij debuteerde met kinderboeken en kreeg meteen de Woutertje Pieterse-prijs. Later werden ook haar poëzie en toneelstukken bekroond. In 2013-’17 was zij Dichter des Vaderlands.
    In het poëzietijdschrift Het Liegend Konijn stond van haar in 2013 een reeks “Hoe Europa doen”, een monoloog met aan het woord Ingrid Jonker. Die monoloog vormt nu de opening van haar bundel Big data (Querido, € 16,99), drie variaties op het thema van de verlaten geliefde. In elk deel lezen we over een in de steek gelaten vrouw. “Jonker” vertelt over haar bekende mislukte Europa-reis in 1964 en over haar halfhartige minnaars Jack Cope en André Brink. In het tweede deel lijkt Vegter zelf de verlatene. In Het Parool en het Dagblad van het Noorden (30 augustus, 4 september) vertelde zij aan interviewster Dieuwertje Mertens hoe zij in 2017 zelf “gedumpt” werd en achtergelaten met twee kinderen. Het laatste deel, “Medea 2.0”, is verreweg het felst. Zoals men weet is Medea, tovenares en heks in de Griekse mythologie, sinds het drama van Euripides (480-406) ook de klassieke verlaten vrouw en vooral de klassieke verpersoonlijking van de wraak. Zij vermoordde haar mededingster en maakte haar eigen kinderen dood om haar weggelopen man kinderloos te maken. Het keert bij Vegter terug.
    Big data kreeg veel lof. Hanneke de Klerck vindt het mooi dat Vegter ondanks alle woede en verdriet toch zorgt voor “een zekere humor en monterheid”. Uit “Hoe Europa doen” citeert De Klerck, als mooi terzijde van Vegters Ingrid: “Ik heb geen probleem met twee mannen. / Maar twee mannen hebben geloof ik wel altijd een probleem met één vrouw.” Zij wijst ook op een derde man die Ingrid in de steek heeft gelaten: haar vader (de Volkskrant 28 augustus).
    Janita Monna beschrijft Big data als voorbeeld van literatuur die verdriet, woede en wraakzucht overwint in de bewoording: “De taal prikt en streelt, is helder en vervreemdend. Pijn werd poëzie.” (Trouw 30 augustus).
    In de — grote — waardering van Alfred Schaffer blijft het Jonker-stuk wat achter bij de andere twee, al vindt hij daar wel een opvallend “lekkere zin”: “O mijn vadertje was zooooooooooo bang voor reputatieverlies yo, yo, yo” (De Groene Amsterdammer 17 september). Voor Obe Alkema is zo’n verschil er niet, hij vindt alle delen prachtig. Omdat Ingrid Jonker de zee inliep, moet Vegters vereenzelviging met haar uiteindelijk mislukken, maar dat maakt “Hoe Europa doen” juist “ontzagwekkend.” Vegter is hier volgens Alkema op haar onverschrokkenst (NRC 15 januari 2021).
    Ieder apprecieert op zijn eigen manier, maar het staat wel vast dat Anne Vegter met haar Big data dit jaar zorgde voor de verrassendste verschijningsvorm van de Afrikaanse literatuur in Nederland.



Schimmig, heftig, verpletterend
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2019

Gaat het dezer dagen hier in Nederland over Zuid-Afrika, dan hoor je twee verhalen. Kranten schrijven over de ellende die president Zuma heeft achtergelaten, over stroomuitval, de ondergang van de vliegmaatschappij, over corruptie en geweld. Maar een reis naar Zuid-Afrika blijft evengoed aanlokkelijk. Na terugkeer vertellen vakantiegangers over hun ontdekking van dat prachtige land en over de wilde dieren in het Krugerpark. Nederlanders met last van vliegschaamte stappen daar voor Zuid-Afrika gauw overheen. En voor de Zuid-Afrikanen die hun brood en biltong verdienen in het toerisme, valt maar te hopen dat het zo blijft.
    Ook in je eigen woonplaats doe je soms ontdekkingen. In Leiden zijn op blinde muren gedichten in vele talen aangebracht, inmiddels meer dan honderd. Ik ontdekte in 2019 dat al die gedichten ook op het internet te vinden zijn, met een flink extraatje als toegift. Leiden heeft twee Afrikaanse muurgedichten, “Taalles” van Elisabeth Eybers en “Die kind” van Ingrid Jonker. Op muurgedichten.nl/nl/muurgedichten leest iemand ze voor in het Afrikaans en vind je de teksten in het Afrikaans, Engels en Nederlands. Daarbij uitleg over dichter, achtergrond en inhoud, allemaal gratis beschikbaar. En een fotootje van de Leidse muur met het gedicht.
    Maar gelukkig waren er in 2019 in Nederland ook weer levende Afrikaanse dichters op bezoek.

Kletsrym
Dankzij Conny Braams Ik ben Hendrik Witbooi is het Nama-stamhoofd Witbooi in Nederland een beetje bekend geworden. Het kleine publiek dat zich op 10 januari had verzameld in het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam om te luisteren naar de rapper Hemelbesem, hoorde dat Hemelbesem, die zichzelf een “trotse Nama” noemt, eigenlijk Simon Witbooi. heet en zelfs van de “Namibische Mandela” afstamt. Ik ben Hendrik Witbooi kreeg hij ten geschenke.
    Hemelbesem is kletsrymer of rymkletser, maar toonde zich, in gesprek met Ingrid Glorie, ook een geweldige verteller. Hij droeg voor uit zijn boek God praat Afrikaans, dat gaat over het Afrikaans maar ook over zijn familie en zijn levensloop, over zijn werk als acteur, schrijver, radiopresentator, evangelist, treinprediker en ambassadeur van het W.A.T. Kortom: over van alles. Zijn werk als predikant in de trein was voor hem de beste opleiding voor de rymklets. Waar hij ook spreekt, steeds doet hij dat het best ongeremd uit het hart. Zijn twee grote onderwerpen, het Afrikaans en het evangelie, kwamen bij elkaar toen hij zei: “Wat God ook is, Hij praat Afrikaans, maar dan mijn Afrikaans. Hij praat met mij zoals ik praat.”
    Hemelbesem was de Zuid-Afrikaanse vertegenwoordiger op het Winternachten-festival in Den Haag, deels uitgezonden op Radio 1 en op https://www.nporadio1.nl nog altijd te beluisteren. Ik sprak hem bij de afsluiting op 20 januari. Hij was her en der opgetreden. Niet alleen in het Theater aan het Spui, het centrum van de Winternachten, maar ook in de Haagse poptempel Het Paard, waar hij in de voetsporen was getreden van Mick Jagger en Prince. En in de bibliotheek van de Schildersbuurt, een van de armste wijken van Nederland, met 90 % allochtone inwoners. Daar was het publiek onder aanvoering van een zeventig-plusser met Hemelbesem mee gaan rappen. Na alle voorstellingen was hij nog niet moe: “Moe? Nee, ik doe het met het hart.”
Zijn collega-rapper Lee-Ursus Alexander deed mee aan het jaarlijks in de zomer rondreizende zomerse theaterfestival “De Parade”, soms aangeduid als: cultuur in circustenten. In NRC Handelsblad (13 augustus) karakteriseerde Kester Freriks de voorstelling “Ons perspectief” als het “meest gedurfde” onderdeel van de hele Parade. Op het podium stond Brother Till, dat zijn twee Nederlandse broers Van Til en de Zuid-Afrikaan Lee-Ursus. Freriks scheef over diens “gedreven stijl” en ging verder: “in een visuele entourage vol bewegende beelden in tinten oker zing-zegt Lee-Ursus zijn teksten over onrecht en uitsluiting.” In de Volkskrant sprak Herien Wensink over een “fascinerende verkenning van de verschillen tussen zwart en wit, met hoekige, filosofische rapteksten met Drentse tongval, gelardeerd met Afrikaanse rymklets.” (11 augustus) De Parade is opgebouwd in Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Amsterdam, maar “Ons perspectief” is ook elders uitgevoerd, bijvoorbeeld op 1 september op een festival bij Nijmegen.

Antjie Krog
Het Nederlands Letterenfonds bevordert de literatuur in opdracht van de regering en nodigt daarom jaarlijks een buitenlandse auteur uit in Amsterdam. Die mag inspiratie opdoen, hard aan eigen werk gaan of het land intrekken voor boekpresentaties, vraaggesprekken, voordrachten of lezingen. De gastschrijver van 2019 was Antjie Krog. Zij is in Nederland een van de bekendste Afrikaanse schrijvers en een veelgevraagd spreker. Zij toonde zich als gastschrijver dan ook erg actief, met uiteenlopende presentaties in het Engels, Afrikaans en Nederlands.
    Op 23 januari gaf zij in de OBA (Openbare Bibliotheek Amsterdam) een Engelse lezing over schrijvers in oorspronkelijk Zuid-Afrikaanse talen zoals het Xhosa en het Zoeloe. Op 3 februari trad zij met Tom Lanoye op bij het grootste Nederlandse poëziefestival, Poetry International in Rotterdam. Een dag later ging zij in Groningen in gesprek met Margriet van der Waal, hoogleraar Afrikaans aan de Universiteit van Amsterdam maar ook verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Voor 6 februari had een boekwinkel in Zutphen een avond met Krog georganiseerd die bij de aankondiging al was uitverkocht.
    Op 15 februari besprak zij in de Centrale Bibliotheek van Den Haag over poëzie en kolonialisme. Krog noemde poëzie een bijzonder geschikt middel om iets te zeggen over het kolonialisme of de apartheid. Maar altijd, ook bij deze onderwerpen, loopt de dichter het gevaar om het slachtoffer te worden van de nieuwe media. Daar krijg je met behaagzieke poëzie meteen applaus en dat is verleidelijk. Je vergeet dan dat belangrijke poëzie, de poëzie waar het werkelijk om gaat, altijd: “het onzegbare probeert te zeggen.” Kunst moet gevaarlijk zijn. Krog overwoog: als ik een bundel schreef waarin ik me voorstelde dat ik zwart was, zou die bundel vast worden afgekraakt. Moet ik er daarom van afzien? Misschien, maar aan de andere kant kan alleen de kunst de mensen veranderen.
Een ouder dilemma had zij intussen opgelost: vroeger verlangde Krog naar een pil om zwart te worden, maar nu niet meer. Krog zou zo’n medicijn niet meer innemen, want zij wil haar verantwoordelijkheid als witvrou nemen en weet dat zij, ondanks haar opgaan in de “zwarte” poëzie, nu eenmaal wortelt in een “witte” traditie.
Krogs gesprekspartner was John Jansen van Galen, poëzieliefhebber en een ervaren journalist die veel afweet van de Nederlandse koloniale geschiedenis. Ook Ellen Deckwitz deed mee, een bekroonde dichteres die zich steeds meer richt op de (Nederlands-)Indische kanten van haar familiegeschiedenis. Natuurlijk droegen Krog en Deckwitz poëzie voor, eerst afzonderlijk en tenslotte als duo, en dat vormde een speels hoogtepunt.
Op 18 februari rondde Krog haar gastschrijverschap af in een breed programma over de thema’s woede en vergeving, gepresenteerd door Mirthe Frese, in de oude Stadsschouwburg in Amsterdam, tegenwoordig Internationaal Theater Amsterdam. Acteurs van de Toneelgroep Amsterdam (ook al ITA) brachten fragmenten uit Krogs Begging to be black. Er waren lezingen van Krog en van mr. Gerard Spong, een bekende Surinaams-Nederlandse advocaat die ondanks zijn voorkeur voor ophefmakende zaken toch in aanzien staat. Krog bepleitte geen woede en geen verzoening, maar drukte voor veel woede in Zuid-Afrika wel begrip uit. Zij hamerde op de noodzaak van vergoeding, in Zuid-Afrika én door de vroegere moederlanden. Zoals ook eerder voorspelde zij voor het rijke westen een toekomst met verdergaande immigratie en ongelijkheid, vol van problemen die Zuid-Afrika nu al heeft. Spong beklemtoonde voor alle vraagstukken het belang van wet en recht.

Margriet van der Waal
Zij deed op 8 september zij mee aan “Zuid-Afrika, land van vele talen”, een zondagmiddag over Zuid-Afrikaanse poëzie in De Nieuwe Liefde, Amsterdam, gepresenteerd door Mirjam van Hengel. Het publiek hoorde gedichten van Eybers, Jonker, Breytenbach, Kamfer, Pieter Odendaal en Jolyn Phillips, maar ook poëzie in andere talen van Zuid-Afrika.
Op de 27ste vertelde Van der Waal de vrienden van het Zuid-Afrikahuis over haar werk als hoogleraar “Zuid-Afrikaanse letterkunde, cultuur en geschiedenis” onder de van Adam Small geleende titel: “Kô laat ons sing” en met als kern van haar betoog: meerstemmigheid. De leerstoel beslaat niet alleen de hogere maar ook de populaire cultuur, te vinden op podia, in cafés en op de sociale media. Zoals bekend heeft de rymklets haar volle aandacht, als voorbeeld van betekenisvolle niet-standaardvariatie binnen het Afrikaans. Ook de niet-Europese elementen wil zij op de voorgrond zetten. En wij weten: Van der Waal bekijkt letterkunde, cultuur en geschiedenis altijd in maatschappelijk en politiek verband.

Week van de Afrikaanse roman
In dezelfde Haagse Centrale Bibliotheek waar Krog had gesproken, begon op 20 september de “Week van de Afrikaanse roman”, met als bezoekende schrijvers Karin Brynard, Valda Jansen, Pieter Odendaal, Riana Scheepers en Eben Venter. Een sterke groep, al was het jammer dat er van geen van hen een nieuwe Nederlandse vertaling in de boekwinkel lag. De muziek kwam van de traditionele instrumenten van Frazer en Deniel Berry, met tekst van Adam Small. Een vertegenwoordigster van de Zuid-Afrikaanse ambassade deed een vriendelijk woordje in het Engels en Afrikaans en kreeg van Scheepers een bedankje in het Zoeloe.
Presentator en interviewer was Abdelkader Benali, een bekende Marokkaans-Nederlandse schrijver van migrantenliteratuur en een veelzijdig televisiemaker. Zijn televisieserie over voetbal in Afrika kreeg neerslag in het boek De weg naar Kaapstad (2010). Uit zijn diepe verbazing over Scheepers’ talenkennis kon men opmaken dat hij van zijn gesprekspartners bar weinig afwist, maar hij wist zich te redden door zijn oprechte belangstelling.
Brynard en Scheepers spraken over de cultuur van de Bosjesmannen, waarbij Brynard memoreerde hoe menigeen in de Kalahari voorkeur uitspreekt voor de oude benaming “Boesman” boven het moderne eufemisme “San”. Dat zou in feite “bezitsloze” of zelfs “dief” betekenen en wordt soms als scheldwoord gevoeld. Jansen gaf een toelichting bij haar leuze: “de apartheid is mijn boerenoorlog”. Zoals andere Afrikaanse schrijvers niet loskomen van thema’s uit de Anglo-Boerenoorlog, zo worden haar leven en werk blijvend bepaald door de apartheid. Benali praatte ook met Odendaal en Venter. Na elk gesprekje lazen de schrijvers iets voor. De Week trok in wisselende schrijversopstelling nog meer dan een week verder, langs Culemborg, Groningen en Soest en reikte ook tot België. Voornaamste plaats van handeling was Amsterdam.

Korreltjie Kantel
De Afrikaanse troubadour Luna Paige kwam vanuit Vlaanderen Nederland binnen voor een zestal uitvoeringen van “Korreltjie Kantel”, muziek en theater geïnspireerd op de verhouding van Ingrid Jonker en André P. Brink. Wessel Pretorius en Christine Truter speelden Brink en Jonker; Paige zelf, Nick Turner en Jamie Jupiter musiceerden op basis van gedichten van Jonker. Op de eerste avond, 19 oktober in Sijthoff Cultuur in Leiden, was het publiek verrast, onder de indruk, enthousiast en dankbaar. K.K. was ook in Delft (Rietveld-theater), Amsterdam (Zuid-Afrikahuis en De Nieuwe Liefde), Bemmel (Theaterkerk) en Utrecht (Kikker).

Mother
Bij de boekenoogst springt dit keer geen vertaling het meest naar voren, maar My mother’s mother’s mother, met de ondertitel: South African women’s writing from 17th-century Dutch to contemporary Afrikaans van Pieta van Beek en Annemarié van Niekerk. Het is uniek: een indrukwekkende bloemlezing met vele tientallen Zuid-Afrikaanse Nederlands- en Afrikaanstalige schrijfsters door de eeuwen heen, met uitvoerige inleiding en cultuurhistorische situering. Een grote verdienste van Van Beek en Van Niekerk is dat zij interessante teksten brengen van tamelijk tot zelfs volstrekt onbekende vrouwen.
Wel is het jammer dat het Engels de hoofdtaal is, al had Hans Ester geen ongelijk toen hij snedig opmerkte: “De Engelstalige wereld kan hier veel van opsteken.” Gelukkig is behalve de Engelse vertalingen ook steeds het oorspronkelijke Nederlands of Afrikaans afgedrukt, maar die verdubbeling maakt het boek onnodig dik, zwaar en duur. (Leiden U.P. € 69,50) Mag ik een wens doen? Een mooie, slanke editie in de taal van de schrijfsters en de samenstelsters.
    Na een blijmoedige presentatie bij Spui 25 in Amsterdam (12 juni) met Antjie Krog en Tom Lanoye kreeg het boek in de pers een warm onthaal. Peter Kaldheim noemde “alleen al de ontwikkeling van de taal” fascinerend en vatte samen: “een koloniale wereld opent zich in dit boek.” Ronelda S. Kamfer kreeg van hem speciale lof. (Trouw 14 september) In de Volkskrant schreef een enthousiaste Persis Bekkering over “een van die zeldzaam spannende anthologieën” die je “van voor tot eind wilt binge-lezen.” (20 september) Hans Ester preciseerde dat het hier gaat om: “literatuurgeschiedenis én bloemlezing” en betreurde dat veel schrijfsters hadden moeten afvallen. Hem boeiden vooral “de beschrijvingen van het leven uit de Hollandse tijd.” (Zuid-Afrika Spectrum november). Desgevraagd schoof Pieta van Beek zelf, in het Reformatorisch Dagblad van 14 juni in gesprek met Mirjam Roukema, een onbekende naar voren als de schrijfster die er voor haar uitspringt: Petronella Camijn (1787-1868).

Zuid-Afrikahuis en Zuid-Afrika Spectrum
Voor de Afrikaanse literatuur in Nederland bracht 2019 ook minder goed nieuws. Het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam, vanouds centrum van activiteiten en leverancier van onmisbare voorzieningen, kende een moeilijk jaar met groot personeelsverloop. Hopelijk zullen de gevolgen op langere termijn meevallen, maar het geeft te denken dat ook het gewaardeerde Zuid-Afrika Spectrum gaat verdwijnen en wordt vervangen door een digitale publicatie. Als enige blad hield het Spectrum voor de Nederlandse lezer ook de onvertaalde Afrikaanse literatuur bij, dankzij vooral Hans Ester.
Zo schreef hij in 2019 in nummer 1 naar aanleiding van Slot van die dag van Karel Schoeman een bespreking die uitgroeide tot een klein essay over Schoemans levenshouding. In 2 maakte hij duidelijk dat Cecile Cilliers in Nederland ten onrechte onbekend is. “Vervreemding tussen mensen en verkilling van wat ooit warm en hartstochtelijk was”, noemde hij een van de belangrijke thema’s die Cilliers in Die ou vrou en die priester en ander verhale, niet zonder haar kenmerkende humor aan de orde heeft gesteld. In 4 prees hij de dichtbundel Doodmenslik. waar Willie van der Merwe “zijn vragen naar de aanwezigheid van God in het leven” weet te verbinden “met vergankelijkheid en dood.” Dat ook Van der Merwe over Nederland dicht, bracht Ester tot een vergelijking met Eybers. Zij hield Nederland op afstand, maar helemaal anders dan zij haalt Van der Merwe “natuur en landschap van Nederland, in het bijzonder de Waddeneilanden” zijn poëzie binnen, inclusief het beeld van “het grijze land met zijn vreeswekkende grijze Noordzee.”
In Spectrum stonden dit jaar interviews met Valda Jansen, Odendaal en Scheepers en het blad deed nog veel meer voor de Afrikaanse literatuur. Gaat dit verdwijnen? Wie weet ben ik teveel een zwartkijker, leidt de digitale toekomst zelfs tot een uitbreiding en krijgt ook het Zuid-Afrikahuis weer de wind in de zeilen.

Vertalingen
In de boekwinkel lagen dit jaar acht nieuwe vertalingen uit het Afrikaans. Daarbij kwamen nog één nieuwe editie en één herdruk, allebei van Irma Joubert. Tolbos kreeg een grote-letteruitgave. Het spoor van de liefde haalde de achtste druk (Ver wink die Suiderkruis, vert. Dorienke de Vries, Mozaïek € 12,50).
Nieuw zijn twee dichtbundels (allebei tweetalig!), twee misdaadverhalen en vier romans. Clinton V. du Plessis beleefde zijn Nederlandse debuut met Het vijfde evangelie volgens Mickey bij De Kaneelfabriek in Udenhout. (€ 16,75) Naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van Breyten Breytenbach bezorgde uitgeverij Podium de Nederlandse lezer een cadeau voor alle aanleidingen, onder de titel Allerliefste. Vijfentwintig liefdesgedichten, door Annemiek Recourt gekozen uit de Afrikaanse verzameluitgave Rooiborsduif van Charl-Pierre Naudé. (verschillende vertalers, € 15)
Bij de misdaadromans ging Deon Meyer voorop. In het begin van het jaar kregen de intekenaren op “de nieuwe Meyer” hun Prooi en begaven zij zich naar een rustig plekje om ervan te genieten. (Bruna, vert. Martine Vosmaer en Karina van Santen € 21,99) In het Algemeen Dagblad en een hele serie kopbladen van die krant gaf genieter Peter Kuijt zijn indrukken onder de raadselachtige kop: “biltong met koriander.” (18 mei)
Hoe zouden andere Afrikaanse rillerskrywers tegen hun collega Meyer aankijken? Dankzij hem zijn Nederlandse uitgevers op zoek naar nieuwe Meyers en dat geeft hun nieuwe kansen. Volt, het misdaad-impressum van de Singel-uitgeverijen in Amsterdam, liet het oog vallen op Slagyster van Rudie van Rensburg, liet het vertalen door Jente Rhebergen, doopte het in het Nederlands Klem, prijsde het op 20,99 en zette op het omslag: “voor de liefhebbers van Deon Meyer.” Als ik Van Rensburg was, zou dat laatste me te ver gaan. Zou Volt nu meer verkopen? De kritiek gaat ermee op de loop, gaat Van Rensburg met Meyer vergelijken en komt tot de conclusie die bijvoorbeeld Arjen Ribbens trekt in NRC Handelsblad: Van Rensburg heeft een knap boek geschreven maar Meyer is net iets beter. “Zijn karakters overtuigen net iets meer ... Meyer schrijft ook een fractie beter en de weemoed in zijn roman is net iets verslavender.” (5 juli) Gematigde lof voor Van Rensburg kwam er ook van Joop Liefaard. Hij had het over “een doorsnee thriller ... die je met plezier leest, maar ook weer gauw vergeten bent.” (De Twentsche Courant van 27 juli en AD-kopbladen). Maar Sonja de Jong was ruimhartiger en prees Van Rensburg vanwege zijn “mooie hoofdpersoon” Kassie Kasselman. Over die man wil De Jong meer lezen. (Leidsch Dagblad 16 juli)
Dan de “gewone” romans. Wondertuin van Lien Botha kreeg een korte signalering van Margot Poll in NRC Handelsblad van 4 april. Poll stipte aan dat Botha een dochter van Pik B. is en wees op het “confronterende” idee van de collages voor elk hoofdstuk. (vert. Robert Dorsman, Zirimiri € 18,95)
De christelijke uitgeverij Mozaïek hoopt op meer Zuid-Afrikaanse successen naast Irma Joubert. Nieuw in Nederland is Hester Kruger met Een nacht en daarna (vert. Gerda Lok-Bijzet, € 19,99). Rob van der Veer schreef een nawoord en in het Reformatorisch Dagblad van 6 december koos de critica Willy Wouters dit boek uit als haar “cadeautip”.
Manuzio in Kampen gaf als vijfde boek van Karel Schoeman De hemeltuin uit (vert. Rob van der Veer € 19,99). Willy Wouters was al eerder, dankzij de vertaling van Hierdie lewe, voor Schoeman gewonnen. Doordat zij de vertalingen leest, werd de (in feite oudere) Hemeltuin voor haar nieuw. Vanuit dat perspectief gaf zij een vergelijking: “De hemeltuin is een vlakker boek dan Dit leven, maar bevat veel denkstof. Ons luxe leven ... doet aan het Engeland van 1937 denken. Ik denk dat Schoeman een basisprincipe aanraakt: blijven wij aan de kant staan en accepteren we het onmogelijke? Trekken we ons terug in onze bloementuinen? Of nemen we de opdracht op ons om het slechte te bestrijden en het goede te bevorderen?” (Reformatorisch Dagblad 25 oktober) Gert-Jan Schaap noemde De hemeltuin een “knap gecomponeerde psychologische roman — met een heel sterk einde”. De vergelijking die Wouters maakte, verloopt bij Schaap anders: “toegankelijker geschreven dan eerder vertaalde boeken van Schoemans hand, die soms toch wat taai zijn.” (EO Visie 9 januari 2020).
Zoals elk jaar gaf de christelijke pers nog de meeste aandacht aan de Afrikaanse schrijvers, maar veel ruimte kregen de vertalingen dit jaar niet. Van de vier romanciers kreeg P.G. du Plessis de grootste waardering. Manuzio, die blijkbaar geen last heeft van de onder uitgevers heersende angst voor postume debuten, kwam met Feest van de ongenoden. (vert. Riet de Jong en Bert Aquarius, € 24,99) Het kreeg een enthousiaste aanbeveling van Lidewijde Paris, in het populaire radioprogramma “Nieuwsweekend”, op 3 augustus om 10.40. U kunt het via https://www.nporadio1.nl/nieuwsweekend beluisteren. Vergeet niet terug te gaan naar 2019.
Op de christelijke recensiesite “Boekenmening” gaf Antoinette Schram de schrijver een groot compliment, omdat Du Plessis goede beschrijvingen gaf maar zijn verhaal desondanks “tegelijk schimmig” wist te houden. Zelfs kwam zij met de kwalificatie “verpletterend”, omdat Du Plessis haar liet zien “hoe de personages door de oorlog veranderen en hoe de oorlog de kijk op mensen verandert. Hoe het leed in de oorlog het geloof in God ondermijnt.” Zij vatte haar oordeel samen in de afsluiting: “tussen de regels door komt het verhaal indringend binnen.” Ik heb het gezien op: https://boekenmening.net/feest-van-de-ongenoden/
Het Nederlands Dagblad vermeldde netjes de voorgeschiedenis van de roman als televisieserie en publiceerde een persoonlijke, uitgesproken positieve reactie van Linda Stelma. (29 mei) Du Plessis schreef volgens haar zo “dat de geuren, geluiden en vergezichten van de pagina’s afspatten.” Zij noemde het boek zo “heftig” dat ze het af en toe even moest wegleggen. Bij Du Plessis vond zij een reeks grote thema’s van de Boerenoorlog terug, met “waarheid en leugen” misschien als voornaamste. “Want zowel de Britten als de Boeren waren ervan overtuigd dat God met hen was.”
Uitgever Manuzio toonde bij dit boek oog voor de vernieuwing van de lezersmarkt, waar leesclubs steeds belangrijker worden. Op aldomanuzio.nl biedt hij namelijk “leesclubvragen” aan, die bedoeld zijn als handreiking aan leesclubs en natuurlijk ook als reclame. Die vragen lijken mij belangrijk voor de bestudering van de “receptie” van de Afrikaanse literatuur in Nederland, maar daaraan zal de uitgever niet meteen gedacht hebben. Hij weet: één lezer is mooi, één leesclub is beter, maar Nederland kent tegenwoordig ook ketens van onderling verbonden leesclubs, en die schaffen soms zomaar honderden exemplaren van een boek aan. Als Manuzio en collega’s hun Afrikaanse romans daar kunnen slijten, komen er ook weer meer vertalingen.



Een engel en een ganzenveer
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2018

Op de maandag voor Kerst beleefde ik iets wat ik nooit eerder had meegemaakt: in mijn boekwinkel stond er een rij van vijftien klanten voor de toonbank. En maar liefst vier man waren druk bezig met afrekenen en inpakken. In Nederland klagen boekhandelaren en cultuurcritici al minstens vijftig jaar over de boekenverkoop. Sinds 2008 krijgen zij een beetje gelijk door de economische crisis. De echte boekwinkel heeft ook te kampen met concurrentie via internet. Van de 890 winkels (2007) waren er in 2017 485 over.
    Maar de lezer die een boek uit een webwinkel koopt, heeft wel een boek gekocht. Vanaf 2015-’16 gaat alles weer iets beter: de verkoop een beetje vooruit en zelfs weer wat meer adressen waar wij onze boeken kunnen aanschaffen zonder bezorgdienst. In 2017 2,4 per levende Nederlander, totaal 41 miljoen boeken, waarvan ruim 7% e-boeken. Het e-boek wordt goedkoper, de “korting” in vergelijking met het papieren boek loopt steeds verder op.
    Mag de boekwinkel op verdere verbetering rekenen op grond van de rij die ik zag in Leiden? Nee, natuurlijk niet, maar als ik in mijn kristallen bol kijk, zie ik betere cijfers voor 2018. Wat kwamen de mensen kopen? Afrikaanse poëzie en romans zijn hier vrijwel alleen te koop in vertaling. 2018 leverde nieuwe uitgaven op van vertaald werk van Annemari Coetser, Ingrid Jonker, Irma Joubert, Marlene van Niekerk en Wilma Stockenström.

Een vertaalengel, tijdschriften en een festival
Vertalingen komen er nooit zonder vertalers. Die krijgen meestal te weinig waardering, in elk geval in Nederland. Onze vertalers werken in de schaduw — bijna niemand kent ze — en, als zij niet goed opletten, ook nog voor een slecht honorarium. De Werkgroep “Literair Vertalers” van de Auteursbond, een organisatie voor belangenbehartiging, reikt jaarlijks een onderscheiding uit aan een persoon die tegen deze wantoestand ingaat. Niet per se in woord en gebaar, met lofredes of lofdichten op de vertaler, maar eerder in de praktijk: door bij te dragen aan nieuwe vertalingen en de vertaler nu juist wel in de schijnwerpers te zetten.
    Voor 2018 koos men Ingrid Glorie. De onderscheiding heet: de Vertaalengel. Glorie vertaalt zelf uit het Afrikaans, maar dat speelde geen rol. De Werkgroep prijst haar voor haar inzet voor vertalingen en vertalers Afrikaans-Nederlands. Terecht, want een onvermoeibaarder ijveraar kun je je niet voorstellen. De tweejaarlijkse “Week van de Afrikaanse roman”, haar initiatief, is al een reuzenwerk. Maar ook als lid van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, als trekkracht van het digitale tijdschrift Voertaal en van het papieren Zuid-Afrika Spectrum, met daarin de agenda van de Afrikaanse Leeskring, en als multi-inzetbare interviewster/gesprekleidster staat zij voortdurend op de bres voor de Afrikaanse literatuur en de vertalingen daarvan.
    Het Zuid-Afrika Spectrum is het enige blad dat in Nederland regelmatig schrijft over onvertaalde Afrikaanse literatuur. Glorie schreef in 2018 zelf over de Chinese roman van Etienne van Heerden, terwijl ook de Afrikaanse kroniek van Hans Ester van groot belang is. In stukken over Spertyd van Elsa Joubert en Skepelinge van Karel Schoeman maakte hij duidelijk, voor welke moeilijkheden die schrijvers zichzelf bij juist deze twee boeken geplaatst hebben. Naar aanleiding van Op ’n dag, ’n hond van John Miles karakteriseerde Ester de hoofdfiguur als een “mijmeraar die verkiest om niet te handelen en die telkens opnieuw door het leven overrompeld wordt.” Een verrassende keuze van Ester was Die diepblou see, een roman van de in Nederland minder bekende François Loots over de geleerde en politicus Jan Hofmeyr (1894-1948). Het boek richt zich volgens Ester op de labiele kanten van Hofmeyrs persoonlijkheid, zijn blijvende onvolwassenheid en de geestelijke schade die hij in de harde politieke strijd had opgelopen. Ester waardeert vooral wat Loots schrijft over Hofmeyrs dromen, op te vatten als herinneringen aan zijn verloren “ware verlangens.”
    2018 was een jaar zonder “Week van de Afrikaanse roman”, hij komt weer in 2019. Maar geen nood: in september 2018 opende het Vlaamse Cultuurhuis “De Brakke Grond” in Amsterdam zijn deuren voor een “Festival voor het Afrikaans”, opnieuw een festijn van Ingrid Glorie, “slechts” gedurende een weekeinde. Het programma was zo vol dat ik er alleen een greep uit doe. Het publiek luisterde naar het Afrikaanse lied, gezongen door Laurika Rauch en Gert Vlok Nel — allebei knoopten hier een tournee aan vast. De Elzabad Voices, een koor uit de Bijlmer, de “zwarte” wijk van Amsterdam, zong Afrikaanse liedjes met Riku Lätti. Sandra Prinsloo speelde haar solo Moedertaal, een tekst van Nico Scheepers. Antjie Krog presenteerde twee jonge Afrikaanse dichters: Jolyn Phillips en Churchil “meneer” Naudé. Een jonge Nederlandse debuteerde met eigen liedjes in een eigen Afrikaans. Zij heet Lieke Joosen. En het publiek zag “Krotoa: Eva van de Kaap”, een muziektheatervoorstelling naar een meertalig scenario van Sylvia Vollenhoven. Ook deze productie ging op pad langs theaters en schouwburgen in en buiten Amsterdam. Glorie krijgt dit allemaal voor elkaar dankzij haar samenwerking met het Zuid-Afrikahuis en de Taalunie.

Antjie Krog
Lang voor het Festival kleurde 2018 voor Nederland al naar een goed Krogjaar. Op 17 februari schreef zij in de NRC-kranten over de toestand in Zuid-Afrika (vert. Tom Lanoye). In gepeperde taal tekent zij Zuma als tegenpool van Mandela, als gruwelijk onstuitbaar spook uit een nachtmerrie. “Mandela heeft alle Zuid-Afrikanen bewust gemaakt van iets groters dan onszelf, Zuma van iets akeligs in onszelf.” Zijn corruptie zaaide overal bederf: bedriegerij “tot in het kleinste dorpje”- een geschiedenis van “vervallen hospitalen, scholen als braakliggende weiden voor lanterfanters”, misstanden waarvan de apartheid en “de witten” de schuld krijgen: “het zijn wij die niet veranderen, die gestolen hebben en niets terug willen geven, die nog altijd denken dat wij de baas zijn”. Is Zuid-Afrika in deze gespletenheid nu verloren? Nee, Krog ziet altijd perspectief. Na de ramp die Zuma was, staan volgens haar “de meesten van ons” nu klaar om “vol overgave” bij te dragen aan nieuwe plannen van “een bezielend en slim staatshoofd”, zodat op alle kwaad een wending ten goede kan volgen.
    Op 24 maart volgde een meer filosofisch interview in Trouw door Marc van Dijk, waar Krog vertelde over haar individuele ontwikkeling, uitleg gaf over de rol van verzoening in Afrikaanse denkwijzen en de schade die onwetende westerse critici berokkenden aan de Waarheids- en Verzoeningscommissie.
    Op 18 april werd zij in SPUI25 in Amsterdam geïnterviewd door Mirjam van Hengel. Op 19 april ontving zij in een Amsterdams hotel de Gouden Ganzenveer, een culturele prijs die bestemd is voor iemand van grote betekenis “voor het geschreven en gedrukte woord in de Nederlandse taal”. Die veer weegt 53,2 gram. Stichting De Gouden Ganzenveer heeft de Nederlandse taal ruim opgevat. Daar kwam kritiek op, niet gericht tegen Krog maar tegen de Stichting. Politiek erg correcte lieden begonnen over de koloniale overmeestering van het Afrikaans door Nederlanders. Reinjan Mulder tekende protest aan omdat de Ganzenveer volgens hem prestaties in de Nederlandse taal moet loven (de Volkskrant 26 januari). Volgens Krog bewegen het Nederlands, Vlaams en Afrikaans “als tektonische platen over elkaar heen”, moet toenadering tussen de talen niet op conservatieve behoudzucht maar op progressieve bevrijding gericht zijn en wordt het voortbestaan van onze talen bepaald door: “de bereidheid ons aan te passen aan het vreemde” (Boekblad 20 april). Uitvoerige verslagen van 18 en 19 april zijn te vinden in Voertaal.
    Uitgeverij Podium zette aan de festiviteiten luister bij met Hoe alles hier verandert. Het is een keuze uit Krogs prozaboeken, die eerder uit het Engels zijn vertaald, met een voorkeur voor autobiografische stukken. Van Podiums Nederlandse uitgaven van Krogs Afrikaanse poëzie worden — zo onthulde directeur Joost Nijsen, ook in Boekblad — per bundel “een paar duizend exemplaren” verkocht. En in 2018 is bij Dedicon te Grave Kleur komt nooit alleen uitgekomen als luisterboek.
    Op 20 april bracht NRC Handelsblad een flink interview van Nynke van Verschuer met Krog onder de kop: “Zelfs een baby’tje is bij ons doordrenkt van politiek”, onder meer over heden en toekomst van Zuid-Afrika en de rest van de wereld. Dat mensen die “in hun thuisland niet kunnen overleven”, nu met bootjes naar Europa komen, ziet Krog als een “rechtstelling” op wereldschaal, “een cruciale rechtstelling, die je niet moet tegenhouden maar moet aanmoedigen.” Net als in haar artikel van 17 februari laat zij zien dat in Zuid-Afrika de tegenstellingen onder invloed van Zuma steeds scherper werden — alles is politiek, alles is zogenaamd de schuld van “witte mensen”. Zuid-Afrika heeft volgens Krog nog één kans, die ligt in “radicale maatregelen” door de tegenwoordige president, voor een nieuwe grondverdeling, meer werk, verbetering van het onderwijs en van de gezondheidszorg. Lukt dat niet, “dan is dat het eind”. Tussen deze woorden door verorberde zij met smaak haar pastinakensoep.
    In september was Krog behalve voor het Festival ook terug in Amsterdam voor een openbaar interview door Chris Keulemans op de 22ste en voor de presentatie van een Ganzenveer-huldeboekje op de 24ste. Met bijdragen van Krog zelf, Maarten Dessing, Adriaan van Dis en Tom Lanoye. Titel: Antjie Krog (€ 12,50, maar digitaal gratis via de site van De Gouden Ganzenveer). Ook van deze bijeenkomsten doet Voertaal verslag. Het tijdschrift Neerlandia. (2018 nr 3) heeft van Krog een onvertaalde Afrikaanse column “Die swart staar” met ondertitel: “Gedurende Rhodes-must-fall-proteste”. De schrijfster voelt de hele dag starende ogen van zwarte mensen die haar verwijten dat zij te veel heeft: te veel geld, te veel eten, te veel ruimte. Haar verweer is dat zij ook veel weggeeft, maar die liefdadigheid doorziet zij zelf meteen als “hoogste vorm van ego streling”. Dus blijven de ogen staren. Ontspanning vindt zij tenslotte als zij Zuid-Afrikaanse natuurbeelden bij zich oproept en van planten en dieren de Afrikaanse namen.

Meer optredens en bijeenkomsten
Chris Chameleon kwam twee keer naar Nederland en trad op met verschillende formaties. Karin Hougaard bracht haar programma: “Grepe”. Het zal geen toeval zijn dat zij Culemborg aandeed. Marita van der Vyver liet zich van haar culinaire kant zien, in juni bij een evenement “Taste of Amsterdam” (zou dat lekker zijn?), toen zij in het Zuid-Afrikahuis haar Een jaar koken in de Provence presenteerde (Orlando € 19,95). In november verscheen zij als schrijfster en eetkunstenares op een Zuid-Afrikaanse markt in Haarlem — van boerewors tot rugby — waar ook rymkletser Lee Ursus optrad. Rustiger was het op 21 januari geweest in “De Nieuwe Liefde” in Amsterdam, op een poëziemiddag met Breyten Breytenbach, en in het Zuid-Afrikahuis op 13 april. Daar praatte Irma Joubert met Ingrid Glorie over haar Meisje uit het verscholen dorp.

Meer literaire gesprekken
In het Zuid-Afrikahuis gebeurde meer. De Maatschappij der Nederlandse letterkunde en “North South Lines”, een Gronings “debatinitiatief”, organiseerden op 9 november een symposium over rap, taal en identiteit: “Afrikaanse rymklets en de Nederlandse context”. Vier Zuid-Afrikaanse kunstenaars, de regisseur Catherine Henegan en de rappers Frazer Berry, Lee Ursus en Jitsvinger (die laatste direct vanuit Kaapstad), gingen in gesprek met Margriet van der Waal. Over de hiphop als reactie op onderdrukking; de positie van het Kaaps Afrikaans, de “bruine” volkstaal, naast en tegenover het standaard-Afrikaans; de positie van nieuwe vormen van het Nederlands tegenover het standaard-Nederlands; de ondervertegenwoordiging van niet-blanken in het culturele leven in Zuid-Afrika en in Nederland; de rap ter correctie van het traditionele glorieuze beeld van het Europese kolonialisme; hiphop als eventuele bron van “andere” kennis, dat is kennis die zich onttrekt aan rationele toetsing; tekortschietend entrepreneurschap onder rappers; en te weinig belangstelling aan de universiteiten. Die laatste kwestie werd aangepakt in het symposium zelf, want voor en na het panel was het woord aan twee academische hiphopfans: Aafje de Roest en Vivien Waszink, die hun voorliefde onderwierpen aan wetenschappelijke studie. Marita van der Vyver werd gesignaleerd in het publiek.
    Op 6 december bood het Zuid-Afrikahuis een literaire avond met Daniël Hugo en Gerbrand Bakker, over Hugo’s Afrikaanse vertaling van Bakkers grote succes Boven is het stil. De publicatie van dat boek bleek met een dun lijntje verbonden met Stellenbosch. Jarenlang had Bakker geen uitgever gevonden, want “zo’n boerenroman” was, naar men toen zei, uit de mode. Tot hij Alfred Schaffer tegenkwam, toen nog geen docent op Stellenbosch maar werkzaam bij Cossee in Amsterdam. De rest is literatuurgeschiedenis.
    Hugo vertelde over de Nederlandse literatuur in Zuid-Afrika — een onderwerp voor een jaarlijks overzicht voor de Koninklijke Nederlandse Academie? — en beklemtoonde de belangrijke rol van zijn uitgever Nicol Stassen en van subsidies uit Vlaanderen en Nederland, die voor de vertaling van Nederlandse boeken vrijwel onmisbaar zijn. Hij benadrukte ook dat de boerderij uit Boven is het stil weinig tot niks te maken heeft met de Zuid-Afrikaanse plaas. Boven is het stil is geen plaasroman. Doordat ook Bakker vertaler is en het publiek nog meer vertalers telde, volgde een gesprek over de vertaalpraktijk en vertaalproblemen Nederlands-Afrikaans, met voorbeelden uit Bakkers boek, dat veel langer had kunnen doorgaan dan de tijd — en “moderator” Glorie — toelieten.

Afrikaans in Amsterdam, een Nederlander in Kaapstad
15 juni was de dag van de oratie van de nieuwe bijzondere hoogleraar Zuid-Afrikaanse letterkunde, cultuur en geschiedenis aan de UvA, in de aula van de universiteit, de Lutherse kerk aan het Singel. Margriet van der Waal sprak over de belangrijke rol van kunst en cultuur voor de beeldvorming en de meningsvorming, en daardoor ook voor de machtsvorming en de politiek. Zij ging in op het Zuid-Afrikaanse voorbeeld van de ontruiming van Skipskop in de jaren tachtig, toen de apartheidsregering aan de opvatting van nauw betrokkenen geen boodschap had en die bewoners bij de besluitvorming als het ware kon wegdenken. In zijn bekende lied presenteerde David Kramer een vollediger beeld, maar in de visie van Ronelda S. Kamfer is Kramer als witman vooringenomen en had hij beter kunnen zwijgen. Vervolgens verbeeldde Anneli Groenewald in Die skaalmodel het leed van bruin en blank.
    Kort na Van der Waals oratie publiceerde Sief Veltkamp-Visser, vroeger directeur van het Zuid-Afrikahuis, een kloek boek over de geschiedenis van de leerstoel Afrikaans aan de UvA, vanaf het begin tot Van der Waal, met na de Nederlandse hoogleraar Gerrit Besselaar (1933-’38) drie Afrikaanse literatoren: N.P. van Wyk Louw (1950-’58), H. van der Merwe Scholtz (1959-’62) en Ena Jansen (2002-’16). In haar gedetailleerde studie geeft Veltkamp ook aandacht aan de twee vrouwen die het onderwijs overnamen toen er geen hoogleraar was: Elisabeth Conradie (1938-’39) en Truida Lijphart-Bezuidenhout (1969-’87). Afrikaans in Amsterdam is een uitgave van het Zuid-Afrikahuis (€ 17,50).
    Terzelfdertijd promoveerde Annemiek Recourt, ook aan de UvA, bij Ena Jansen op een proefschrift van 864 pagina’s over de Nederlandse journalist, dichter, schrijver, maar vooral literair organisator, mentor en stimulator Jan Greshoff. Het heet Moralist van de ontrouw (Van Oorschot € 45). De titel verwijst naar de afkeer van vooringenomenheid en vaste principes waarmee Greshoff uiteenlopende, soms tegenstrijdige standpunten verdedigde. Ondanks de hartstocht waarmee hij dat deed beschouwde men hem soms als windvaan.
Het gezin Greshoff ontweek in 1939 de Tweede Wereldoorlog door te verhuizen naar Kaapstad. Dit was bedoeld als tijdelijk, maar na enkele maanden in Nederlands-Indië en, voor de rest van de oorlog, als cultureel voorlichter bij de Nederlandse ambassade in New York, koos Greshoff, een beetje tegen heug en meug, toch voor de moederstad als uiteindelijke woonplaats. Recourt bespreekt Greshoffs rol in de Afrikaanse literatuur, bij het tijdschrift Standpunte, in de rol van de felle criticus Kees Konyn en bij andere culturele activiteiten. Hij was bevriend met vooraanstaande schrijvers zoals W.E.G. Louw en Opperman maar deze betrekkingen waren niet probleemloos. Een hoogte- of liever dieptepunt in de biografie is de breuk in zijn vriendschap met N.P. van Wyk Louw, eerder beschreven in de Louw-biografie van J.C. Steyn. Via Greshoffs dagboeken onthult Recourt iets van zijn bij leven nauwelijks uitgesproken gedachten over de apartheid en over het niveau van de Afrikaanse literatuur en cultuur. Greshoff bespeurde provincialisme en zelfoverschatting, maar er was één aankomende schrijver van wie hij de hoogste verwachting koesterde en die hij dan ook hielp zoveel hij kon: Etienne Leroux.

Meer vertalingen
Een voor Nederland nieuwe schrijfster is Annemari Coetser, van wie bij Mozaïek in Utrecht Alles begint met Anna uitkwam, vertaald door Riet de Jong en Bert Aquarius (€ 21,99, e-boek 12,99). Marianne Hoksbergen voorspelt: “liefhebbers van familiegeschiedenissen en dan ook nog van de Boeren in Zuid-Afrika zullen hun hart ophalen aan deze roman.” Zij wijst ook op Coetsers behandeling van “de uiteenlopende opvattingen over Hitler en nazi-Duitsland” (Nederlands Dagblad 10 augustus).
Mozaïek bracht ook weer herdrukken van romans van Irma Joubert: Kronkelpad (vijfde druk € 15, e-boek 6,49), Kind van de rivier (Pérsomi: kind van die brakrant, zesde druk € 15, e-boek 4,99). Het meisje uit de trein verscheen als groteletterboek bij Kok Omniboek, Utrecht. Het magazine Puur! van uitgeverij Kok had in het “zomernummer” (april!) een interview met Joubert.
Manuzio in Kampen heeft van Wilma Stockenström nu ook Abjater die zo lachte uitgegeven (€ 17,90). De vertaler, Rob van der Veer, vertelde in juni over deze vertaling in Voertaal. In de Volkskrant van 8 september vergeleek de criticus Peter Swanborn het lot van de hoofdfiguur, een dienstbode, met dat van de slaaf in het eerder vertaalde Expeditie naar de baobab. Hij prees Stockenströms inlevingsvermogen en taalbeheersing. Op 15 december volgde lof van Lidewijde Paris in “Nieuwsweekend”, sinds mensenheugenis een veelbeluisterd radioprogramma op zaterdagochtend (alsnog te beluisteren via uitzending gemist).
Querido revancheerde zich voor de niet helemaal bevredigende Nederlandse uitgave van Memorandum met een prachtige tweetalige editie van Marlene van Niekerks In de stille achterkamer, vertaald door Van Niekerk zelf en Henda Strydom (€ 18,99). Het gaat hier om gedichten naar aanleiding van werk van Adriaen Coorte, de laat-zeventiende-eeuwse schilder van stillevens, en van de in 1920 jong gestorven Jan Mankes, bewonderd om zijn fijnzinnige portretten en dierschilderingen en alweer stillevens, die in Bologna de aandacht van Morandi trokken. Querido heeft de Afrikaanse bundels Gesant van die mispels en In die stille agterkamer samengevoegd.
Geert Buelens zei bij de presentatie, op 6 juni in de Athenaeum-winkel in Amsterdam, dat men Van Niekerks verstilde gedichten kan zien als daden van verzet, als tegengif tegen de overmaat van nepnieuws die van dag tot dag op ons af komt. Maar haar poëzie biedt allerminst een uitvlucht naar een stille achterkamer, want via haar eigen familiegeschiedenis weet zij het werk van Coorte en Mankes ook te betrekken op onze eigen prangende vragen, zoals apartheidsschuld of klimaatverandering.
Janita Monna situeerde Van Niekerks werk te midden van andere gedichten over Coorte en noemde Kopland, Willem Jan Otten, De Mérode en Faverey, geraakt als die zich toonden door de rust van de schilderijen die in fijn geschilderde alledaagse onderwerpen de grenzen van tijd en ruimte lijken te overschrijden. Zo zoekt volgens Monna ook Van Niekerk “verbinding tussen toen en nu.” Zo leiden voor Monna ook “Van Niekerks aangenaam trage regels, even af van wat vluchtig is” (Trouw 9 juni). Arjan Peters besloot zijn korte signalering: “bij Van Niekerk begint ook de taal stil te leven, even delicaat en duidelijk, waardoor de drie eeuwen van lawaai die tussen haar en hem liggen, zonder een woord verkruimelen”(de Volkskrant 16 juni). In het poëzieblad Awater zei Kim van Kaam dat Van Niekerk “keek naar de schilderijen, ze keek en keek en keek, totdat ze meer zag dan de gemiddelde kijker”. Ook wees zij op Van Niekerks verwijzing naar de VOC-tijd (herfstnummer, 2018-3). Van Niekerks bundel lokte nogal wat internet-reacties uit. Ik vermeld de conclusie van de dichter Remco Ekkers op de literaire weblog Tzum: “In veel schilderijen (gedichten) ziet Marlene beelden uit haar jeugd, maar steeds gaat het om de verrukking van de aarde en haar producten en de onvermijdelijke teloorgang” (15 juni).
De ware Breytenbachiaan, die alles van zijn held in huis wil halen, moet Campert kiest te pakken krijgen, dat als ondertitel meegekregen heeft: Gedichten kiezen Remco Campert, een bundeling van Camperts columns over poëzie uit de Volkskrant. Een van de gedichten die Campert heeft gekozen — Campert onderwerp of lijdend voorwerp? — is van Breytenbach en heet in vertaling: “Een voetnoot bij de nacht van de geschiedenis” (Bezige bij € 21,99, e-boek € 9,99). Uitgeverij Podium kwam met een opvallende nieuwe uitgave van het tweetalige Ik herhaal je (Ingrid Jonker gekozen en vertaald door Gerrit Komrij, met de korte biografie door Henk van Woerden, 18de druk € 21). Het eveneens tweetalige Mammie van Ronelda S. Kamfer uit 2017 kreeg nog een late bespreking van Jogchum Zijlstra, die na zijn eerdere collega-critici niet veel nieuws bracht. Hij kenschetste haar gedichten als: “rauw, confronterend, maar ook zeer toegankelijk en teer en daarmee poëzie van hoge kwaliteit” (Nederlands Dagblad 1 juni).
Uitgeverij Bruna bood rond de jaarwisseling achttien titels van Deon Meyer aan en men kon toen al intekenen op de volgende: Prooi, in de boekwinkel af te halen op 12 februari. Meyer kreeg lof van niemand minder dan Jan Terlouw, vroeger een van onze belangrijkste politici, succesvol schrijver van jeugdboeken en inmiddels opgeklommen tot de status van knuffelbejaarde met de verdiende reputatie van wijze man. Over Koorts zei Terlouw: “Maar wat het boek vooral bijzonder maakt is de beschrijving van een wereld met maar enkele overlevenden. Dat is knap en overtuigend gedaan. Meyer laat de mens zien in zijn boosaardigheid en generositeit, in zijn creativiteit in het negatieve en het positieve, in zijn destructie en scheppingsdrang” (Het Parool 10 maart). Ook zonder kristallen bol valt te voorspellen dat Deon Meyer in 2019 in Nederland de meest verkochte Afrikaanse schrijver blijft.



Op de radio flonkerde het Afrikaans
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2017


Vorig jaar moest ik het aftreden melden van Ena Jansen als hoogleraar Afrikaanse literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Met daarbij het goede nieuws dat zij zou worden opgevolgd. Door wie was toen nog een geheim, maar is inmiddels oud nieuws geworden, want Margriet van der Waal is allang aan het werk. Zij blijft verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, haar bijzondere leerstoel in Amsterdam beslaat de Zuid-Afrikaanse letterkunde, cultuur en geschiedenis. Gelukkig brengt de trein haar tegenwoordig dankzij een klein stukje nieuw spoor in de Flevopolder in twee uur van Groningen naar Amsterdam.
    Tijdschriften treden niet af maar kunnen wel verdwijnen. Dat gebeurde nu zelfs met het Maandblad Zuid-Afrika, vierennegentig jaargangen lang betrouwbare informatiebron voor wie Nederlands kan lezen. In december 2017 kwam het laatste nummer. Maar om dit een beetje goed te maken is er een kwartaalblad Zuid-Afrika Spectrum ter vervanging. En de teugels blijven in handen van Ingrid Glorie.
    In 2017 draaide het Maandblad nog op volle toeren. De “Agenda” meldde een avond met “Ek hoor die vryheid sing”, de documentaire van Abraham de Vries over Adam Small, ingeleid door Hein Viljoen (Zuid-Afrikahuis, Amsterdam, 4 april). De lezer kon rekenen op de boekenlijst voor de maandelijkse Afrikaanse Leeskring. Jaco Fouché publiceerde een “oorspronkelike storie”. Hans Ester oordeelde genuanceerd over Dit is mijn land (Die sideboard) van Simon Bruinders en vervolgde zijn kroniek van de Zuid-Afrikaanse literatuur met Hester Kruger, Mathews Phosa, Piet van Rooyen en Dan Sleigh. Ook was er aandacht voor Amy Jeptha, Rudie van Rensburg, Hein Willemse, Ingrid Winterbach en vele anderen. Voor Debbie Loots bijvoorbeeld, in het Zuid-Afrikahuis geïnterviewd op 21 juni.
    In het begin van het jaar had het Rijksmuseum zijn schijnwerper gericht op de band tussen Nederland en Zuid-Afrika met een grote tentoonstelling: “Goede Hoop”, en een gelijknamig boek (Rijksmuseum/Van Tilt €34,50). Voor de literatuur was daar niet veel aandacht. Maar in de tiendelige televisie-serie “Goede Hoop” die de historicus en tv-presentator Hans Goedkoop over 400 jaar Nederland en Zuid-Afrika maakte, was de kijker getuige van een indrukwekkend optreden van de dichteres Diana Ferrus, die uitdrukking gaf aan haar band met Saartjie Baartman. Deze serie kreeg een (uitstekend) begeleidend boek, van Bas Kromhout, dat - hoe komen ze erop? - Goede Hoop heet (verschenen in 2016 bij NTR/Walburg Pers, €24,95).
    Beslist niet verdwenen maar wel in beweging is de “Week van de Afrikaanse roman”, die in 2017 voor de derde keer werd georganiseerd. Willem Anker, Andries Bezuidenhout, Amy Jephta, Suzie Matlhola, Rudie van Rensburg en Ingrid Winterbach traden dikwijls op in Vlaanderen, al werd Nederland allerminst vergeten. Anker bereikte zelfs het hoogste noorden, toen hij met de grote veerboot zee koos voor een leeskring op het Waddeneiland Schiermonnikoog. In het Boekblad (4 oktober) staat een vraaggesprek met Anker door Maarten Dessing. De schrijver zegt daar over zijn held Coenraad de Buys dat die “staat voor iets groters: de mentaliteit van iemand die op de grens leeft. Wat hij meemaakt is hetzelfde als wat kolonisten in Amerika meemaakten. Zo gaat Buys over vragen die in de hele wereld actueel zijn. Vragen als: van wie is het land eigenlijk? En hoe kunnen mensen met verschillende culturen met elkaar leven?”
    Een definitief verlies voor de Afrikaanse literatuur is het overlijden van Karel Schoeman. Hoewel zijn reeks “Stemme” in de laatste jaren helemaal in het Nederlands vertaald is, hoort hij hier niet tot de beroemdste Afrikaanse schrijvers. Toch is zijn dood in de Nederlandse pers wel gememoreerd (Nederlands Dagblad en Reformatorisch dagblad op 3 mei, Peter Swanborn in de Volkskrant op 4 mei). In een persoonlijke necrologie in NRC Handelsblad van 20 mei zei Roelof van Gelder over zijn eigen briefwisseling met de schrijver: “Hij bleef op afstand, maar tussen de regels las je dat er iets hunkerde naar nader contact.” De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde nam het initiatief voor een herdenking in het Zuid-Afrikahuis (14 oktober). Bij die gelegenheid vertelde ik hoe ik in 2013, in gezelschap van Olf Praamstra, Schoeman in een stationskoffietentje niet als de strenge afstandelijke kluizenaar leerde kennen maar eerder als een gezellige kletser. Schoemans uitgever Pieter Rouwendal presenteerde een nieuwe uitgave van Een ander land. Hans Ester, de vertaler Rob van der Veer, Carrol Clarkson (UvA) en de historicus Robert Ross schetsten Schoemans betekenis. Ena Jansen ontroerde het gehoor met een inkijkje in haar jarenlange privé-correspondentie met Schoeman. Ze wisselden gedachten uit over uiteenlopende onderwerpen, van literaire kwesties tot een vergelijking tussen hun beider dagelijkse uitzicht vanuit de werkkamer. Een ontmoeting van twee fijnzinnige geesten, met veel eerbied voor elkaars “eigen terrein”.

Meer optredens
Het jaar kende een bescheiden intocht van Zuid-Afrikaanse podiumkunstenaars. De rapdichter Hemelbesem en de comédienne Mariette Loubser zijn hier anno 2017 op verschillende bühnes gesignaleerd. Vaste bezoeker Chris Chameleon vormde bij zijn toer door Nederland en België een duo met Leoni Jansen, een ervaren Nederlandse zangeres en theatervrouw. Jannie du Toit bracht naast “Bonjour Monsieur Brel” ook zijn concert: “Doep is nie dood nie”. Een moedige keuze van hem, want Doep noch Koos du Plessis zijn in Nederland namen die veel belletjes laten rinkelen.
    Sinds het succes van de vertaling van Eilande is Dan Sleigh hier voor de doorgewinterde literatuurlezer wel een vertrouwde naam. Op 31 mei nam hij deel aan de Tong Tong Fair op het Malieveld in Den Haag. Dat is de vroegere Pasar Malam, het culturele festival met veel muziek en veel kookkunst voor en door Indo-Nederlanders, dat jaarlijks zo’n honderdduizend bezoekers trekt. Sleighs lezing “Gedeeld verleden, gemengde cultuur” ging over de invloed van de Indonesische immigratie op de cultuur van de Kaap. Hij haakte prachtig aan bij de groeiende aandacht voor Indonesische trekken in de Nederlandse cultuur en ook bij de geest van het Haagse festival.
    De volgende avond sprak Sleigh in het Zuid-Afrikahuis over 1795. Inleider was de historicus Luc Panhuysen, de schrijver van Een Nederlander in de wildernis, over R.J. Gordon, de omstreden militaire bevelhebber bij de eerste overgave van de Kaap in 1795. Sleigh beklemtoonde dat 1795 een roman is, geen geschiedwerk als dat van Panhuysen. Maar daarmee legt hij wel een vraag op het bord van de lezer. Want Sleighs roman geeft een interpretatie van de geschiedenis van Gordon, ter beoordeling waarvan historische feiten onmisbaar zijn.
    Ook Diana Ferrus trad hier en daar op. Op 27 juni vertelde zij in het Zuid-Afrikahuis over de schipbreuk van een Portugees slavenschip voor de Kaapse kust in 1794. Ook stond zij aangekondigd voor een Eerste Wereld Verhalen Festival in de badplaats Noordwijk. Op 1 juli droeg zij “Ons kom vandaan” voor tijdens de jaarlijkse nationale herdenking van het Nederlandse slavernijverleden in het Amsterdamse Oosterpark - direct uitgezonden op NPO 1 (televisie) met Nederlandse ondertiteling. Volgens Ferrus mocht zij haar gedicht voordragen dankzij een beroemde Surinaamse voetballer die een toespraak had beloofd en die belofte niet nakwam. Maar dat klinkt wel erg bescheiden.
    Antjie Krog kwam naar Nederland voor een Engelstalig symposium “Good hope for a new generation” van het Rijksmuseum en de Vrije Universiteit, waar ook Mamokgethi Phaken (UvK) sprak (5 april), H. Meulemans doet daarvan verslag op Litnet. Eerder was zij in het zondagse tv-discussieprogramma “Buitenhof” in gesprek met Paul Witteman, een van onze beste interviewers (NPO 1 op 2 april). Zijn vragen gingen meer over de Afrikaanse taal en over de politieke situatie in Zuid-Afrika dan over poëzie. Ernst en vrolijkheid wisselden elkaar af. Aan wie zou Krog de voorkeur geven, Zuma of Trump? “Heel zeker Zuma, want wat is erger dan een witte man met veel macht, en dan ook nog zo’n lelijke man...” Krog vatte Zuma’s corruptie op als navolging van blanken die ook zoveel mogelijk inpikken. Van belang, beklemtoonde ze, zijn intussen de armen. Het gaat er vooral om dat die almaar arm blijven.
    Kort tevoren, op 11 maart, was Krogs poëzie, met die van onder meer Ingrid Jonker en Ronelda S. Kamfer, te horen op een Afrikaanse muziek- en poëzieavond in de serie “Paraula”, in Splendor, Amsterdam. Op 16 september was Krog opnieuw in persoon hier, nu voor “De Nacht van de Poëzie” in Tivoli, Utrecht. Haar voorlezing kreeg daar veel applaus (te zien op YouTube). Eerder op de dag was zij de hoofdgast in “De Taalstaat”, het geliefde radio-taalprogramma op NPO 1 van de presentator Frits Spits. Die begon, minder gelukkig, met de vraag of Krog misschien ook iets wist van de Nederlandse literatuur, maar het werd toch een mooi gesprek, met een lyrische lofprijzing van Krog voor Hugo Claus (“’n berg van ’n man”) en dito van Spits voor zijn gast (“uw Afrikaans flonkert op de radio, mevrouw Krog”). Zij las ook poëzie.
    Een ander dichterlijk hoogtepunt vormde de presentatie van Breyten Breytenbachs bundel De zingende hand in een dik uitverkocht Zuid-Afrikahuis (18 april). Het gaat hier om een keuze uit de Afrikaanse verzamelbundel Die singende hand, aangevuld met ongepubliceerd werk en met de Nederlandse vertaling van Laurens van Krevelen. Behalve voor de bundel waren de mensen ook naar de Keizersgracht gekomen voor wat volgde: een samenspraak van Breytenbach met Remco Campert, de laatste overlevende dichter van de Beweging van Vijftig.
    Wanneer hadden zij elkaar ontmoet? “’n Paar eeuwen geleden op een bergtop in China. Ik ben Remco toen gevolgd op een voettocht naar Nederland”. De dichter mag natuurlijk altijd gelijk hebben, maar historisch bleek het op “Poetry International” in Rotterdam geweest te zijn. Spraken zij toen over poëzie? Campert: “Dichters praten nooit over poëzie.” Ook dat bleek niet waar. Nadat zij gedichten van elkaar hadden voorgelezen, ging het gesprek over de lichtheid in hun beider werk - ook als de dood het thema vormt - en over het door allebei volop uitgebuite motief van de vogel. En over de kleine boekjes waarmee Campert en andere Vijftigers opriepen tot steun aan Breytenbach, toen hij gevangen zat. Hij had ze pas veel later gezien, “gelukkig, want als je het meteen zou horen is het moeilijker”, en waardeerde ze als discreet blijk van “echte solidariteit” van Campert en diens generatie.
    Campert heeft zijn protestgedicht “Aan Breyten”, dat oorspronkelijk in een boekje Aan Breyten Breytenbach stond, later opgenomen in een eigen bundel. Zonder titel, waarmee zijn gelegenheidsgedicht een groter bereik kreeg. Maar toen hij het op deze mooie avond voordroeg, werd het opnieuw: voor Breytenbach. “Poëzie is een voorbeeldige daad / je kunt wel je leven lang elegant / er doorheen zwijnen / maar eens gebeurt het toch: / die afrekening met anderen / en die met jezelf // nu heb je het gedaan / en je bent hoop ik fier en ongebroken / nu kan niemand er meer omheen / nu heb je het voor jezelf zeker gemaakt / en daarmee voor ons // het is een lang pad naar de dood die vlakbij is // als je er uitkomt / uit de rose klauwen van het bijbeldom / weet ik: nooit / zien we je terug in je oude gedaante // wij in het moederland / dat aan jouw vermomming eens geboorte gaf”.

Deon Meyer
Thrillers doen het in onze boekwinkels het best, dus Deon Meyer is daar de grootste held van Zuid-Afrika. Hij was in de “Spannende-Boekenweken” de schrijver van het cadeauboekje De vrouw in de blauwe mantel, gratis voor wie aan een Nederlands boek (spannend of niet) €12,50 uitgaf. Zijn uitgever Bruna zorgde voor veel meer nieuws van Meyer: een vertaling van Koorts (ook van Martine Vosmaer en Karina van Santen, €22,50) en herdrukken van Feniks, Icarus, Orion en Duivelspiek. Nieuwe fans konden hun achterstand op die manier meteen inhalen. In een interview noemde Meyer Koorts “omdat het dit keer niet ging om een misdaadverhaal ... de plezierigste schrijfervaring van mijn leven” (Anouk Abels in de Boekenkrant van juni). Maar ook over het schrijven in het algemeen ging hij los: “een enorme vreugde ... als ’s nachts autorijden: je ziet alleen wat er in het licht van je koplampen is.” Zijn tweede interviewer, Bertjan ter Braak, vroeg niet waarom Meyer juist daarvan zo blij wordt (Leidsch Dagblad 10 juli).

Meer vertaald
Zetten we de thrillers buiten haakjes, dan verzorgen twee uitgevers de laatste jaren de meeste vertalingen uit het Afrikaans: Mozaïek, tegenwoordig in Utrecht, zich richtend op de protestants-christelijke boekenwereld, en Podium.
    Hans Ester beoordeelde van Mozaïek de roman Als de wind draait van Hans du Plessis (2016) als “te zeer op de automatische piloot geschreven”, maar toch boeiende leesstof (Zuid-Afrika april). Mozaïek kwam met Voetpad naar Vergelegen van Chris Barnard, in een vertaling van Michiel Angenent (€18,90). Barnard eindelijk in het Nederlands! In Visie, het programmablad van de Evangelische Omroep, sprak Stella de Rijcke van een “mooi geschreven roman” waarin het geloof een rol speelt. “Maar geen nadrukkelijke”, voegde ze daaraan toe - kennelijk ter geruststelling. Ook Marianne Hoksbergen is lovend: “Barnard neemt je mee naar een vreemde plaats in een vervlogen tijd, naar een tiener van wie je gaat houden.”(Nederlands Dagblad 15 maart).
    En dan was er ook weer een nieuwe Irma Joubert: Het meisje uit het verscholen dorp, een titel die de kandidaat-koper meteen moet doen denken aan haar grote bestseller Het meisje uit de trein. Het nieuwe boek is een vertaling van Mentje, kind van Pas-Opkamp, zoals steeds van de hand van Dorienke de Vries (€22,99). Voor het al genoemde blad Visie heeft Lisette van der Heg de auteur geïnterviewd, ten huize van Jouberts zoon in de stad Delft. Hier schonk de schrijfster tot Van der Hegs verbazing thee met “een flinke scheut melk”, wat in Nederland geldt als een gewoonte van Engelse arbeiders. Joubert vertelde over de geschiedenis van haar schrijverschap. De naam Mentje heeft zij gekozen ter herinnering aan een overleden vriendin van Nederlandse origine. Zij bezoekt altijd alle plaatsen van handeling voor haar romans en is dus ook bij het vroegere Pas-Opkamp in het bos bij het Gelderse dorp Nunspeet gaan kijken, waar tijdens de oorlog honderdtwintig onderduikers zich, deels onder de grond, verborgen hielden voor de Duitse bezetters.
    Lezeressen in de “Leesclub” van het befaamde damesblad Libelle (sinds 1934) gaven het boek een wisselende ontvangst. Een prees het “onopgesmukte taalgebruik” maar een ander sprak over: “de wat houterige schrijfstijl”. Stella de Rijcke (Visie) hield het op: “een heerlijk leesbaar, spannend en boeiend verhaal”. Het succes van Het meisje uit de trein (Tussen stasies) groeide intussen verder. De uitgever meldt een veertiende druk voor de gewone uitgave (€15). Voor het eerst verscheen het daarnaast als “Dwarsligger” (€12,99) waarmee nu misschien ook het publiek in de algemene boekhandel wordt bereikt.

Podium is de uitgever van Breytenbach, ook van De zingende hand. Op Reactor, het digitale “platform voor literaire kritiek”, schreef Piet Gerbrandy, dichter en classicus van aanzien, een substantiële kritiek die het niveau van de gewone recensie overstijgt. Hij gaf een afgewogen beoordeling waaruit waardering spreekt, maar ook een zeker verwijt aan Breytenbach, van achteloosheid, van een te afstandelijke houding tegenover dichterlijk vakmanschap. Gerbrandy noemde Breytenbach tenslotte “op zijn beste momenten een aanstekelijk zanger”. Over de Nederlandse vertaling was hij slecht te spreken.
    Helemaal nieuw was de bundel Mammie van Ronelda S. Kamfer (vert. Alfred Schaffer €21,50), met juichende recensies van Maria Barnas (de Volkskrant 23 september), Dieuwertje Mertens (Het Parool 23 september), Janita Monna (Trouw 24 september) en de Gooi- en Eemlander (11 december, ook in andere regionale kranten van de Hollandse Dagbladcombinatie). Kamfer kreeg steeds lof voor de onnadrukkelijke verwoording die ze voor haar schokkende stof heeft gevonden. Mertens schreef over “luchthartige anekdotes” bij een ernstige achtergrond en noemde haar taalgebruik: “zonder opsmuk. In elk gedicht schuilt het gevaar net onder de oppervlakte.”
    Ook Waar ik jou word van Krog verscheen bij Podium, een tweetalige bloemlezing uit haar poëzie onder het motto: “gedichten die iedereen gelezen moet hebben” (€15). Volgens sommigen ter gelegenheid van “De Nacht van de Poëzie”, volgens anderen voor haar vijfenzestigste verjaardag — het kan ook allebei. In een miniem stukje in De Telegraaf noemde Paola van der Velde Krogs gedichten: “in het Nederlands al ontroerend, maar in het Afrikaans helemaal onweerstaanbaar” en Janita Monna verwacht voor haar de Nobelprijs (Trouw 24 december).
    Buys van Anker (vert. Karina van Santen en Rob van der Veer, Podium €25), kreeg een interessante recensie van Peter Swanborn in de Volkskrant (27 mei). Aan de ene kant toonde Swanborn zich overrompeld door dit “portret van een onuitstaanbare ruziezoeker en vrouwenversierder”, maar aan de andere kant miste hij een tegenstem, die het eenzijdige perspectief van de held, als man die nooit twijfelt, had kunnen nuanceren. Anker had aan de “scherpe commentaren” van Maria meer ruimte moeten geven. Uiteindelijk bestempelde de criticus de roman tot “smeuïg ... testosteronproza”, waarvan de grootste waarde ligt “in het oproepen van een verdwenen wereld.”

    Brevier in Kampen kwam met twee heruitgaven van oude vertalingen, onder de fondsnaam Manuzio. Peter Swanborn prees in de Volkskrant (9 december) de “nog altijd prachtige vertaling” van Riet de Jong-Goossens van Schoemans Een ander land (€24,95) en toonde zich ook goed te spreken over Expeditie naar de baobab van Wilma Stockenström (vert. Gerrit de Blauw €17,50): “De taal is zo mooi dat je na lezing direct opnieuw wilt beginnen.” Haar werk doet volgens hem niet onder voor dat van de grote namen Coetzee, Breytenbach of Krog (deVolkskrant 16 september).
    Bijna tenslotte uitgeverij Bint in Amersfoort, een piepjonge specialist in klassiekers. Die koos, nog net in 2017, voor het eerst een Afrikaanse klassieker. En doordat de auteur in Nederland woont en werkt en ook in het Nederlands schrijft, kon die zijn eigen boek vertalen. De grensroman Een basis over de grens van Louis Krüger werd door Nels Fahner voorzien van de voor Nederlanders wenselijke (literair-)historische informatie (€18,95). In het Friesch Dagblad (9 december) stipte Tjerk de Reus de beroemde vertelsituatie van dit boek aan, de dode verteller. Maar hij wees ook op de combinatie van aan de ene kant avontuur en spanning door hardheid en geweld, met aan de andere kant: “het mysterie van het mens-zijn in dergelijke omstandigheden.” Kortom: een spannend boek waarin bij herlezing “diepte” schuilgaat.

Document
Ik sluit af met Uys Krige. Kort voor 1940 en kort na 1945 heeft hij in Nederland Afrikaanse gedichten gepubliceerd, maar zijn boeken zijn in Nederland nooit vertaald. Hij is hier dan ook onbekend, maar in de Leidse Universiteitsbibliotheek en het Literatuurmuseum in Den Haag (vroeger Letterkundig Museum) zijn van de “goue seun” wel handschriften bewaard. Zo kon Roman Helinski zowel digitaal (literatuurmuseum.nl) als in een ongedateerde papieren uitgave (in de reeks Goede papieren) een briefkaart van Krige uit het museumbezit presenteren, verzonden uit een Italiaans krijgsgevangenenkamp. Gericht aan Greshoff in Kaapstad, Africa del Sud: “In ’n vreeslike tenkgeveg ... is ek gevang ... Skrywe my tog asb. gereeld. Briewe is een van die weinige dinge wat hierdie lewe draaglik maak ... Kan jy nie aan Vestdijk skrywe om my Nederlandse boeke en tydskrifte uit Holland te stuur nie? Wat is Van Schendel se adres hier? ... My gesondheid is eersteklas, ek is vol moed en optimisme. Nous maintiëndrons!”
    We zagen het al bij Breytenbach en Campert: barre tijden versterken af en toe de band tussen de Nederlandse en de Afrikaanse literatuur.



Nederlandse tippetoppetepeltuitjes
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2016


De grote gebeurtenis van het jaar was Een vlam in de sneeuw, liefdesbrieven van André Brink en Ingrid Jonker. Voor Nederland horen zij beiden tot de grootste figuren van de Afrikaanse literatuur. Behalve bij literatuurliefhebbers trekt het boek als document uit de apartheidstijd ook de aandacht van lezers met een politieke of historische belangstelling. Brinks brieven zijn vertaald door zijn vaste vertaler Rob van der Veer, die van Jonker door Karina van Santen en Martine Vosmaer (Podium, € 34,90). Zij vertelden over hun werk op 9 juni in het nachtprogramma “Nooit meer slapen” op Radio 1.
    Na een voorpublicatie in de Volkskrant, ingeleid door Arjan Peters, volgden flink wat persreacties, onder meer in Het Parool en HP/De Tijd. Toef Jaeger sprak in NRC Handelsblad (13 juni) over een “schitterende briefwisseling” en gaf een ongebruikelijk lang inhoudsoverzicht. Annemarié van Niekerk kreeg dankzij deze brieven uitzicht op een genuanceerd oordeel over de “schuldvraag” rond deze gefnuikte liefde. Zonder partij te kiezen blijkt zij uiteindelijk toch het dichtst te staan bij Jonker, geconfronteerd als die is met “de verschrikkingen die het leven in petto heeft” en “de immense schoonheid en pijn van het bestaan” (Trouw 4 juni).
    Frits Abrahams, de dagelijkse columnist van de NRC, besteedde twee achtereenvolgende stukken aan wat hij “een van de opmerkelijkste boeken van dit jaar” noemde (28-29 september). “Zo’n openhartige, intieme correspondentie” herinnerde hij zich niet eerder gezien te hebben. Abrahams staat versteld van de Nederlandse versie van Brinks woordenrijke liefdestaal: “Een groet aan je buikje. En je zachte dijen. En je tippetoppetepeltuitjes. En je ogen. En je haren. En je piepkuikentje.” Maar al dit prachtigs vormt voor Abrahams ook een pijnlijk contrast met de kille woorden waarmee Brink twee jaar later de relatie afkapt, waarop een paar maanden later Jonkers zelfmoord volgt. Abrahams noemt het: “een dolkstoot”.
    Ook bekritiseert hij Brink omdat die in zijn memoires ’n Vurk in die pad de vraag of Jonkers zelfmoord verband hield met zijn verstoting van haar, uit de weg ging. Volgens Abrahams vluchtte Brink in een afbrekende portrettering van Jonker, als “een egoïstisch monster.” Het valt op dat Abrahams na Hans Ester al de tweede Nederlander is die Brink scherp aanvalt. Des te jammerder dat (naar verluidt nogal belangrijke) brieven uit het bezit van wijlen Gerrit Komrij, zowel in de Zuid-Afrikaanse als in de Nederlandse uitgave ontbreken.


Steve Hofmeyr en Breyten Breytenbach

Na vergeefse pogingen in 2015 is Steve Hofmeyr eindelijk in ons land als spreker opgetreden, en wel op 1 juni in Den Haag. Een lezing in een bekend café in de binnenstad werd door dat café zelf afgelast onder druk van protesterende "anti-fascisten”, maar Hofmeyr bleek welkom in een restaurant aan de Noordzee, aan de boulevard van Scheveningen. Tegenstanders vroegen het stadsbestuur de bijeenkomst te verbieden, maar Burgemeester en Wethouders deden dat niet. De vrijheid van meningsuiting moet volgens hen juist ook gelden voor impopulaire meningen. Naast Hofmeyr sprak Martin Bosma, een Tweede Kamerlid van de partij van Geert Wilders. Bosma schreef een boek over Zuid-Afrika, even dik als omstreden.
    Trouw (2 juni) introduceert Hofmeyr bij de lezers. Naast zijn zangloopbaan ontpopte hij zich als “de ongekroonde koning van een soort Afrikaner revivalbeweging, die opkomt voor behoud van taal en historie.” De krant vermeldt ook de beschuldiging als zou hij apartheidsaanhanger en racist zijn, alsmede Hofmeyrs verweer daartegen.
    Ook bij een optreden van Breyten Breytenbach (22 november) kampte men met onverwachte hinderpalen. Studenten uit Gent trokken naar het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam om Breytenbach te horen. Maar er kwamen zoveel Gentenaren dat volgens voorschrift van de Amsterdamse brandweer verder niemand binnen mocht. Op deze noodgedwongen geheime Breyten-bijeenkomst gaf ook zijn vroegere uitgever Laurens van Krevelen acte de présence. Breytenbach zelf hield een uiteenzetting over zijn schrijfproces, aan de hand van zijn cyclus bij het overlijden van Leonard Cohen.


Festivals

Nederland kan onmogelijk wedijveren met Zuid-Afrika als het gaat om feesten voor het Afrikaans, maar toch telde het jaar 2016 maar liefst twee spektakels in één jaar. In het voetspoor van Joris Cornelissen, die eerder Afrikaanse festivals in Amsterdam en Den Haag organiseerde, trad de Stichting Festival voor het Afrikaans voor het voetlicht met een “A.K.A.-Afrikaanse Kultuurfees Amsterdam”. Dit speelde zich af op verschillende locaties maar het Compagniestheater aan de Kloveniersburgwal was de voornaamste plaats van handeling. Behalve op de Afrikaanse boekwinkel, op literaire lezingen en debatten, op schrijversoptredens en drama werd het publiek — voornamelijk Nederlanders, Vlamingen en Zuid-Afrikaanse expats — onthaald op dans, muziek en film. Veel muziek en veel film! Emo Adams, Laurinda Hofmeyr, Hemelbesem en Jack Parow deden mee. De bekroonde toneelschrijver Tertius Kapp gaf een lezing. Bettina Wyngaard besprak op verschillende podia verschillende onderwerpen, steeds met dezelfde gedrevenheid. Haar nieuwe roman Slaafs raakte op de slotdag uitverkocht. Ena Jansen vertelde over Soos familie en trad op met Ingrid Winterbach. Ook Antjie Krog toonde zich weer onvermoeibaar, onder meer als duo met Tom Lanoye.
    Wie was er niet op het A.K.A.? André Brink natuurlijk, maar vanwege de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde kreeg hij een mooie herdenking. In een kleine reeks van uitgelezen sprekers maakte Marita van der Vyver de grootste indruk.
Het festival oogstte over het algemeen veel waardering. Alleen de doorlopende voorlezing “uit eigen werk” in het café moest wel mislukken. Welke schrijver kan opboksen tegen kroegherrie? Tenslotte bood het A.K.A. ook nog — zonder storing - discussies op niveau over het probleem van het vertalen, in het bijzonder Afrikaans-Nederlands en omgekeerd, en over de positie van het Afrikaans. Die baart in Zuid-Afrika zorgen, maar op 8-10 april in Amsterdam kreeg de taal in elk geval aller belangstelling.

Een paar maanden later verwende Ingrid Glorie Nederlandse en Vlaamse liefhebbers alweer met haar “Week van de Afrikaanse roman” (14-24 september). Een equipe uit Zuid-Afrika trok de lage landen door: Lien Botha, Simon Bruinders, Marlene van Niekerk en Francois Smith, versterkt met Marita van der Vyver uit Frankrijk en Ena Jansen uit Amsterdam. De week kende vanaf de eerste dag (Jansen in Leuven) tot en met de laatste (Bruinders op een braai in Burgers’ dierentuin, Arnhem) zo’n twintig attracties van allerlei soort. Martin Bossenbroek, Adriaan van Dis, Louis Krüger, Tom Lanoye, Luc Renders, Jente Rhebergen, Rob van der Veer en anderen staken een flink handje toe. Karin Hougaard en Mart-Marie Snyman maakten muziek.
Bij de opening in het Amsterdamse Vondelpark-paviljoen werd Ingrid Glories vertaling van Bruinders’ roman Die Sideboard gepresenteerd. Er volgde een herpresentatie in Kasteel de Schaffelaar in Barneveld. Avonden in het Zuid-Afrikahuis waren lang tevoren uitverkocht. Zelf mocht ik in het Literatuurmuseum (Den Haag), waar een speciale tentoonstelling was ingericht, Jansen, Van Niekerk en Smith aan het woord laten over de betekenis van de Nederlandse literatuur voor hun schrijverschap.
Het was verrassend dat ook de jaarlijkse “Nacht van de poëzie” in Tivoli in Utrecht tot het programma van de “Week” behoorde, omdat Marlene van Niekerk daar debuteerde. Tijdens deze “Nacht” verzorgt een twintigtal dichters een voorstelling van zo’n acht uur. Voor de tweeduizend poëzieliefhebber die behalve slaapzakken en picknickmanden ook een kaartje bezitten, is de “Nacht” een late avond genieten. Van Niekerk was ingeleid door Alfred Schaffer in de VPRO-gids (17-23 september): “Marlene is een lyrische dichter, met rijke, volle gedichten waarin niet alleen het persoonlijke onderwerp is, maar ook politiek, ecologie, filosofie. In de loop van de tijd is ze steeds uitgesprokener en geëngageerder geworden.” Van Niekerk had beslist succes, want toen zij over haar tijd heenging en een presentator haar het woord ontnam, werd deze arme man onthaald op boegeroep. Te zien op Tzum Ook te horen!
Zodra een festival voorbij is, begint het denken over een voortzetting. Naar verluidt komen er volgende A.K.A.’s en volgende “Weken”, maar niet meer in hetzelfde jaar, en start de volgende “Week” op 29 september 2017.


Antjie Krog

Haar bundel Medeweten kreeg in de vertaling van Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer een nominatie voor de Filter-vertaalprijs 2016. De jury memoreert Krogs verwijzing naar het Afrikaans als “schuldige taal” - haar variant op de “schuldige plaatsen” van de schilder-dichter Armando. Met alle “neologismen, ongrammaticaliteiten” en verwijzingen naar onbekende talen heeft Krog het haar vertalers moeilijk gemaakt. “De beelden zijn soms teer”, zegt de jury, “maar vaker van een bittere, schokkende schoonheid.” Toch ging de prijs uiteindelijk naar een andere vertaling. Filter is in Nederland hét tijdschrift over vertalen.
    De poëzie van Krog werd ook vertolkt door de theatergroep Flint. Met hun Krog-voorstelling “Sal ek altyd wit wees?” speelden zij op het A.K.A. en daarna wekenlang in het kleine theater De Roode Bioscoop in Amsterdam. (cd € 17,50). Een voorbeschouwing gaf Ingrid Glorie in Zuid-Afrika van juni. Patrick van den Hanenberg schreef in de Volkskrant over “openhartige, intieme poëzie” die “knettert van liefde en wanhoop” (14 juni). Anita Twaalfhoven slaat Krogs “ruige liefdespoëzie” veel hoger aan dan haar gedichten over de toestand van Zuid-Afrika. (Theaterkrant 13 juni)
    Vertaalde gedichten van Breytenbach, Jonker en Krog zijn opgenomen in de dikke bloemlezing uit de Nederlandse poëzie vanaf 1890 van Chrétien Breukers en Dieuwertje Mertens: Dichters uit de bundel. (Marmer, € 29,95)


Ena Jansen

Stapt een hoogleraar in gezondheid van zijn leerstoel dan kan men daarbij feestelijk stilstaan, al beseft de feestganger dat de universiteit een verlies lijdt. Op 17 juni hield Ena Jansen aan de Universiteit van Amsterdam haar afscheidscollege als bijzonder hoogleraar Zuid-Afrikaanse letterkunde: Van Thandi de nanny tot Thandi de madam. Jansen kreeg een symposium over literaire dienstmeisjes aangeboden en een vriendenboek. De vertaling van Soos familie werd gevierd (Bijna familie door Riet de Jong-Goossens, Cossee € 24,95). Adriaan van Dis en George Harinck grepen hun kans en onderstreepten Jansens grote aandeel in de strijd om het behoud van het Zuid-Afrikahuis. Zij wordt opgevolgd.
    Bijna familie bleef niet onopgemerkt. Jansen trok het land door en was op 9 september te gast in het veelbeluisterde “Met het oog op morgen”, ook op Radio 1. Haar boek bracht Fred de Vries in De Groene Amsterdammer tot een korte uitleg over de “Kytie”-kwestie (Ronelda Kamfer contra Koos Kombuis, 16 november). Hans Ester toont zich in het Reformatorisch Dagblad (1 december) diep onder de indruk van de slechte positie waarin de zwarte werkster in Zuid-Afrika verkeerde, vooral doordat zij haar eigen kinderen moest wegsturen om honderd procent beschikbaar te zijn voor haar blanke baasjes. Ester hoopt dat Bijna familie een vervolg krijgt, gericht op de “lagere”, populairdere literatuur van Zuid-Afrika.

Meer vertaald

Jaarlijks vertel ik over het doorlopende succes van Irma Joubert bij uitgeverij Mozaïek. In 2016 verscheen de dikke oorlogsroman Hildegard, de vertaling die Dorienke de Vries maakte van Immer wes. Bij de jaarwisseling was men toe aan de derde druk, misschien mede door de hartelijke ontvangst die Joubert kreeg van Marianne Hoksbergen in het Nederlands Dagblad: “Ze heeft het weer gefikst, Irma Joubert. Honderden bladzijden lang houdt de bekende Zuid-Afrikaanse auteur je aandacht gevangen” (4 mei). Mozaïek gaf ook nog een vierde druk uit van Jouberts Kronkelpad.
    Eind 2015 heeft ook Hans du Plessis onderdak gevonden bij dit Zoetermeerse bedrijf. Hoksbergen noemde Op weg naar Schuilhoek “een prachtige roman, die smaakt naar meer.” Zij is onder de indruk van de manier waarop Du Plessis de gemengde indruk weet over te brengen die het land van Schuilhoek maakt op de hoofdpersonen: “Je proeft de schoonheid, maar ook de angst.” (Nederlands Dagblad 10 februari 2016, € 18,90). Kort geleden kwam van Du Plessis ook Als de wind draait in de winkels, voor dezelfde prijs en van dezelfde vertaler: Bert Aquarius.
    Of de titelverandering er debet aan is, valt niet uit te maken, maar ondanks de succesvolle optredens van Simon Bruinders werd zijn roman Dit is mijn land (Die sideboard), ook bij Mozaïek, matig ontvangen. “Het boek leest jammer genoeg niet lekker weg”, klaagt Linda Stelma in het Nederlands Dagblad (28 september). Maar tenslotte is zij toch blij dat zij het gelezen heeft (18,99).

Ook wat vertaalde thrillers betreft zing ik jarenlang hetzelfde lied: Deon Meyer, Deon Meyer, Deon Meyer. Maar de Vlaamse uitgever Lannoo biedt sinds eind 2015 de Nederlandse liefhebber nog een andere Zuid-Afrikaanse smaak. Elke Van den Bergh vertaalde namelijk de “Gentse” roman van Chanette Paul: Offerlam (€ 19,99).
Intussen ging A.W. Bruna onverdroten door met Meyer. In 2016 verscheen Cobra (vert. Martine Vosmaer, € 9,99). Een constante in de recensies is lof voor de manier waarop Meyer “het grote verhaal” van de Zuid-Afrikaanse actualiteit, zijn teleurstelling over de corruptie onder politici en andere hoeders van de nationale veiligheid, weet te verbinden met prachtige “kleine verhalen” over kleine mensen, zoals in Cobra de zakkenroller Kleinbooi.
    Han Roeders wilde het boek in één keer uitlezen vanwege de grote spanning, de “dynamische stijl met snelle acties en veel perspectiefwisselingen” (Dagblad van het Noorden 6 juni). Een (zeldzaam) vleugje kritiek levert PG, die het verhaal “niet heel bijzonder” noemt (Vrij Nederland 30 juni). Maar zijn eindoordeel is gunstig, zij het minder juichend dan dat van Harriët Salm, die bekendmaakt: ”Deon Meyer is een absolute topauteur” (Trouw 21 juni).
    Echt groot Meyer-nieuws is dat hij het geschenk gaat schrijven voor de komende “Spannende Boekenweken” (9-25 juni). Wie voor €12,50 Nederlandstalige boeken koopt, krijgt het nieuwe verhaal van Meyer cadeau. Doordat wij Nederlanders veel van “gratis” houden kon de boekwinkel tijdens de vorige boekenweek 400.000 spannende geschenkjes uitdelen.

Helemaal een verrassing was Het vogelalfabet van S.J. Naudé, ook al vertaald door Van Santen en Vosmaer (Podium, € 22,50). Net als Een vlam in de sneeuw rekenden critici het rond de jaarwisseling tot de beste boeken van het jaar. Annemarié van Niekerk bewondert Naudés stijl als vermenging van “elegantie en soberheid” en beschrijft zijn verhalen als “doortrokken van melancholie maar nooit sentimenteel” (Trouw 6 februari). Zo mogelijk nog positiever is Marjolijn van Heemstra in de Volkskrant, 16 april. Zij nam zich voor om onder de mooiste zinnen een streepje te zetten, maar onderstreepte bijna alles. Ook prijst zij Naudés indringende tekening van de corruptie in Zuid-Afrika. Hij gaat elk compromis uit de weg maar biedt toch ook sprankjes hoop. “Een groot verteltalent”, zegt Hans Ester in het mei-nummer van Zuid-Afrika. “Het bankroet van de taal vindt plaats in woorden die paradoxaal genoeg van een subtiele schoonheid zijn.” Toef Jaeger (NRC Handelsblad 24 februari) geeft een serie tamelijk technische argumenten voor haar bewondering. Naudé slaagt er volgens haar in, almaar om de uitwerking van zijn plot heen te draaien en tegelijk een boeiend verhaal neer te zetten. Ook komt hij met een originele variant op het open einde. Het verhaal “Het busje” ziet Jaeger als verkorte versie van Coetzees Age of Iron, waarbij het kankergezwel uitgroeit tot symbool van Afrikaner schuldgevoel. “Verbazingwekkend knap”, is haar conclusie.

Brevier in Kampen voltooide met Verliesfontein van Karel Schoeman de bekende Stemme-reeks in het Nederlands (vert. Rob van der Veer, € 22,50). Peter Swamborn laat het woord “meesterlijk” vallen en spreekt van een verhaal van alle tijden over een diepe scheidslijn tussen mensen (Volkskrant 6 augustus). Hans Ester memoreert in het Nederlands Dagblad (18 november) dat de zoektocht naar de waarheid van lang geleden de Stemme-reeks beheerst, maar vooral in Verliesfontein “begeleid wordt door een bijna wanhopig, rusteloos en niet aflatend” tasten naar het verleden om die waarheid te pakken te krijgen. Ook Tjerk de Reus gaat op het verleden in, als hij signaleert hoe Schoeman schrijft over “het herinneren als zodanig” en de vraag aan de orde stelt, wat er “in onze ziel” gebeurt “als we een schaamtevol of pijnlijk verleden onder ogen zien” (Friesch Dagblad 27 augustus).
    Via de site van het maandblad Zuid-Afrika stelt Rob van der Veer een interessant vertaalverslag over Verliesfontein beschikbaar.


En onvertaald

Dit maandblad bespreekt, vrijwel als enige, af en toe ook onvertaalde Afrikaanse literatuur. Het bracht dit jaar onder meer stukken over Hemelbesem, Chris Karsten, Harry Kalmer, Rudie van Rensburg, Marita van der Vyver, Heilna du Plooy, Ronelda Kamfer, Carel van der Merwe en Eugène Marais. Tot de onuitgesproken bedoelingen hoort natuurlijk, Nederlanders op het idee te brengen om een Afrikaans boek uit te geven. En om die eventuele uitgevers een handje te helpen op hun zoektocht naar nieuwe titels.
Hans Ester herdacht Chris Barnard (maart) en Adam Small (augustus, korter in het Reformatorisch Dagblad van 29 juni). Dat zijn twee schrijvers die zo weinig vertaald zijn, dat je je er bijna voor zou schamen.



Nog een Nobelprijs voor Zuid-Afrika?
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2015


Een dichteres en een zanger op rondreis, een stuk of tien nieuwe vertalingen, geen Afrikaanse week maar wel Zuid-Afrikaanse dagen — in een aantal opzichten was dit een jaar als een ander voor de liefhebbers van de Afrikaanse literatuur in ons land. Maar aan de andere kant was 2015 het jaar van het overlijden van André Brink, op (zwevende) Nederlandse bodem. Remco Campert kwam met een nieuwe Zuid-Afrikaanse Nobelprijskandidaat. De stad Amersfoort beleefde een mal voorval rond Steve Hofmeyr. En Elisabeth Eybers bereidde ons postuum een verrassing.
    Verrassend waren ook de ontwikkelingen op de Nederlandse boekenmarkt. De verkoop van papieren boeken trok in 2015 voor het eerst sinds lang weer aan. De verkoop van e-boeken bleef groeien maar die groei vlakt al een paar jaar af. Ook studenten en jonge vakantiegangers lezen dikwijls liever van papier. Al blijft een e-boek een stuk goedkoper: e-prijzen liggen zo’n 30 % lager.

Optredens
Het jaar begon met de nieuwvertaalde bundel Medeweten van Antjie Krog. De dichteres kreeg volop aandacht in “Kunststof” (NPO Radio 1), waar zij praatte met presentatrice Petra Possel en vertaler Schaffer (29 januari, 19-20 uur). De luisteraar hoorde over komende optredens van Krog, zoals te Amsterdam (29 januari), Utrecht (30 januari, bij de finale van het Nederlands Kampioenschap “Poetry Slam”, Krog buiten mededinging), Rotterdam (31 januari), Arnhem (1 februari ’s ochtends, boekhandel Hijmans) en Doesburg (1 februari ’s middags, Gasthuiskerk).
    Haar tournee ging maar net vooraf aan een ander vrijwel jaarlijks gebeuren: de rondreis van Chris Chameleon. In de koudste maanden gaf hij een reeks concerten onder de titel “De Weerkaatsing”, in grote steden als Den Haag (Theater PePijn) en Amsterdam (de Kleine Komedie) maar ook in het kleine Noordeinde (bij Alkmaar), in de zaal met de doopsgezinde naam Noordeinder Vermaning. Chameleon werd bijgestaan door de dichteres Daniella Deysel. Ook dit duo haalde Radio 1, zelfs het schier onvergankelijke programma “Met het oog op morgen” (9 februari). Later in het jaar trad de Afrikaanse kleinkunst naar voren op het landgoed van Herman van Veen in Soest, waar Van Veen samen met Karin Hougaard “Zuid-Afrikaanse dagen” organiseerde, met braai, stalletjes en een keur van artiesten (29-30 augustus).

Brink
Opnieuw Radio 1 bracht in de ochtend van zaterdag 7 februari het droeve nieuws van de dood van André Brink, vrijdagavond op zijn terugvlucht van Amsterdam naar Kaapstad. Brink had in Louvain-la-Neuve in België een eredoctoraat ontvangen van de Université Catholique de Louvain, de franstalige afsplitsing van de Katholieke Universiteit Leuven, en in Brussel in het Engels een openbaar interview gegeven. De Nederlandse radio karakteriseerde hem als bestrijder van de apartheid en als de schrijver van het eerste verboden boek in het Afrikaans, Kennis van die aand. De nieuwslezer wees ook op de film A dry white season, op de gelijknamige roman van Brink gebaseerd. Nog tijdens de nieuwsuitzending gaf Adriaan van Dis een kort In Memoriam — hij noemde Brink “een veelschrijver in de beste zin van het woord”. Ook het meest bekeken televisiejournaal (NPO 1 acht uur ’s avonds) stelde Brinks strijd tegen de apartheid voorop.
    Vrijwel alle kranten berichtten de volgende maandag over Brink. Trouw, de Volkskrant en NRC-Handelsblad hadden herdenkingsartikelen, van Niels Posthumus, Wim Bossema en Toef Jaeger. Posthumus memoreert hoe Brink in de apartheidstijd gepest werd door de geheime dienst. Jaeger, hoe zijn familie de laatste tijd werd getroffen door misdadigheid. Maar uit Zuid-Afrika vertrekken deed hij niet. Posthumus verwijst ook naar Brinks felle kritiek op het ANC-bewind: “Zijn teleurstelling over de in zijn ogen falende en corrupte nieuwe machthebbers sloeg echter minder aan dan zijn boosheid over de apartheid.”
    De tegenstelling tussen de met recht gevierde antiapartheidsstrijder en de oudere schrijver die in vergetelheid raakte, is de kern in het stuk van Bossema. Hij kraakt harde noten en trekt zich zelfs voor Nederlandse begrippen opvallend weinig aan van het: “over de doden niets dan goeds”. Brinks autobiografie is volgens Bossema vervuld van woede over eigen teloorgang en van afgunst op zijn vroegere minnares die hem voorbij gestreefd is, Ingrid Jonker. In Brinks werk na 1991 mist Bossema de inleving en de gedrevenheid van zijn vroege romans. Men kan hierover anders denken, maar het is waar dat in Nederland de belangstelling voor Brink was teruggelopen, met de verwaarlozing van zijn laatste roman Philida als dieptepunt. Die werd niet eens meer vertaald.

Poëzie
Vrolijker kunnen we worden bij de ontvangst van Antjie Krogs al genoemde bundel Medeweten, vertaald door Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer (Podium, €25). Remco Campert — bij uitstek bevoegd — vindt Krogs poëzie de Nobelprijs waard. Een amusant en informatief mengsel van inleiding, reisreportage en interview schreef Els Quaegebeur in een vrouwennummer van Vrij Nederland (8 maart). We zien Krog door de ogen van Elvis (een hier bekende witgeveerde kaketoe van een café op Amsterdam Centraal Station), in een vieze trein op weg naar Utrecht, tussen de poëziejeugd te Utrecht en terug in Amsterdam in het nog bekendere Americain. Quaegebeur monteert een juichende recensie van Maria Barnas uit de Volkskrant in haar stuk (“Krog omarmt de hele wereld en beschrijft deze vanuit een grote verbondenheid”) en belt Barnas op voor nog wat telefonische toelichting. Kracht, eerlijkheid en wijsheid, dat is wat de critica bij Krog vindt — haar gedichten zijn nooit belerend maar speels, licht en toch ook vurig. Quaegebeur vraagt Krog of Medeweten “milder, minder woedend” is dan vorige bundels. Krog gaat daar niet in mee maar bevestigt dat ze in deze bundel “een nieuwe stem” zocht en alles wilde “verwijderen wat naar mijn oude zelf rook”.
    Ook Toef Jaeger had over deze verandering geschreven: “geen woedende, snerende Krog, maar eerder een zorgelijke en twijfelende”. “De toon is zoekender en Krog wil vaker kijken wat ze waard is geweest.” (NRC Handelsblad 23 januari). Over Krog en haar nieuwe bundel is meer te lezen in het maandblad Zuid-Afrika, in een interview door Ingrid Glorie (mei).
    Verderop in het jaar verscheen ook poëzie van Breytenbach in vertaling: In de loop van de woorden. Zonder het oorspronkelijke Afrikaans. Het gaat om een selectie uit Oorblyfsel , gemaakt door een zekere Blackface Buiteblaf. Behalve die naam is ook de naam van de vertaler verrassend, op twee manieren zelfs. Het is Laurens Vancrevel, destijds als Van Krevelen bij Meulenhoff uitgever van de jonge schrijvers Breytenbach en Brink (Koppernik €15).

Romans
Rond twee van de nieuwe romanvertalingen van Riet de Jong-Goossens ontstond in kleine kring geroezemoes, omdat de Nederlandse uitgevers (alweer) een eigen titel kozen en daarbij (alweer) geen gelukkige hand toonden. In plaats van het prikkelende raadsel dat de schrijver biedt, geeft men een niet erg opwindende interpretatie. Het gaat om Pastoor van Pat Stamatélos, dat Onverwerkt verleden is gaan heten (€18,90) en Kamphoer, in Nederland Een schuldig leven (€ 19,99). Dat laatste is ook een onbedoelde verwijzing naar de zowat gelijknamige biografie van Gerard Reve. “Kamphoer” zou ook voor Nederland een uitstekende titel zijn geweest, “Pastoor” (in Nederland een rooms-katholieke functionaris) had “Pastor” kunnen worden. “Schuldig” zijn Brevier in Kampen (Stamatélos) en Athenaeum-Polak & Van Gennep (Smith), dat ook nog een grove ondertitel als ”verkracht in de boerenoorlog” in de strijd gooide om slim aan te haken bij De boerenoorlog, het bekroonde werk van de historicus Bossenbroek uit 2012.
In het Reformatorisch Dagblad schrijft Christine Stam-van Gent welwillend over Onverwerkt verleden, al is de figuur van de predikant-verkrachter voor haar een flat character en al waarschuwt zij voor de details van een abortus die Stamatélos zo weergeeft dat je ervan moet bijkomen (24 oktober). In een korte bespreking in het Nederlands Dagblad suggereert Hans Ester dat men de scène “bij de aborteur op de keukentafel” zou kunnen overslaan. Maar hij gaat daarom niet minder ernstig op het boek in, beklemtoont de funeste uitwerking van de beschreven psychotherapie en signaleert in het boek enkele raadsels (6 november). Van Een schuldig leven geeft Toef Jaeger een merkwaardige bespreking in NRC Handelsblad (15 mei). Voor een roman vindt zij Een schuldig leven zowel qua stijl (mooischrijverij) als qua verhaal (onwaarschijnlijkheid) “eigenlijk te veel van het goede”, maar zij kan het boek toch aanvaarden als bijzonder levensverhaal, omdat alles werkelijk gebeurd is. Uiteindelijk juicht zij dan weer toe dat Smith de afloop “naar eigen inzicht”, dus fictief, heeft ingevuld. Een genuanceerde beschouwing leverde Hans Ester in Zuid-Afrika (juni). Hij schrijft over een “boeiende, zeer gelaagde roman” maar stelt ook dat Smith literaire kansen heeft laten liggen doordat hij de personages uit de omgeving van de hoofdfiguur Susan, grotendeels genezers van beroep, geen aandacht laat besteden aan haar toch duidelijke trauma. Ook zwijgt Smith als verteller over de helende uitkomsten van Susans inspanning voor haar lotgenoten, de getraumatiseerde soldaten.
    Een wel geslaagde nieuwe titel is Koud opgediend van Marita van der Vyver (’t Is koue kos, skat, vert. De Jong-Goossens, €19,95) bij Orlando, de uitgeversnaam van de Amsterdamse kookboeken- en bakkerswinkel Bookalicious. Een nagekomen bespreking van Etienne van Heerdens Klimtol, van mijn hand, is te vinden in de jaargang 2015 van Ons Erfdeel (februari). Uitgeverij Mozaïek in Zoetermeer bleef Irma Joubert herdrukken. Dit jaar bereikte Het meisje uit de trein (Tussen stasies), het boek waarmee ze doorbrak, de tiende druk en Het spoor van de liefde (Ver wink die Suiderkruis) de zesde. Mozaïek kwam ook met Ingrid Glories vertaling van Donkerland, de romanversie die Kerneels Breytenbach maakte van Deon Oppermans scenario. Het boek kreeg korte aanprijzingen in het Reformatorisch en in het Nederlands Dagblad, de laatste van Marianne Hoksbergen (17 juni). Voorafgaand aan de vertaling had Hans Ester al uitvoeriger over Donkerland geschreven (Zuid-Afrika, december 2014). Ondanks de armetierige karaktertekening toch een boeiend boek, vindt hij, waaruit Nederlanders veel over Zuid-Afrika kunnen leren. Maar zo tendentieus dat het aanleunt tegen de partijpropaganda.
    Zuid-Afrika blijft het enige blad met besprekingen van onvertaalde Zuid-Afrikaanse literatuur. Gerrit Schutte signaleerde Here & boere van Karel Schoeman (januari). Ingrid Glorie schreef bewonderend over Ena Jansens Soos familie (augustus). Ester herdacht behalve Brink (maart) ook de dichter T.T. Cloete (december), schreef over Krokodil aan my skouer van Christiaan Bakkes (april) en — het kon niet uitblijven — over Ester van Kerneels Breytenbach (oktober).
    A.W. Bruna, uitgever van populaire boeken sinds 1868, toonde zich ook in 2015 in volle actie met de thrillers van Deon Meyer. Naast het nieuwe Icarus (vert. Karina van Santen en Martine Vosmaer, €19,95), met recensies in onder meer het AD, Trouw, de Volkskrant en De Limburger. kwam er een herdruk van het eerder onder een andere titel verschenen Proteus (uit het Engels vertaald door Jacqueline Caenberghs) en nieuwe edities van een paar andere Meyers, voor €10 à 12,50 — de prijzen veranderen sneller dan uw nieuwsgaarder kan bijhouden.
    Uitgeverij Brevier maakt indruk met de voortzetting van Karel Schoemans romanreeks “Stemme”, vertaald door Rob van der Veer, net als in Zuid-Afrika in de volgorde 2-3-1. In 2015 verscheen 3: Het uur van de engel. In de Volkskrant van 9 mei bestempelt Peter Swamborn, onder de kop: “Schoeman richt zijn scherpe pen op gekonkel in een kleine gemeenschap,” de roman als: “een trager boek dan Dit leven”. Ik las eerst: “een nog trager boek” maar dat staat er niet. Wel zegt Swamborn: “een prachtig, lyrisch verhaal, wat geheel te danken is aan de meesterlijke stijl.”    Maar Het uur van de engel is voor het verwereldlijkte Nederland geen makkelijk boek. Christine Stam-van Gent (Reformatorisch Dagblad 21 mei) legt in haar kritiek eerst uit dat de schrijver Schoeman geen allemansvriend is: “Er gebeurt gewoon niets, klagen plotjagers. Geeft niets, jubelen taalgenieters.” Haar uitgewerkte analyse leidt tot een sprekende plaatsbepaling, zowel van de critica als van het boek: “Een roman die aan een puur materialistisch wereldbeeld morrelt, is waardevol. Als zo’n boek ook nog eens het systeem dat alles psychologisch wegverklaart laat wankelen, hou je de adem in. Maar het meest grootse aan Het uur van de engel — dat allesbehalve ‘bekerend’ geschreven is — is die mild dwingende vraag: durven we ons over te geven aan een mysterie?”. Niet in de krant maar wel op haar site voegt zij toe: “Een van de mooiste boeken die ik ooit gelezen heb.”

Hofmeyr
Dan het nieuws rond de komst van de zanger Steve Hofmeyr naar Nederland. Dat luidt: dat hij niet kwam. Hofmeyr was aangekondigd voor 26 april in een restaurant in Amersfoort, maar na tips “vanuit de Nederlandse Zuid-Afrikaanse gemeenschap” gelastte deze eetgelegenheid Hofmeyrs concert weer af. Men had gehoord dat hij “extreem-rechts” is en wilde zijn “gedachtegoed” niet in Amersfoort verspreiden. Hofmeyr zette een weerwoord op het internet, helaas in het Engels: “in response to the cancellation of my show at a theater in Amersfoort, Holland — by an Afrikaner”, met de treffende zin: “if the ANC did not design Apartheid, they certainly perfected it.” Hofmeyr is in Nederland onbekend en dit gedoe heeft dan ook alleen de plaatselijke pers gehaald. Dat hij ook een klein maar belangwekkend literair oeuvre op zijn naam heeft, bleef onvermeld.

Eybers
Landelijke aandacht trok daarentegen een boek dat op het eerste gezicht niks met Zuid-Afrika te maken heeft: Geert van Oorschot, uitgever, de biografie van nog altijd onze beroemdste uitgever (1909-1987) waarop Arjen Fortuin, criticus van NRC Handelsblad, aan de Universiteit van Amsterdam is gepromoveerd. Het belang voor de Afrikaanse literatuur ligt in het hoofdstuk “Dichtersliefde”, waar Fortuin onder tussenkopjes als “Een Zuid-Afrikaanse Vasalis”, “Neerslag” en “Ontnuchterd” het verhaal vertelt van Van Oorschot, van zijn geliefde dichteres Elisabeth Eybers en van haar komst naar Amsterdam. Fortuin maakte gebruik van hun briefwisseling, bewaard in het Letterkundig Museum, Den Haag.
    Van Oorschot stelde zich in 1956 per brief aan Eybers voor en liet meteen weten dat hij zo van haar poëzie hield dat hij die in Nederland wilde uitgeven. Hij heeft dat ook gedaan, en met succes, maar haar werk is na korte tijd overgenomen door een andere uitgever, Querido. Dit kwam door de verhouding tussen Eybers en Van Oorschot, die trekken droeg van een liefdesgeschiedenis, al was het er een van ongewoon karakter. “Hij verklaarde haar de liefde, op zijn eigen theatrale wijze … En zij viel als een blok voor hem”, zegt Fortuin, citeert liefdesbrieven en verbindt gedichten als “Kennismaking” en “Terugreis” (uit de bundel Neerslag) regelrecht met Van Oorschot. “Al wat eensames kan doen is om baie van mekaar te hou”, schreef Eybers haar uitgever vanuit Zuid-Afrika in 1959, “maar soms wil mens dit met hande en lippe en oë betuig en ervaar en dan word woorde net so yl as die dun blaadjies waarop hulle oor en weer gedra moet word”. Met het verlopen van de verhouding kwam er een eind aan de samenwerking. In Zuid-Afrika van december memoreerde Hans Ester het geboortejaar van Eybers: 1915.



Een eindeloos weekje met een rooiborsduif
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2014


‘Die hertog van drama, die rabbyn van afrekening, die baron van gedigte, die prins van prosa, die pastoor van performing, die skout-by-nag van satire’. Zo klonk in januari op het Winternachten-festival in Den Haag het imbongi-prijslied van Antjie Krog voor de in Kaapstad woonachtige Vlaamse schrijver Tom Lanoye. Hij kreeg de Constantijn-Huygensprijs van de Jan-Campertstichting. Krog had zich uitgerust met een Zoeloespeer en -schild, beide (volgens welingelichte kringen) door een bevriende dichter voor haar aangeschaft in het naburige Rijswijk. Krog en Andries Samuel vormden op het festival de Zuid-Afrikaanse afvaardiging.

Meer Krog
Eerder had zij bij de Faculteit der Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit (Amsterdam) een lezing gegeven: ‘The young wind once was a man — exploring ways of being in the work of /Xam* informants, Nelson Mandela, Archbishop Tutu and Emmanuel Levinas.’ Een gesprek met de hoogleraar Manuela Kalsky is op www.nieuwwij.nl te vinden. Voor het Nederlands Dagblad interviewde Johan Bakker haar over het christelijk geloof en over Zuid-Afrika. Zij blijkt trots op de Zuid-Afrikanen die bij de herdenking van Mandela president Zuma hebben uitgejouwd (24 januari). Een vraaggesprek met Peter Breedveld staat in het blad van de VU, Ad Valvas (12 februari). Het gaat over de moeilijkheden in de Europese multiculturele samenleving en de huidige ontwikkeling in Zuid-Afrika. Krog hoopt dat Nederlanders die vroeger Zuid-Afrika kritiseerden, nu wat bescheidener zijn geworden: ‘Dezelfde mensen die toen geen enkel probleem zagen in het openen van je armen en je cultuur voor anderen en je steden en je ruimte voor zwarte mensen, kunnen nu de islamitische oproep tot gebed niet verdragen.’ En in de kop: ‘Jullie zullen verrotten als je zo in jezelf gekeerd blijft.’ Voor Zuid-Afrika bepleit Krog herverdeling van grond: ‘waar je ook rijdt, links en rechts is het land in handen van een witte minderheid en dat kan niet voortduren’.

Meer optredens
Net als Winternachten biedt ook de tournee van Chris Chameleon vertrouwde steun om onze winter door te komen. In februari gaf hij een reprise van zijn Ingrid-Jonkerprogramma ‘Klank van jou oë’ in een tiental theaters, klein en groot, zoals Twee Hondjes (Hellevoetsluis), de Utrechtse Stadsschouwburg, de Kleine Komedie (Amsterdam) en De Regentes in Den Haag. Karin Hougaard is minder gul met haar optredens: twee in juni, in het Herman van Veen-kunstencentrum in Soest. Misschien wordt ook Jannie du Toit een jaarlijkse bezoeker. Hij begon dit keer in Van Riebeecks geboortestad Culemborg en toerde met zijn programma ‘Grenzeloos Nederlands’ in oktober en november het land door. Eerder, al op 7 januari, was collega Gert Vlok Nel in Middelburg, hoofdstad van Zeeland, geconfronteerd met zoveel publiek dat hij niet ontkwam aan een extra voorstelling. Nel was hier ook in mei en juni, onder meer in Stadskanaal bij de NZAV Het Noorden en in het Amsterdamse restaurant Tjing Tjing. Eerder legde de Seerower-tour van Kurt Darren aan in Amsterdam (23 februari).
    Minder opwindend maar wel plezierig en informatief was het symposium dat de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en het Afrika-Studiecentrum op 21 maart organiseerden in Leiden: ‘Digitaal Afrikaans. Internet en de Afrikaanse literatuur.’ Hendrik-Jan de Wit sprak er over Litnet, Corine de Maijer over de digitalisering van het Zuid-Afrika-huis (Amsterdam), Hans Muller over de Afrikaanse literatuur en Wikipedia, Cees Klapwijk over de Afrikaanse literatuur op de Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren (verslag www.let.LeidenUniv.NL/Dutch/ZuidAfrikaLeiden.html ). Dezelfde DBNL stelt trouwens op http://www.dbnl.org een overzicht ter beschikking van de Afrikaanse literatuur in Nederlandse vertaling, met vermelding van schrijver, titel, vertaler, uitgever en jaar van verschijnen. Wie weet is het jaarlijkse stuk dat u nu leest, binnenkort overbodig.
    De spectaculairste manifestatie was de ‘Week van de Afrikaanse Roman’, die niet alleen langer duurde dan de meeste andere weken (19-28 september) maar ook in ander opzicht uitzonderlijk mocht heten. Onder impuls van de grote kracht die het had bedacht, Ingrid Glorie, trokken Etienne van Heerden, Irma Joubert, Sonja Loots, Kirby van der Merwe en Marita van der Vyver vanuit Amsterdam door Nederland en Vlaanderen, voor tientallen optredens langs boekhandels, bibliotheken en universiteiten. Adriaan van Dis was aanjager via de televisie en ging in Amsterdam in gesprek met Kirby van der Merwe (27 september).
    Een eerste hoogtepunt was al meteen de opening in de OBA, de Openbare Bibliotheek Amsterdam, met interviews met alle schrijvers afzonderlijk en gezamenlijk door Jeroen van Kan plus de presentatie van de Nederlandse vertaling van Van Heerdens Klimtol (Karina van Santen en Martine Vosmaer, Podium €22,50). De schrijver had zijn lang gekoesterde Coca Cola-jojo uit 1964 meegebracht.
    De officiële slotdag 26 september, feitelijk niet de laatste, begon in de Regentenkamer van een Leids hofje van 1681, met een geleerd symposium over ‘herinnering en geschiedenis in recente Afrikaanse literatuur,’ georganiseerd door Leidse neerlandici. Naast Van Heerden, Loots en Van der Merwe gaven onder meer Bart de Graaff, Ksenia Robbe en Hanneke Stuit hun medewerking (verslag op bovengenoemde site). Terzelfdertijd hield Joubert bij de Hogeschool Driestar in Gouda een pleidooi voor de historische roman. ’s Avonds verschenen Van Heerden, Loots en Van der Merwe versterkt met Van der Vyver alweer in Den Haag, in de Centrale Bibliotheek, waar ook Anne van Veen optrad, en Christine Otten, en de vertaler Robert Dorsman, en de Zuid-Afrikaans-Nederlandse romancier Richard de Nooy. En anderen! Het werd een mooie muzikaal-poëtische afsluiting. Ieder droeg een gedicht voor, in het kader van de verkiezing van het beste Afrikaanse gedicht aller tijden. De zaal mocht stemmen. De nipte winnaar: Breytenbachs ‘Allerliefste, ek stuur vir jou ’n rooiborsduif’, op voorstel van Etienne van Heerden.

Onderscheidingen en lofredes
Een ander hoogtepunt van de Week was de overhandiging van een Erepenning van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns aan Riet de Jong-Goossens, de veelbekroonde vertaalster van de Afrikaanse literatuur. Ena Jansen hield de laudatio en De Jong was eerste spreekster bij een Vertalersdebat (23 september Amsterdam).
    Betrof dit een Zuid-Afrikaans eerbewijs voor een Nederlandse, ook over het omgekeerde mogen we ons verheugen. Op 8 maart ontving Dorothea van Zyl op Stellenbosch de ANV-Visser Neerlandiaprijs vanwege haar prestaties op het terrein van de bevordering van de Afrikaanse en Nederlandse taal en cultuur, met als bekendste voorbeeld het Stellenbosser Woordfees. De NZAV wist al op 3 mei in Amsterdam een eventuele onevenwichtigheid in huize Van Zyl te bezweren door Dorothea’s echtgenoot Wium van Zyl te begiftigen met de erepenning van die vereniging, de Van Riebeeckpenning. In zijn lofrede prees Leopold Scholtz (onder veel meer) Van Zyls intensieve samenwerking met ‘bruin Afrikaanse skrywers’.

Maandblad en andere tijdschriften
De NZAV reikt niet alleen penningen uit maar publiceert ook het maandblad Zuid-Afrika. Over Afrikaanse literatuur (vertaald en onvertaald) vindt men er de kritieken van Hans Ester, dit jaar bijvoorbeeld over Klimtol. Hij memoreerde tevens het overlijden van Hennie Aucamp en van Marthinus Beukes. Hij besprak ook Zo ver en zo dichtbij, literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika uit 2013. Op dat boek is in 2014 trouwens ook gereageerd door Ted Laros (Spiegel der Letteren), Hanneke Stuit (platform boekbeoordelingen Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde) en Ewa Dynarowicz (Internationale Neerlandistiek). Het laatste blad, bestemd voor neerlandici waar ook ter wereld, opende de jaargang-2014 bij wijze van experiment met een artikel in het Afrikaans: ‘Die rol van Nederland in die transnasionale beweging van enkele Afrikaanse skrywers’ door Louise Viljoen. In het literaire tijdschrift Terras, waarvan de naam niet toevallig lijkt op Raster, verscheen werk van Charl-Pierre Naudé en Marlene van Niekerk.
    Om terug te keren naar Zuid-Afrika, Sief Veltkamp trok er de aandacht met een gedocumenteerd artikel over de geschiedenis van de Amsterdamse leerstoel Afrikaanse taal- en letterkunde (nummer 7-8). En Jan van Tonder, de schrijver van Roepman, schreef maandelijks een column, natuurlijk in het Afrikaans. En ook de site www.maandbladzuidafrika.nl verdient vermelding omdat vertalers daar vertellen over hun werk.

Boeken en schrijvers
De prijzen van nieuwe boeken gaan zo’n jaar na verschijnen soms omlaag. De prijzen van e-boeken zijn in 2014 over de hele linie gedaald. Tweedehandsboeken worden al jaren achtereen goedkoper. Ik geef hier de prijs van papieren boeken bij verschijning, maar wie het te duur vindt kan voordeliger terecht, ook digitaal vanuit Zuid-Afrika.
    Ik herhaal je, gedichten van Ingrid Jonker in de presentatie van Gerrit Komrij en Henk van Woerden — alle drie overleden — haalde een zestiende druk (Podium €17,50). Van een andere dode schrijfster, Dalene Matthee, geeft Brevier in Kampen nieuw werk uit, nieuw voor Nederland althans. Op Nadia (2013) vestigde Anne-Minke Hakvoort de aandacht in het Reformatorisch Dagblad (16 januari). In 2014 volgde Ruwe diamant (Brug van die esels, vert. Riet de Jong-Goossens, €19,90). Uitgeverij Kok, tegenwoordig in Utrecht, maakte - onder het imprint De Groot Goudriaan - 2014 tot een Mattheejaar, met een tweede, herziene druk van de hele bostrilogie (vert. Rika Vliek, €15 per deel).
    Minstens zo verrassend was de vertaling na negenendertig jaar bij de gerenommeerde uitgever Van Oorschot van Anna Louw: Kroniek van Perdepoort (€22,50, net als de P van André P. Brink verdwijnt in Nederland de M van Anna M. Louw). Het initiatief lag bij de vertaler Rob van der Veer, die hierover op www.boekvertalers.nl/2014/01/09/een-droomopdracht mooi verhaalt. Er kwam steun van het Nederlands Letterenfonds. Perdepoort werd goed ontvangen in de drie belangrijkste kranten. In NRC Handelsblad gebruikt Toef Jaeger het als illustratie van haar bevinding dat de streekroman in de Afrikaanse literatuur veel belangrijker is dan in Nederland (7 februari). In Trouw (8 februari) herinnert Annemarié van Niekerk zich hoe zij het boek las in 1975. In de apartheidstijd herkenden de lezers vooral ‘het destructieve machtsmisbruik en het meerderwaardigheidsgevoel van blanke Afrikaners’, maar de thematiek van Louw blijkt in feite veel breder. Ronduit juichend is Marjolijn van Heemstra (de Volkskrant 1 maart). Volgens haar gaat Perdepoort ‘niet alleen over de val van een familie, maar ook over de val van een natie, een politieke ideologie gebaseerd op hoogmoed.’ Het boek deed haar naar adem happen. ‘Niet alleen omdat de wereld die Louw beschrijft zo pijnlijk is, maar ook omdat ze het zo verschrikkelijk mooi opschreef.’
    In het Nederlands Dagblad (11 april) behandelt Elizabeth Kooman de roman in een reeks: ‘Boeken en bijbels die je helpen om christelijk geloof te begrijpen.’ Zij richt zich vooral op wat Louw zegt over de zonde. Dat aspect van het boek komt ook naar voren bij Els Meeuse (Liter, te lezen via www.leesliter.nl). Zij noemt het een ‘meesterlijk geschreven verhaal’. Margriet van der Waal organiseerde aan de Groningse universiteit als onderdeel van de Week van de Afrikaanse Roman een avond over Perdepoort, met de bezoekende Afrikaanse schrijvers (25 september).
Een ook al postume nieuwe uitgave is Kijk me in de ogen (Katryn vrou van die Richtersveld) van Jan Huisamen (vert. Dorien de Vries, Mozaïek €17,90). Enny de Bruijn en Elizabeth Kooman hebben het besproken, in het Reformatorisch Dagblad (10 februari) en in het christelijke literaire tijdschrift Liter (september). Allebei vinden het boek nogal oppervlakkig, missen diepgang, maar prijzen het portret van de hoofdfiguur.

Met uitgeverijen als Kok en Mozaïek zijn we beland bij de protestants-christelijke zuil van de Nederlandse boekhandel, die, hoewel de verzuiling (katholiek-protestants-socialistisch) van de Nederlandse maatschappij volgens velen achter ons ligt, plenty levenskracht toont. Hun boeken worden alleen besproken in uitgesproken christelijke bladen zoals het Reformatorisch Dagblad of het Nederlands Dagblad. Ze zijn te koop in christelijke boekwinkels, veelal in bepaalde vissersdorpen en in de zogenaamde bible belt, een brede strook op de kaart van Nederland die vanuit Zeeland, via het rivierengebied in het zuiden van Zuid-Holland naar de Veluwe loopt en verder richting Kampen.
    Voor Irma Joubert organiseerde Mozaïek tijdens de Week van de Afrikaanse Roman langs deze winkels een afzonderlijke promotietoer. Zij is en blijft in Nederland succesvol. Kronkelpad werd gekozen tot beste christelijke vertaalde roman. Er kwamen herdrukken van Het meisje uit de trein (de negende) en Pontenilo (de vierde). In mei verscheen, als afsluiting van de Meisje uit de trein-trilogie, de roman Tolbos (vert. Dorien de Vries €22,50). Die werd vrijwel meteen twee maal herdrukt. Joubert deed hier ook onderzoek voor haar nieuwe roman. Zij maakt het zich niet makkelijk want haar verhaal speelt zich deels af in het Nederland van de Tweede Wereldoorlog. Zij richt zich op het ‘Verscholen Dorp’ oftewel het ‘Pas-Opkamp’ in het bos tussen Nunspeet en Vierhouten. Daar hielden zich in de jaren 1943-’44 een kleine honderd mensen in tamelijk goede huisvesting verborgen voor de Duitsers. Bij de ontdekking door toeval (oktober 1944) konden de meesten ontkomen, maar acht werden er gepakt en gefusilleerd.
Een nieuwe Afrikaanse schrijfster van Mozaïek is Sophia Fourie met De lantaarnzwaaier (vert. Ingrid Glorie, €18,90). Plateau in Barneveld kwam met de autobiografische kroniek van Esta Steyn: Het graf jubelt (vert. Adee van der Lugt-de Jong €11,95). Steyn is op 18 april door Hugo de Bruijne geïnterviewd in het Nederlands Dagblad.

Zuid-Afrikaanse voorspoed beleeft ook uitgeverij Bruna in Utrecht, gespecialiseerd in de misdaad. Het gaat om voorspoed dankzij Deon Meyer. Van zijn oude boek Orion, vroeger verschenen in een vertaling uit het Engels, kwam een nieuwe uitgave op de markt (€12,50). Nieuwe drukken verschenen van 13 uur (de negende €10), 7 dingen (de derde €10) en Onzichtbaar (de vierde €10). De kers op Meyers taart was zijn nieuwe boek Cobra (vert. Karina van Santen en Martine Vosmaer), inmiddels al weer in een tweede druk en voor de gereduceerde prijs van €15. NRC Handelsblad bracht op 14 februari een interview met Meyer door Toef Jaeger. Het verloopt moeizaam doordat Jaegers beeld van Zuid-Afrika volgens Meyer te somber is. Als gebruikelijk toont hij zich optimistisch en bestrijdt hij dat de misdaadcijfers alarmerend zouden zijn. Veel meer zorgen maakt hij zich over het milieu. Net als bij eerdere gelegenheden ziet hij voor zichzelf geen bijzondere maatschappelijke plicht als schrijver maar daarentegen wel als goede ouder en als: ‘verantwoordelijk burger van dit land.’
    Ter gelegenheid van de Week van de Afrikaanse Roman verzorgde de kleine uitgever Boekalicious herdrukken van twee boeken van Marita van der Vyver, vertaald door Riet de Jong: Vergenoeg (€18,95) en Stiltetyd (€19,95).
    Van Etienne van Heerden zijn op-een-na alle romans vertaald in het Nederlands, nu ook Klimtol. Wim Bossema ziet het als een beschrijving van blanke Afrikaners die machteloos vastzitten in hun land: ‘Ze hebben zich afgekeerd, ze hebben de toekomst opgegeven. Van Heerden beschrijft het meedogenloos’ (de Volkskrant 29 november). Toef Jaeger beklemtoont het thema van de schuld en oordeelt genuanceerd: ‘Het idee is goed, de uitwerking wat langdradig en in de vertaling schijnt te nadrukkelijk het Afrikaans door’ (NRC Handelsblad 26 september). Voor Annemarié van Niekerk gaat het boek over: ‘het bestaan als spel, de cruciale momenten van pijn en verlossing inbegrepen’. Zij is een stuk blijer met het boek en noemt het slot zelfs ‘magnifiek’. (Trouw 30 september). Ook de officieuze kritiek via internet heeft op Klimtol gereageerd, maar die kunt u vanuit Zuid-Afrika zelf vinden.
    Karel Schoeman is veel minder vertaald, van zijn romans alleen ’n Ander land, en dat is lang geleden. Nadat hij voor Hierdie lewe in Frankrijk de Prix du Meilleur Livre Étranger had gekregen, heeft uitgeverij Brevier deze klassieker aangedurfd. De beloning bleef niet uit want critici en lezers hebben Dit leven hoog aangeslagen. Het is zelfs snel herdrukt (€19,90). ‘Wat een uitwerking en wat een stijl!’ jubelt Peter Swanborn in de Volkskrant (27 april) — de portrettering van de hoofdfiguur vindt hij: ‘weergaloos’. Mijn eigen bespreking staat in het tijdschrift Ons Erfdeel (jaargang 57 nummer 4). Tjerk de Reus spreekt van een roman ‘die je helemaal meeneemt, door taal en stijl, verhaal en beeldgebruik’ en van een auteur die ondanks de treurige levens die hij beschrijft, ‘nergens koud of kil’ wordt. Ondanks alle tragiek laat Schoeman zijn hoofdfiguur ‘iets als echte menselijkheid’ bewaren. (Friesch Dagblad 7 juni, ook op www.leesliter.nl). Annemarié van Niekerk tekent Schoeman als de meester van de desolate landschappen en de in zichzelf gekeerde personages. Het gaat deze schrijver ‘niet om antwoorden en oplossingen, maar om de zeldzame aanvaarding van het inzicht dat het leven onbevattelijk blijft … en dat er van enige hechting of binding geen sprake kan zijn’ (Trouw 5 juli). Een klemmende vraag dringt zich op: gaat Karel Schoeman hier toch nog doorbreken?

In Nederland beleefden wij geen topjaar van de Afrikaanse poëzie. Afrikaans proza bleef in de belangstelling bij christelijke uitgevers. Grote ‘huizen’ en concern-uitgevers zoals de Bezige Bij doen op dit moment weinig aan de Afrikaanse literatuur. Kleinere, zelfstandige firma’s trekken de kar. Wat de auteurs betreft, ontbraken in 2014 de ‘zestigers’, maar wie weet brengt 2015 nieuwe vertalingen van Brink of Breytenbach. Zorgelijker is het ontbreken van jonge schrijvers. De Nederlandse boekenkoper zou kunnen denken dat de Afrikaanse literatuur een zaak van bijna alleen vijftigplussers is. Wanneer vinden ook vijftig-minners weer hun weg naar het noorden?



Zo ver en zo dichtbij
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2013


In 2013 beheerste Nelson Mandela het beeld van Zuid-Afrika, door zijn langgerekte sterfbed, zijn overlijden op 5 december (Sinterklaasavond) en zijn begrafenis op de vijftiende. Mandela ziet men hier vooral als de verzoener die afzag van wraak en als de politieke leider die ‘over zijn schaduw heensprong’, wat wil zeggen dat hij in het belang van Zuid-Afrika afstand nam van eigen ideeën. Tien dagen lang waren alle media vol van Mandela. Zo extreem was het nooit eerder. Voor een ander onderwerp moest je je bijna excuseren.
    Voor de Afrikaanse literatuur bestond minder aandacht, ze ontbrak op de lijst van honderd bestverkochte boeken. Maar ook in 2013 verschenen er nieuwe romans en nieuwe uitgaven van ouder werk en vereerden schrijvers en kleinkunstenaars de lage landen met hun bezoek. De Afrikaanse poëzie nam trouwens een aandeel in de Nederlandse herdenking van Mandela, want op de middenpagina’s van de Mandela-bijlage van NRC Handelsblad (6 december) vinden we Antjie Krogs ‘Klaagzang bij de dood van Mandela’ in de vertaling van Jan van der Haar en Robert Dorsman.

        ‘Als hij bijzonder was, zijn wij het ook!’
            zeggen wij, de gewone mensen samen met de voorouders
        ‘Laten we van nu af aan om elkaar geven!’
            fluisteren we bij het graf van de Mededeelzame

In Zuid-Afrika is van deze klaagzang een kortere versie gedrukt.
En in Trouw kwam kort voor de begrafenis een loflied, geschreven door Etienne van Heerden, in het Afrikaans, met daarbij de vertaling van Karina van Santen en Martine Vosmaer. Een loflied met het refrein: ‘Maar gaan rus jy nou in Qunu, / in die plek van die klapklank’ oftewel ‘Maar ga nu rusten in Qunu, / in het land van de klikklank.’ Het brengt trouwens niet alleen lof:

        die armes bly arm en dis walglik
        hoe die wit liberales oor jou ween.
        Oor plaasgrond heers — steeds — die wit stewel.

De lezer signaleert dat Krog en Van Heerden allebei aansluiten bij oorspronkelijk-Afrikaanse genres. Het Mandela-nummer van het maandblad Zuid-Afrika biedt overigens opvallende bijdragen van Diana Ferrus, Krog en Amanda Strydom (gedateerd januari 2014 maar verschenen in december).

Het jaar dat eindigde met de dood van onze grootste Zuid-Afrikaan, was begonnen met een kleine intocht van Zuid-Afrikanen die groot en geliefd zijn op hun eigen speelveld. Op 25 januari vierde men bij De Koning Events in Amsterdam een groot Afrikaans muziekfeest met populaire sterren als Kurt Darren, Willem Botha en Arno Jordaan en onder de bezoekers flink wat Zuid-Afrikanen. In het najaar volgde een vergelijkbaar feest in Arnhem. In februari maakte Chris Chameleon zijn vrijwel jaarlijkse tournee door België en Nederland. Hij bracht het programma ‘Klank van jou oë’ met teksten van Ingrid Jonker, op een kleine twintig plaatsen, onder meer in Deventer, Amsterdam (Kleine Komedie), Enschede, Zwolle, Den Haag en Nijmegen. De criticus Patrick van den Hanenberg vond het muzikaal nogal saai maar belandde niettemin ‘door de intensiteit van de gedichten … met elk nummer dichter onder de huid van Jonker.’ Verbluft was hij door Chameleons stem: ‘met een bereik van vier octaven, die hij kan laten klinken als een man, vrouw, Wiener Sängerknabe en een dier.’ (de Volkskrant 5 februari).
In april volgde Amanda Strydom (‘Ek loop die pad’) met zes voorstellingen. In Leiden zat in de zaal de voorzitter van de Akademie vir Wetenskap en Kuns. Toch verliep Strydoms bezoek niet vlekkeloos. Van den Hanenberg signaleerde twijfelachtige pathetiek maar liet zich toch niet afleiden van Strydoms ‘prachtige Afrikaans’ (de Volkskrant 15 april). Stan Rijven, een bewonderaar van Strydom, toonde zich echter over de première ronduit teleurgesteld (Trouw 15 april). Later, in de Kleine Komedie in Amsterdam, had haar optreden te lijden van een slechte geluidsmix.
    In mei en juni trad Niël Rademan een paar keer in Nederland op, naar ik meen voor ‘t eerst. In juni volgde de vaste bezoeker Gert Vlok Nel (onder meer in Rotterdam). Geen eerste bezoek maar toch een verrassing was het programma ‘Onderweg’ waarmee Jannie du Toit in november en december zijn veertigjarig artiestenjubileum kwam vieren, vooral in Vlaanderen maar toch ook in Nederland. Op 14 december zong hij bijvoorbeeld voor honderdvijfentwintig mensen in een uitverkocht Wit Kerkje van Lunteren — een vrijzinnige oase in strenggereformeerd gebied. Hier stal naast Du Toit ook de dominee de show. Hij ontpopte zich als verdienstelijk fluitspeler. Aan het eind van de avond memoreerde Du Toit Nelson Mandela, huldigde de overledene en zong in eigen arrangement het Zuid-Afrikaanse volkslied. Du Toit is ook opgetreden in Haarlem en een aantal andere plaatsen.

De grootste manifestatie van het Afrikaans in 2013 was het tweede Festival voor het Afrikaans, ditmaal in het Theater aan het Spui in Den Haag. Dit gaf meer ruimte voor het filmprogramma, maar toch zal voor een volgende gelegenheid Amsterdam blijven trekken, want hier ligt nu eenmaal Nederlands culturele hart. En bij Amsterdammers belangstelling wekken voor activiteiten buiten Amsterdam is en blijft Herculeswerk.
    Het festival was opnieuw een succes en zeker niet alleen door de films. Behalve de al genoemde Rademan en Nel traden bijvoorbeeld Emo Adams, Karin Hougaard en David Kramer op (‘Kramer se Karoo’). Een wereldpremière vormde het optreden van een muzikaal-literair trio van de meester-basgitarist Schalk Joubert met Kramer en Etienne van Heerden. Liefhebbers van de Afrikaanse literatuur konden Afrikaanse boeken kopen — in Nederland nog altijd uitzonderlijk. Schrijvers en dichters droegen hun werk voor en gaven bereidwillig antwoord op de vragen van hun interviewers — ik noem behalve Van Heerden nog Ronelda S. Kamfer en Nathan Trantraal, Antjie Krog en Marita van der Vyver.

Net als vorig jaar trok de detectiveschrijver Deon Meyer in Nederland de meeste aandacht en waarschijnlijk ook de meeste lezers. Uitgeverij Bruna brengt al zijn nieuwe werk, tegenwoordig ook vertaald door Van Santen en Vosmaer, plus heruitgaven van oudere boeken. In 2013 hoorde tot die laatste categorie Feniks als pocket (vert. Jacqueline Caenberghs, €7). De verhalen Verslag van een verdwijning en Karoonacht verschenen afzonderlijk (alleen als e-boeken, per stuk €1,79).
    Naar aanleiding van Onzichtbaar, dat eind 2012 in de winkel lag (€15), plaatste de Volkskrant (5 januari) weer ’ns een vraaggesprek met Meyer. Fred de Vries kreeg een vriendelijke ontvangst in het Chocolat Café van Durbanville, ‘eerder een tearoom voor nuffige dames’ dan stamkroeg van een thrillerschrijver, maar gelegen tegenover een boekwinkel met een flink stapeltje Deon Meyers. Meyer zegt dat voor zijn schrijven inspiratie geen belangrijke factor is: ‘het gaat om perspiratie, zweten. De muze is een waanidee, een excuus voor luie schrijvers.’ Net als in andere interviews gaat het ook hier om de vraag in hoeverre Meyer de sociale werkelijkheid van Zuid-Afrika blootlegt voor zijn lezers. Dit vindt hij niet zijn hoofdtaak (‘Het is mijn taak om lezers te vermaken’) maar als de lezers er iets van meenemen is dat natuurlijk nooit weg. De Vries vraagt waarom Meyer het ras of de etniciteit van zijn personages zo benadrukt en blijkt daarmee te stuiten op een interessante vertaalkwestie. In het Afrikaans zie je al in de dialoog of je bijvoorbeeld met een ‘kleurling’ te maken hebt, dat hoef je verder niet aan te geven. Maar de eigenaardigheden van een groepstaal overleven de vertaling niet. Als het voor het verhaal belangrijk is dat een bepaalde politieman kleurling is, moet dat er daarom in de vertaling expliciet bij komen.
    Een kleine week later kwam er van Onzichtbaar een ronduit juichende recensie van Arjen Ribbens, die inderdaad schrijft over ‘een leerzame blik op de complexe Zuid-Afrikaanse samenleving’ maar ook geniet van Meyers taalgebruik, met afzonderlijke lof voor de vertaalsters (NRC Handelsblad 11 januari). Ribbens lust er wel pap van: ‘Bruna, een beetje opschieten met die overige vijf boeken van Deon Meyer.’
En inderdaad; ook voor de zomervakantie zaten de Nederlandse Meyerfans goed, want toen was daar al weer het nieuwe 7 dagen (€15). Volgens Han Roeders in het Dagblad van het Noorden ‘een spectaculair en goed gedocumenteerd verhaal met een onverwachte ontknoping’, geschreven in Meyers ‘trefzekere stijl’ (22 juli). In Trouw signaleerde Andrea Bosman het boek al op 25 mei en Vrij Nederland had zelfs op 11 mei al een bespreking, van Pieter Groet. De recensent toont zich een beetje teleurgesteld, ondanks de ‘geweldige hoofdpersoon’. Deze Griessel (let op de naam) is niet alleen basgitarist (nog een!) maar ook: ‘Afrikaner, alcoholist ... eigenwijs en prettig kleurenblind in een land waar kleur nog zo allesbepalend is.’
    In een gesprek met Joost van Velzen bij de verschijning van de vertaling van Spoor (in oktober, €19,95) bracht Meyer de gevolgen ter sprake die sociale en politieke ontwikkelingen kunnen hebben voor gewone mensen. Juist ‘dat is wat mij interesseert’, zegt hij (Trouw 6 november). Niet voor het eerst beklemtoont hij zijn grote liefde voor Zuid-Afrika: ‘Wij hebben de beste mensen van de wereld.’ Bij Egbert Jan Roethof in het Algemeen Dagblad (30 november) gaat het er wat luchtiger aan toe. Meyer verklaart: ‘I love kroketten’. Trouw kon in 2013 van Meyer geen genoeg krijgen want de krant brengt van Spoor ook nog een genuanceerde recensie van Harriët Salm. Enerzijds is de plot haar te ingewikkeld (‘ik moest al snel een kladbriefje aanleggen om alle strijdende partijen uit elkaar te houden’) maar aan de andere kant neemt zij graag kennis van ‘Meyers inzicht in dit ongewone land’ en geniet zij van de ‘soms briljante karakterschetsen’ (16 november). De schrijver kwam ook op de televisie. In de avond van 3 december deed Wilfred Scholten voor de NCRV op Nederland 2 verslag van Meyers eerste bezoek aan het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam. Natuurlijk sprak men over Mandela. Lang geleden ontdekte Meyer in een Nederlands boek dat Mandela niet de satan was die men van hem wilde maken. Hij raakte in een lastig parket toen hij, inmiddels tegenstander van de apartheid, moest werken voor Die Volksblad, een krant die de apartheid juist steunde. Over het Zuid-Afrikahuis toonde Meyer zich blij verrast maar zijn verbazing groeide toen Scholten hem onthulde dat beide heren inmiddels waren beland in de bibliotheek van Elisabeth Eybers. Meyer bleek van de dichteres een ‘groot aanhanger’. Van angst voor het verdwijnen van het Afrikaans wilde hij niet horen: als Zuid-Afrika een succes wordt, bloeit het Afrikaans. Gevraagd naar spanningen tussen blank en zwart toonde hij zich bezorgder over een andere tegenstelling, namelijk die tussen rijk en arm: als er gevaar is voor burgeroorlog, dan ligt het gevaar daar.

Eybers keerde terug tussen de nieuw verschenen boeken want Alfred Schaffer verzorgde voor Deon Meyer en andere lezers een nieuwe bloemlezing uit haar werk: My radarhart laat niks ontglip (Van Oorschot, €12,50). Nels Fahner leverde een informatieve bespreking in het Christelijk Weekblad (31 mei). Hans Ester noemde ‘het resultaat … ronduit verrassend’ en vervolgde met een opvallend compliment: ‘Terwijl ik alle gedichten van Elisabeth Eybers meerdere keren had gelezen, waren veel van deze 59 gedichten fris en nieuw voor me.’ (Reformatorisch Dagblad 12 juni, Zuid-Afrika juli-augustus). Ook Guus Middag dacht dat hij ‘haar poëzie wel zo’n beetje kende maar dat bleek helemaal niet zo te zijn.’ Vol bewondering citeert hij van Eybers de ‘ses stopverfmaande’, de ‘donsligte sterrestelsels’ en het vers: ‘Alle strate is met ys bestreel’ (NRC Handelsblad 26 juli). Janita Monna vraagt zich in Trouw af wat toch het geheim van de Afrikaanse poëzie is. Zij doelt dan op de liefde die Nederlandse lezers koesteren voor Eybers, Ingrid Jonker en Antjie Krog. En voor Gert Vlok Nel, ook zo’n kunstenaar met een eigen hondstrouw publiek. Monna geeft zichzelf geen afdoend antwoord, maar gaat wel in op de zogenaamde gewoonheid van Eybers: ‘zij ontstijgt … het hier en nu, juist door dicht bij huis te blijven.’ (15 juni)
    Ook Ingrid Jonker haalde even de Nederlandse televisie, toen Adriaan van Dis op 26 september in het veelbesproken praatprogramma ‘De wereld draait door’ het publiek stil kreeg met haar gedicht ‘Die more is jy’ (VARA Nederland 3). Een ander gedicht, ‘Ek wil’ van Antjie Krog, is door Plint in Eindhoven uitgegeven als affiche — Afrikaans met daarbij de vertaling van Robert Dorsman en Jan van de Haar en een tekening van Tom Frencken, die ook tekent voor het ontwerp (€12,50).
    Klein maar bemoedigend nieuws is er ook over Dertig nachten in Amsterdam. Niet alleen vormde die roman in het Limburgse Venray het startpunt voor een nieuw geopende Literaire Salon, maar in een mum kreeg Venray zoveel inschrijvingen dat men in plaats van twee bijeenkomsten overging op vier. Van Heerden trok in maart ook de aandacht in nummer 2 van de honderdzesenzeventigste jaargang van De Gids (van Potgieter en Busken Huet), met zijn novelle ‘Gifkaroo’, mede vanwege het thema van de schaliegasboring. Ook de Nederlandse regering koestert immers schalieplannen en ook hier protesteert de bevolking. Bovendien komt onze provincie Groningen zowat in opstand omdat de gasboringen aldaar aardbevingen veroorzaken, met grote schade als gevolg. Ook van de strijd rond de Karoo weet de krantenlezer hier trouwens wel iets af, dankzij het verzet van prinses Irene, tante van de koning. In het genoemde Gids-nummer staat ook het gedicht ‘Pro Patria’ van Antjie Krog, met vertaling van Dorsman en Van der Haar.
Een Afrikaner debutante op de Nederlandse boekenmarkt is Carina Stander, van wie Riet de Jong-Goossens Wildvreemd vertaalde voor Athenaeum-Polak & Van Gennep (€19,95). Het kreeg voor de bibliotheekdienst NBD/Biblion een welwillende recensie van Cees van der Pluijm, die wat moeite had met de ‘aanvankelijk wat kunstmatige vorm’ maar werd meegesleept toen ‘de werkelijkheid van de tragedie’ voor de dag kwam. Zijn conclusie: ‘een indrukwekkende roman, vol wreedheid en passie, exquis vertaald.’ De Jong vertaalde ook Nadia van Dalene Matthee, voor de nieuwe uitgever Brevier in Kampen (€18,90) en voor Cossee het opvallende boek van Dan Sleigh en Piet Westra: De opstand op het slavenschip Meermin (€21,90). Paul van der Steen oordeelt zuinigjes: de auteurs halen er ‘niet uit wat erin zit’ doordat zij geen enerverend verhaal geven maar eerder een bronnenpublicatie (Trouw 8 juni). Net als Van der Steen klaagt ook Roelof van Gelder over de vele herhalingen (NRC Handelsblad 26 juli). Een derde recensent stelt: ‘Als Dan Sleigh (1938) en Piet Westra (1937) hun krachten bundelen … dan mag je wat verwachten.’ Voor hem maken de auteurs hun reputatie juist wel waar, ‘niet door … de lezer de adem te benemen, zoals op het boekomslag wordt beweerd, maar juist door de ingetogen wijze waarop ze het afzichtelijke karakter en onrecht van de slavernij behandelen’ (Wio Joustra in de Leeuwarder Courant, 6 september). Van Dalene Matthees Fiela’s kind verscheen intussen dit jaar bij De Groot Goudriaan in Kampen de vijfde druk (vert. Rika Vliek, €15). Van Dan Sleigh kwam er een nieuwe uitgave van wat in het Nederlands thans een steady seller heet: de zesde druk van Stemmen op zee (Eilande) bij uitgeverij Nieuw Amsterdam (€15). Er zijn er nu 35000 verkocht.

De christelijke uitgeverij Mozaïek in Zoetermeer bleef blij met haar Zuid-Afrikaanse sterauteur Irma Joubert en met vertaalster Dorienke de Vries. Het Joubertjaar begon in februari toen Boekhandel Het Baken in Spakenburg, de gereformeerde vissersplaats met klederdracht aan het IJsselmeer, werd uitgeroepen tot bestverkopende Joubert-boekhandel in Nederland. De gezamenlijke oplage van Het meisje uit de trein, Kind van de rivier en Pontenilo stond landelijk toen op 42000. Jouberts nieuwe boek, Kronkelpad, haalde in 2013 meteen een derde druk (€22,50). Het gaat hier om het slotdeel van de trilogie die met Kind van de rivier begint. Volgens Jacomijn Ariakhah weet Joubert ‘het slot van het drieluik op een overtuigende manier neer te zetten’. Zij vindt het ‘een aanrader. Zeker voor lezers die willen weten hoe het afloopt met de hoofdpersonen uit de vorige twee delen.’ (Reformatorisch Dagblad 22 april). De Kerkbode van de Hervormde Gemeente in Oene (Gelderland) suggereert de lezer om dit boek te kopen in de kerkelijke boekenstand (20 december).

Bij wijze van uitzondering besluit ik deze keer voor mijn doen nogal persoonlijk. Bij mijn pensionering ben ik namelijk rijkelijk in het zonnetje gezet door Peter Liebregts, Olf Praamstra en Wium van Zyl, die me begiftigd hebben met een prachtige huldebundel over literaire relaties tussen Nederland en Zuid-Afrika. Dit boek is ook voor anderen bestemd en moet hier vanwege zijn eigen kwaliteiten genoemd worden. Het heet Zo ver & zo dichtbij (Suid-Afrikaanse Instituut, Amsterdam, €24,50). Er staan literaire bijdragen in van Joan Hambidge, Etienne van Heerden en Marlene van Niekerk, en studies door de fine fleur van de Nederlands-Afrikaanse wetenschappelijke wereld over Nederlands-Afrikaanse relaties bij schrijvers als Breytenbach, Brink, Eybers, Jonker, Van Melle, D.J. Opperman, Clinton du Plessis en Schoeman. Een geweldig boek om cadeau te krijgen, voor mij ook een boek om stil van te worden.



Een grote glimlach op Schiphol
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2012


In Nederland zijn we massaal aan het somberen. Salarissen houden de inflatie niet meer bij, huizen staan jarenlang te koop, winkelomzetten lopen sterk terug, winkels staan leeg, de werkloosheid loopt snel op. Crisis! De regering bezuinigt, de gewone Nederlander houdt ook de hand op de knip. Niet dat hij er een boterham minder door eet, maar in plaats van een duur restaurant kiest hij een goedkoper. Niet dat hij afziet van vakantie, maar hij gaat minder vaak en blijft vaker in Nederland. Niet dat hij ophoudt met lezen, maar in plaats van de boekwinkel bezoekt hij de bibliotheek of begeeft hij zich op het internet. In januari 2012 bleek de traditionele boekhandel 20 % minder te hebben verkocht dan in januari 2011. Een ramp dreigde. Dankzij een vertaalde Engelse bestseller in drie dikke delen was de achteruitgang over het hele jaar “slechts” 7 %.
    Het internet heeft voor de literatuur ook voordelen. Naast de traditionele kritiek in dag- en weekbladen is op het internet een schier eindeloze reeks lezersreacties te vinden, van korte “tweets” over wat iemand vorige week gelezen heeft tot uitgewerkte recensies die in een dagblad niet zouden misstaan. Gespecialiseerde literaire sites nemen de functie van het literaire tijdschrift gedeeltelijk over. Zij brengen ook vraaggesprekken met schrijvers. Van de Nederlandse internetreacties op de Afrikaanse literatuur kan ik hier bijna niets vermelden. Dat is niet erg, want met voor de hand liggende trefwoorden als “Afrikaans”, “literatuur” en/of de naam van uw geliefdste schrijver is alles ook vanuit Zuid-Afrika makkelijk bereikbaar.
    De meeste nieuwe romans zijn nu ook verkrijgbaar als e-boek. Wel een beetje goedkoper dan op papier, maar het voordeel valt in Nederland nogal tegen. De uitgeverijen zijn met boeken waarvoor ze geen grote verkoop verwachten, terughoudend. Dat zijn ze altijd al maar nu zijn ze nog terughoudender. In die moeilijke categorie valt het merendeel van de literatuur, zeker de extra dure vertaalde literatuur, dus ook de Afrikaanse literatuur. Toch bracht 2012 een aantal vertalingen uit het Afrikaans, maar de meeste zijn inderdaad gericht op een breed publiek.
    De mooiste gebeurtenis op het vlak van de Afrikaanse literatuur in Nederland leverde intussen een Afrikaans gedicht op. Dat begint zo:

        Ek sit op Schiphol met ’n groot glimlag op my gesig
        soos ’n sestigjarige vrou wat van ’n affaire af terugkeer
        oorstelp, oorweldig, durfend om haarself versigtig en blosend te herbedink

Maar eerst die vertalingen. In de christelijke boekhandel vliegen de boeken van Irma Joubert de laatste jaren over de toonbank. Haar Nederlandse lezers konden in 2012 blij worden van twee nieuwe romans: Kind van de rivier (Pérsomi: kind van die brakrant, € 23,90) en Pontenilo (Anderkant Pontenilo, € 23,50). Beide zijn vertaald door Dorienke de Vries en uitgegeven door Mozaïek in Zoetermeer. Op de site van de uitgeverij geeft De Vries haar indrukken van Jouberts werk: “Wat is toch het geheim van Irma Joubert?”, ook op LitNet. Een eerdere roman, Het spoor van de liefde, haalde dit jaar een vierde druk. In mei maakte Joubert een achtdaagse bliksemtournee door Nederland. Haar lezers konden met haar in gesprek gaan in boekwinkels in onze “bible belt”: Krimpen aan den IJssel, Spakenburg, Sommelsdijk, Bennekom, Nijkerk en Ermelo en op het voormalige eiland Urk. Maar Joubert kwam ook op bezoek in Gouda, Zwolle, Rotterdam, Woerden en Groningen en in het Zuid-Afrikahuis, Amsterdam. Sfeervolle beelden van haar optredens in Krimpen, Nijkerk en Rotterdam kunt u zien op YouTube.
    Van de drie christelijke dagbladen publiceerden er twee een vraaggesprek met Joubert. Marianne Hoksbergen en Linda Stelma interviewen haar voor het Nederlands Dagblad: “terwijl de Zuid-Afrikaanse klanken over haar tong rollen, beginnen haar ogen te twinkelen” (19 mei). In het Reformatorisch Dagblad (11 mei) beklemtoont Joubert tegenover Jacomijn Hoekman de centrale plaats van de liefde in haar leven, ook van het liefhebben van God. Naar aanleiding van Kind van de rivier vertelt ze over haar eigen ervaringen met “armblankes”. Ook de apartheid komt ter sprake. Als kind aanvaardde Joubert die apartheid als iets vanzelfsprekends, maar een gedwongen verhuizing van Indiase kooplieden in haar dorp maakte toch grote indruk. Hans Ester gaf in Zuid-Afrika van juni van Kind van de rivier een genuanceerde bespreking.

Een Afrikaanse schrijver die met volstrekt anders getint werk grote oplagen haalt, is Deon Meyer. Hij was al wel eerder vertaald maar brak in 2012 in Nederland door. Zijn 13 uur werd in juni door de gezaghebbende jaarlijkse Detective- en thrillergids van Vrij Nederland namelijk tot “Thriller van het jaar” uitgeroepen. Dat is in de wereld van de literaire misdaad een belangrijke onderscheiding (A.W. Bruna, € 19,95). De vertaling is van Karina ven Santen en Martine Vosmaer, die ook 30 nagte in Amsterdam vertaald hebben. De Nederlandse Reader’s digest deed er voor Meyer nog een schepje bovenop met de uitverkiezing tot “Het beste boek”.
    In de genoemde Detective- en thrillergids staat Meyer afgebeeld over twee hele bladzijden. In een lang interview met Miriam Mannak, afgenomen “op het terras van Long Street Café” in Kaapstad, vraagt de schrijver aandacht voor de goede ontwikkelingen in de Zuid-Afrikaanse misdaadbestrijding: “Zo is het aantal moorden tussen 1994-’95 en 2010-’11 met zo’n veertig procent gekelderd.” De Zuid-Afrikaanse politie krijgt van Meyer een groot compliment omdat de verschillende bevolkingsgroepen inmiddels behoorlijk goed in het corps geïntegreerd zijn. Meyer karakteriseert zichzelf als “niet meer dan een verhalenverteller” en als een entertainer. Voor de blanke emigranten naar Australië of Canada heeft hij geen sympathie. Die gaan voorbij aan de verantwoordelijkheid die ze dragen omdat ze nog altijd profiteren van de vroegere bevoorrechting. De schrijver draagt op zijn jas een Zuid-Afrikaans vlaggetje.
    Zijn nieuwe uitgever Bruna geldt in Nederland van ouds als de misdaaduitgever bij uitstek. In de sfeer van het succes herdrukte Bruna meteen Meyers eerder vertaalde boeken Feniks (in het kader van een weggeefactie) en Duivelspiek (Infanta, € 7,50). Ook wist men kort voor Sinterklaas Onzichtbaar in de boekwinkel te krijgen, ook vertaald door Van Santen en Vosmaer, ook € 19,95.
    Voor de criticus Hans Ester vormde 13 uur een teleurstelling: “Wie zich door middel van de literatuur geestelijk wil verrijken, moet zijn voedsel elders zoeken” (Zuid-Afrika, september). Maar J.L. in het Vlaamse blad Humo (3 juli) is vol lof en geniet van: “zo’n razend tempo dat je als lezer constant naar adem snakt”. Ook Ineke van den Bergen van de Volkskrant is enthousiast: “Een verhaal, zo direct, sterk, kort en krachtig in vorm, taal en inhoud, tref je niet vaak.” (9 juni). Meyer krijgt de hoogst mogelijke waardering van vijf sterren. Een genuanceerde lofprijzing geeft Ludo Teeuwen in de Brusselse Standaard (24 augustus): “In het thrillergenre zonder twijfel een topper”. Hier scoort 13 uur vier sterren. Teeuwen heeft oog voor de sociaal-politieke kant van Meyers werk en stelt zelfs vast dat de schrijver een boodschap heeft, namelijk dat in Zuid-Afrika, ondanks alle mogelijke kritiek, “de nieuwe constellatie wel werkt”. Dit sluit goed aan bij wat de schrijver in zijn VN-interview zegt. Op het internet staan veel meer reacties, ook enkele interviews. Raadpleeg de speciale misdaadsites!

Meyers verkiezing was niet het enige eerbetoon in de sfeer van de Afrikaanse letteren. De vertaalster Riet de Jong-Goossens ontving in het Tropenmuseum de Van Riebeeckpenning van de Nederlands Zuid-Afrikaanse Vereniging. Inmiddels heeft zij haar vertaling van Wildvreemd, het debuut van Carina Stander, bij de uitgever ingeleverd. Als redactrice van het blad Zuid-Afrika introduceert De Jong maandelijks nieuwe Afrikaanse boeken aan de hand van een vertaling van een of enkele bladzijden. Van belang voor de gewone lezers, maar in het bijzonder voor de lezers die ook uitgever zijn! Zuid-Afrika doet trouwens nog veel meer aan literatuur, ook teveel om te vermelden.
    De Jongs laatstverschenen boekvertaling is De lange tocht (Afstande) van Dan Sleigh, de roman over Xenophon, de oude Griek die bij veel gymnasiumklanten in het geheugen blijft hangen door al zijn geschrijf over afgelegde parasangen. De lange tocht is eind 2011 verschenen en kreeg in 2012 nog enkele recensies. Wim Bossema toont zich zo onder de indruk van Sleighs eerste roman Eilande (in het Nederlands Stemmen uit zee) dat hij over het nieuwe boek onzeker wordt. Zo komt hij met een vreemd bezwaar als: “Terwijl Sleigh in Stemmen op zee het ene na het andere boeiende personage tevoorschijn toverde, hield hij het bij De lange tocht bij slechts twee”. Aan de andere kant vindt hij het: “wel degelijk een goede historische roman” maar daarop volgt dan weer: “soms lijkt het meer op een jeugdboek van Thea Beckman” (de Volkskrant 3 maart). Dan had Frank Hellemans van het Vlaamse Knack (13 februari) er toch meer van genoten. Hij vindt De lange tocht “een prachtige roman” en stelt dat Sleigh hier, als terloops, komt te schrijven over een conflict van beschavingen. Ook Annemarié van Niekerk was geboeid: “Hier en daar lijkt de roman wat erg lang van adem, maar wie zich overgeeft aan zijn kadans kan zich des te beter inleven in de eindeloos lijkende, moeizame tocht. daarbij speelt de prachtige, lyrische stijl de rol van verborgen verleider.” (Trouw 21 april) Dit is meteen een compliment voor Riet de Jong. Net als zijn vertaalster werd dit jaar ook de auteur Sleigh onderscheiden. Op Koninginnedag hoorde hij op het Kasteel in Kaapstad dat “het Hare Majesteit de koningin behaagd” heeft om hem, historicus en romancier, vanwege zijn vele werk in verband met de Kaapse geschiedenis van de V.O.C. te benoemen tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
   
Ook op Etienne van Heerdens Dertig nachten (2011) reageerde de kritiek nog in 2012. Bossema raakte vooral gefascineerd als het personage tante Zan aan het woord kwam, maar alles wat zij doet, overtuigt hem toch niet helemaal (de Volkskrant 2 januari). Teeuwen in De Standaard (6 januari) combineert zijn bespreking met een vraaggesprek. Onder de opvallende kop: “Jives op de ruïnes van de apartheid” noemt hij Van Heerdens roman: voor Zuid-Afrika “een geschiedenis én een toekomst in een explosie van woorden”. Ook voor Teeuwen is tante Zan de belangrijkste figuur. Van Niekerk (Trouw 14 april) geeft de vertaalsters een afzonderlijk compliment voor hun vertaling van Zans woordenvloed en wijst en passant op wat een wezenstrek in heel Van Heerdens oeuvre mag heten: “ondanks de tragische ondertoon een onverwacht speels karakter.”
    Men weet dat 30 nagte in Amsterdam zijn oorsprong vindt in Van Heerdens verblijf in de Amsterdamse Schrijversresidentie aan het Spui, boven boekwinkel Athenaeum, in 2007. In februari 2012 keerde hij er terug en trok van daaruit Nederland in. Op 22 februari sprak hij aan de Universiteit Utrecht met zijn vertaalster Martine Vosmaer voor een dertigtal zeer geïnteresseerden (bijna allemaal vertalers!) over vertaalproblemen, naar aanleiding van de Engelse en Nederlandse vertalingen van 30 nagte. Van Heerden sprak veelal Engels, zoals aan Nederlandse universiteiten helaas gewoon wordt, maar stapte af en toe over op het Afrikaans en het Nederlands. Ook hier ging het onder meer over de woordenvloed van tante Zan. Haar rauwheid blijkt makkelijker in het Nederlands dan in het Engels over te brengen. Ook voor Van Heerden zelf is Zan het favoriete personage. Voorts bracht hij zijn idee naar voren van de literatuur als een archief, een “bestendiging van die geheue”, dat in een tijd van grote verandering werkzaam is, in onze tijd bij veel Afrikaanse schrijvers, bijvoorbeeld bij een nieuwkomer als Sonja Loots.
    Twee dagen later ging Van Heerden in de Centrale Bibliotheek van Den Haag in gesprek met Jeroen van Kan en Bart Luirink. Omdat vier mensen in het publiek zeiden geen Nederlands te verstaan, schakelde men ook hier over op het Engels. Wel las Van Heerden fragmenten uit 30 nagte in het Afrikaans, met boven hem projectie van het Nederlands. De vragen gingen, zoals vaker bij Zuid-Afrikaanse schrijvers, minder over de literatuur dan over de Zuid-Afrikaanse politiek. Van Heerden toonde zich bezorgd over verrechtsing op vele fronten. Los van wat men van iemand als Malema vindt, bij een werkloosheidspercentage van 50 % staat zo iemand wel voor een authentieke woede. Gevraagd naar eventuele emigratieplannen beloofde Van Heerden drie keer per jaar naar Amsterdam te blijven komen maar in Zuid-Afrika te blijven wonen. Het hele gesprek is te zien in het archief van www.winternachten.nl (“Van Heerden” onder de H!). Op internet staan meer Nederlandse recensies en interviews (op schrift), bijvoorbeeld op www.literatuurplein.nl

Van Heerdens opvolgster als Amsterdams gastschrijver was de dichteres Ronelda S. Kamfer. Zij betrok de residentie in april-juni met haar gezin. Terzelfdertijd kwam uitgeverij Podium met de tweetalige uitgave van haar tweede bundel Grond/santekraam, onder de titel: Santenkraam (€ 17,50). Kamfer fungeerde op 22 mei in het Zuid-Afrikahuis als gastdocent in een collegereeks van Ena Jansen voor studenten van de Vrije Universiteit en van de Universiteit van Amsterdam. Later die dag was er een publieksbijeenkomst. Hier vertelde zij onder meer over haar plan om samen met haar man, de striptekenaar Nathan Trantraal, te komen tot een getekend verhaal over een aantal personages uit Grond/santekraam. Ook in Den Haag en Antwerpen is Kamfer opgetreden, en bij verschillende andere gelegenheden in Amsterdam. Zo ging zij op 6 juni in De Balie in gesprek met Adriaan van Dis en Christine Otten.
    In de pers (en op het internet!) hebben Kamfer en haar bundel over het ontruimde dorp Skipskop veel indruk gemaakt. Het Apostolisch genootschap heeft het gedicht “Gaan” meteen opgenomen in zijn Declamatorium 2012. Op 11 en 12 mei kreeg Kamfer zowel in NRC Handelsblad als de Volkskrant een groot interview. Boven het NRC-stuk (door Christine Otten) staat: “Kleurlingen in Zuid-Afrika hebben bijna geen geschiedenis, vertelt dichteres Ronelda S. Kamfer”, zodat ongeveer gebeurt waar Kamfer naar eigen zeggen vroeger bang voor was: zij wordt “gebombardeerd tot Stem van de Kleurlingen”. Maar Otten kwalificeert de bundel ook als: “voortreffelijk vertaald door Alfred Schaffer, complexer dan Als de slapende honden, maar niet minder betoverend.” Tegenover Arjan Peters (de Volkskrant) spreekt Kamfer over haar keuze voor het Afrikaans, dat tegenwoordig gezien wordt “als de taal van arme mensen”, een taal met weinig “status”. Maar het is wel de taal waarin zij zelf “oprechter” is, de taal die zij met haar grootouders sprak en nu ook thuis blijft spreken. “Iets van rebellie” komt daarbij, want alle jonge kleurlingen schrijven Engels. Dat wordt ook van haar verwacht en tegen die verwachting gaat ze graag in. In beide kranten noemt Kamfer Antjie Krog als haar voorbeeld en inspiratiebron. Zo heeft zij dankzij Krog kennisgemaakt met iemand als Paul van Ostaijen.
    Ottens opmerking over het betoverende krijgt misschien een echo bij Luuk Gruwez. Die heeft het over een historische werkelijkheid die tegen het eind van de bundel de trekken krijgt van een mythologische (De Standaard, 7 september). Eerder schreef Janita Monna al in Trouw over “een plek met mythische proporties” en “allemachtig mooie vondsten” (31 augustus). Rob Schouten bespreekt de bundel in Vrij Nederland, 18 september. Hij wijst op de nauwe band tussen de Afrikaanse poëzie en de maatschappelijke werkelijkheid. ”Breytenbach was er voor de vrijheidsstrijd,” zegt hij, “Antjie Krog voor de afrekening met apartheid en de geborneerdheid, Ronelda Kamfer is er voor het rauwe bestaan van nu.” Hij noemt Kamfer ronduit: “een hit”, door haar “rechttoe rechtaan poëzie”, zeker niet subtiel maar wel trefzeker, bijvoorbeeld waar de dichter zichzelf aanduidt als: “bedonnerd gebore”.

Kamfer was niet de enige Afrikaanse dichteres die in 2012 voor het voetlicht kwam. Over “Sheila Cussons en Wilma Stockenström in de Nederlandse literatuur” schreef Yves T’Sjoen een studie die hij opnam in een fors boek met veertien stukken van verschillende auteurs. Het heet: Toenadering. De rode draad is het “literair grensverkeer tussen Afrikaans en Nederlands”. T’Sjoens mederedacteur is Ronel Foster (Acco, Leuven/Den Haag, € 34).
    Op zondag 19 februari was er in het Zuid-Afrikahuis een koffieconcert met liederen van Nederlandse en Zuid-Afrikaanse dichters en componisten.
    Op zaterdagmiddag 13 oktober organiseerde de Maatschappij der Nederlandse letterkunde in samenwerking met het Zuid-Afrikahuis een klein symposium over Elisabeth Eybers, bijna vijf jaar na haar overlijden. De middag stond in het teken van de lancering van de digitale catalogus van Eybers’ bibliotheek. Haar boeken zijn in het Zuid-Afrikahuis te vinden in een speciale Eybers-kamer.
    Op 26 oktober werd Charl-Pierre Naudé ontvangen als eregast van de Maastricht International Poetry Night. Hij werd geïnterviewd door Robert Dorsman. Onder de mensen die hem gelukwensten was Breyten Breytenbach.
    De poëzie van Ingrid Jonker stond centraal op een dichtersmiddag in het Centrum voor Debat, Bezinning en Poëzie “De Nieuwe Liefde” in Amsterdam (28 oktober). Behalve van poëzievoordracht was daar ook te genieten van vioolmuziek, zang en poëzieanalyse.
    In De Groene van 16 november vertelt Fred de Vries hoe hij lang maar vergeefs poogde om de dichter-zanger Gert Vlok Nel te bewegen tot een vraaggesprek. Het enige resultaat was dat Nel voor De Vries op het hoesje van zijn nieuwe cd “Onherroeplik” een opdracht schreef: “Vir Fred, wat my nooit sal interview nie. Liefde, Gert.”
    De dichteres en vertaalster Zandra Bezuidenhout verbleef in het begin van 2012 twee maanden in het Amsterdamse Vertalershuis. Zij vertaalde Nederlandse boeken in het Afrikaans. Een daarvan verdient hier een plaats: Afrikaners, een volk op drift van dezelfde Fred de Vries (Nijgh & Van Ditmar € 19,95). In dat boek komt ook de Afrikaanse literatuur ter sprake, maar ik blijf er kort over. Onder de sterke titel Rigtingbedonnerd is de vertaling immers in Zuid-Afrika verkrijgbaar.

Op 10 oktober vierde Den Haag in een uitverkochte Centrale Bibliotheek de naderende zestigste verjaardag van Antjie Krog. Presentator Bas Kwakman onthulde dat men wel moeite had moeten doen om Krog in Den Haag te krijgen. Zij meende namelijk dat Nederland een beetje “Antjie-moe” zou worden. Maar de volle zaal en alle belangstellenden die men de toegang had moeten weigeren, wezen niet op Antjie-moeheid. Het werd een onvergetelijke avond waar Krog zelf het voornaamste aandeel in nam.
    Van Dis interviewde haar over de Afrikaanse poëzie na 1994. Volgens Krog vloog toen het dak van die poëzie af. Dat betekende frisse lucht, maar ook een grote onzekerheid. De bruine dichters kwamen de poëzie binnen. Voor het eerst klonk in het Afrikaans de stem van de township. Dit betekent een scheiding in de poëzie, want de dichter klinkt “wit”, bevoorrecht, goed opgeleid, of hij klinkt “bruin”. In die situatie moeten de blanke dichters op zoek naar een nieuwe plaats voor zichzelf.
    Krog gaf een geweldige voordracht van Afrikaanse gedichten die haar door de jaren hebben geïnspireerd. Ze kwam ook met een nieuw eigen gedicht, voortgekomen uit een bezoek aan Israël. De viering werd een historische gebeurtenis doordat de fine fleur van de Nederlandse poëzie door Peter Swamborn en Robert Dorsman tot een poëtische gelukwens gebracht bleek, een gedicht speciaal voor Krog. Vierenveertig dichters deden mee, waarvan een aantal op de avond in Den Haag heeft voorgedragen: 44 gedichten voor Antjie (Tortuca, Rotterdam).
    Ook van deze avond zijn beelden te vinden in het archief van www.winternachten.nl Daar hoort men echter niet het antwoordgedicht waarmee Krog een dag later bedankte. Het begin citeerde ik al. Ik eindig met het slot:

        maar hier op die lughawe oefen ek om gewoon aan te neem
        geneentheid gulheid gaafheid ’n oorstelpende sensitiewe vriendelikheid
        mense wat iets doen omdat hulle lus het
        vir die lekkerte vir die sommer net vir die meelewing
        vir die lenige plesier
        om hul taal byna aseminhouend skouspelagtig te kalibreer
        in die rigting van die wye verkeerd-ganende familie-land
        en my gistraand gewoon as gewone mens tussen gewone mensen welkom noem

        dit
        vind ek, liewe mede-poetiese takkelinge,
        ongewoon
        en buitengewoon
        heerlik



Op weg naar de crisis
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2011


2011 was in Nederland een jaar van een crisis die eraan komt. Wij Nederlanders zijn er over het algemeen uitstekend aan toe, maar de economische vooruitzichten zijn minder goed en dat is het onderwerp van veel gepraat en geschrijf. We moeten onze eurovrienden in Griekenland steunen, de lonen houden de inflatie niet meer bij, de werkloosheid loopt op en de kas van het koninkrijk loopt leeg. De regering bezuinigt, ten koste van de subsidies voor literaire tijdschriften, musea, theaters, orkesten, voor filmmakers en andere kunstenaars. Wij burgers worden bang en gaan oppotten. De boeken- en vooral de tijdschriftenwereld heeft het moeilijk doordat de lezers uitwijken naar gratis dagbladen of het internet. Uitgeverijen fuseren en boekwinkels wankelen.
    Toch zijn er in 2011 zes vertalingen uit het Afrikaans gepubliceerd, plus een halve dichtbundel in het Afrikaans. De grote winnares is Irma Joubert met haar Meisje uit de trein (Tussen stasies). Gek genoeg is maar bij een van de vertalingen de oorspronkelijke titel behouden. Zijn de Afrikaanse titels zo slecht of de Nederlandse uitgevers zo eigenwijs? In de dag- en weekbladen is op de meeste Zuid-Afrikaanse boeken gereageerd. Dat spreekt zeker niet vanzelf want er zijn de afgelopen twintig jaar veel kranten verdwenen en wat overblijft heeft voor literatuur minder aandacht. Daar staat tegenover dat er tegenwoordig op het internet flink wat literaire recensiesites te vinden zijn, maar dit brede terrein moet ik hier overlaten aan de eigen speurzin van de Zuid-Afrikaanse lezer. Wat de oudere literatuur betreft stelt de voortdurende belangstelling voor Ingrid Jonker alles en iedereen in de schaduw. Verder bracht 2011 voor de liefhebbers van het Afrikaans een nieuw woordenboek, flink wat concerten, een mooi festival en goed nieuws voor de toekomst, crisis of niet.

De Martinus-Nijhoffprijs voor vertalers (2010) werd op 6 maart in het Muziekgebouw aan het IJ (Amsterdam) uitgereikt aan Riet de Jong-Goossens, voor al haar vertalingen uit het Afrikaans. Vierentachtig vertalers namen deel aan de vertaalwedstrijd ter gelegenheid van deze bekroning, met als opgave: “Slippers van satyn” van Amanda Strydom. De winnares, Oda Visser, overtuigt vooral in het tweede en vijfde couplet:

        Wie komt daar op de zandweg aan
        Met wapperende haren?
        Wie is zij die zo soepel danst
        Op ’t ritme van gitaren?

        De maan strooit zilver in haar hals
        De zon draait met haar mee
        Haar rokje is de regenboog
        Haar blik de sterrenzee

        En zij heeft slippers van satijn
        Slippers van satijn
        Slippers van satijn
        En een tamboerijn

        Ze wist waar ze ons vinden kon
        Haar bruine ogen stralen
        Lippen glanzen, tanden blinken
        Ze lacht in alle talen

        Ze wervelt al het stof omhoog
        Neemt kinderen bij de hand
        Opa gooit z’n krukken weg
        Geen mens blijft aan de kant

        Wie, wie, wie komt er op haar slippers aan
        Wie, wie, wie is zij die zo soepel danst
        Wie, wie, wie komt er op het zandpad aan
        Wie, wie, wie is zij die zo soepel danst?

Het lied is zonder twijfel het Afrikaanse genre dat in Nederland de breedste waardering krijgt, ook zonder vertalers. Koos Kombuis bracht midden juni een bliksembezoek met drie optredens. Strydom kwam aan het eind van het jaar met haar programma “Vuur in glas” in tien theaters, waaronder het Haagse Diligentia. Chris Chameleon trad onder meer op bij het Eindhovense festival Folkwood. Gert Vlok Nel stond op 25 september in Paradiso (Amsterdam). Hij was in die periode ook “artist in residence” van het Literaire Productiehuis Wintertuin. Dat hield onder meer in dat hij optrad in Nijmegen en daar in een zestiende-eeuws huis mocht wonen. Bij wijze van afsluiting werd de dichter-zanger op 19 oktober gehuldigd op een “Gert Vlok Nel Tribute Night” met als hoogtepunt uiteraard een optreden van hemzelf.
    Chameleon, Nel en Strydom deden ook mee aan het driedaagse Festival voor het Afrikaans, medio juni in het Tropentheater, Amsterdam. Ook David Kramer en D’Low, “rapper en zanger afkomstig uit de kleurlingbuurten van het arme Mitchell’s Plain”, beklommen het podium van deze mooie, maar voor musici bepaald niet makkelijke zaal. Veel meer Afrikaner grootheden waren ingevlogen, zoals E.K.M. Dido, Etienne van Heerden en Marita van der Vyver. Gideon van Eeden en Louise van Wingerden presenteerden hun toneelstuk: “Afrika is nie vir sissies nie”. Ook Breyten Breytenbach trad op en exposeerde bovendien een schilderijreeks, verbonden met schrijvers die voorop gingen bij de ontwikkeling van het Afrikaans: “Voormoeders en Abbavaders”.
    In veel opzichten was het festival een groot succes. De opkomst van het publiek, Nederlanders en expat-Zuid-Afrikanen, was goed. Veel voorstellingen waren uitverkocht. De sfeer was ook goed. Chameleon kocht twee werken van Breytenbach. Over het algemeen waren de bezoekers tevreden. Zeer on-Nederlands maar ook zeer gewaardeerd was het aanbod van gratis Zuid-Afrikaanse wijn. Van verschillende kanten hoorde men suggesties voor een herhaling. Maar de weerklank in de Nederlandse media viel jammer genoeg wat tegen. De grote kracht die dit allemaal bedacht, Joris Cornelissen, heeft met zijn vrijwilligers de mensen die van het Afrikaans houden, drie prachtige dagen bezorgd, maar willen we deze kring uitbreiden dan is er meer pers nodig.
    Die pers had meer belangstelling voor een ander spektakel: de speelfilm Black butterflies over het leven van Ingrid Jonker, helaas in het Engels maar van een Nederlandse regisseuse, Paula van der Oest, en met hoofdrollen voor de bekendste Nederlandse spelers: Carice van Houten als Ingrid en Rutger Hauer als Abraham Jonker. De keuze voor het Engels doet vreemd aan omdat de Nederlandse bioscopen dezer dagen juist voor Nederlandse films vollopen. De uitblinkende acteur Liam Cunningham had in zijn rol van Jack Cope ook in een Nederlandse versie Engels kunnen spreken. De recensies waren niet ongunstig, ook niet juichend. Met de studenten met wie ik was gaan kijken, werd ik ’t eens over het rapportcijfer 6½. Die studenten wezen net als officiële critici op het netelige punt dat zelfs Jonkers gedichten hier alleen in het Engels klinken. De echte Ingrid Jonker, de Afrikaanse, vindt de bioscoopbezoeker in de “filmeditie” van haar tweetalige verzamelbundel Ik herhaal je (vert. Komrij), met de biografie door Henk van Woerden. Heel wat mensen hebben haar daar inderdaad gevonden want inmiddels haalde zij al een 11de en zelfs 12de druk, voor poëzie uitzonderlijk. Zo helpt een Engelse film de Afrikaanse literatuur vooruit. (Podium € 15)
    Of Black butterflies ook een rol speelde bij de beslissing van de firma Post.NL om woorden van Jonker op een nieuwe postzegel te zetten, weet ik niet. Deze zegel is een van maar liefst achttien Zuid-Afrika-zegels (met bijvoorbeeld ook Van Riebeeck en de Bo-Kaap) in een serie “Grenzeloos Nederland”. In het silhouet van een Zuid-Afrikaans luipaard lezen we: “die kind wat net wou speel / in die son by Nyanga is / kind wat ’n man geword het trek”. Voor de literatuurfilatelist niet te missen.
    Ik weet ook niet of die woorden “Grenzeloos Nederland” impliceren dat Zuid-Afrika en het Afrikaans in een of andere zin nog Nederland(s) zijn. Deze vraag kwam in elk geval wel aan de orde toen het Tweede Kamerlid Martin Bosma (fractie Geert Wilders) zich op 20 april in NRC Handelsblad ontpopte als bewonderaar van de grote Afrikaanse dichters. Maar de “taal van Breyten Breytenbach en Dan Roodt” acht hij in haar voortbestaan bedreigd en hij beweert ook: “Steeds harder klinkt de roep om een eigen stukje onder de zon voor Afrikaners, een volksstaat.” Nederland zou het voor het Afrikaans moeten opnemen, vindt Bosma, want: “Afrikaans is Nederlands. Het voortbestaan van het Afrikaans is het sterkste bewijs dat onze taal een internationale taal is.”
    In de NRC van 28 april reageerde Breyten Breytenbach. Bosma’s woorden over het Afrikaans als Nederlands schoten hem in het verkeerde keelgat, want “Afrikaans is nie Nederlands nie”, maar “’vermenging van sewentiende-eeuse Nederlandse dialekte en ander nie-Europese tale ... ’n bruin taal gegroei uit die stam van Nederlandse dialekte toe ... ’n inheemse baster.” Met Bosma’s bewering over het Nederlands als internationale taal maakt Breytenbach de kachel aan. Overigens kreeg Bosma in dezelfde krant bijval van Dan Roodt.
    Intussen had in januari een door Bosma niet genoemde Afrikaanse dichteres in de Nederlandse pers aandacht gekregen: Ronelda S. Kamfer, in kritieken op haar tweetalige Nu de slapende honden (vert. Alfred Schaffer, Podium 2010, € 17,50). Wilke Martens spreekt op 4 januari in de gratis krant Metro over “de rauwe werkelijkheid van het Zuid-Afrikaanse leven” die Kamfer naar voren brengt, “zonder de esthetiek uit het oog te verliezen.” Aan een Nederlandse vertaling heeft Martens geen behoefte, zegt ze, die zit haar alleen maar in de weg in haar streven naar “het echte gevoel van de gedichten”. Af en toe “gissen naar de werkelijke betekenis” vindt ze niet erg. In plaats van de door Martens genoemde “esthetiek” noemt Toef Jaeger in een genuanceerde beschouwing in NRC Handelsblad (4 februari) als eventueel tegenwicht tegen alle rauwheid in Kamfers bundel eerder Kamfers ironie en haar persoonlijke taalgebruik. Op 17 november gaf Louise Viljoen over Kamfer en over de bredere problematiek van de zwarte of bruine Afrikaanse schrijvers een mooi gastcollege in Leiden. Eind 2011 schreef Thomas Möhlmann lovend over Kamfer in het poëzietijdschrift Awater en vertelde de uitgever het nieuwtje dat er ook van Kamfers tweede bundel een tweetalige uitgaaf komt.
    Tweetalig in andere zin is de gezamenlijke bundel die Jan Kleefstra en Floris Brown bij een kleine uitgever lieten verschijnen, zonder dat dit veel aandacht trok. Kleefstra schrijft in het Nederlands “Uit het lege midden”, Brown in het Afrikaans “Sing vir my”, bij elkaar één boekje (Friese Pers Boekerij € 16,50).
    Ook de vertalingen die Uitgeverij Mozaïek uit Zoetermeer uitgeeft, krijgen in de pers naar verhouding weinig belangstelling. Mozaïek richt zich op een christelijk publiek en vindt dan ook voornamelijk weerklank in traditioneel-christelijke kring. Waarschijnlijk heeft de vertaling van Wilhelmina, kampkind op Java van Mariël le Roux (door Riet de Jong-Goossens) met als nieuwe titel: Sterretje,: het waargebeurde verhaal van een meisje dat de jappenkampen overleeft toch ook wel lezers met een Ind(ones)ische achtergrond bereikt. Jacomijn Hoekman interviewde de schrijfster voor het Reformatorisch dagblad.
    In elk geval heeft Mozaïek met de Afrikaanse literatuur wel succes. De Zuid-Afrikaanse bestseller van het jaar komt uit Zoetermeer: Het meisje uit de trein, met in iets meer dan een half jaar vijf drukken (€ 21,90). Met deze geschiedenis van een halfjoods meisje dat de jodenvervolging overleeft, sluit Mozaïek in Nederland naadloos aan bij andere dikke Shoah-toppers. De Tweede Wereldoorlog is nog lang niet afgelopen. Het bestverkochte boek van 2011 is immers Het familieportret (Those who save us) van Jenna Blum met 261559 exemplaren. De winnares van 2010, Tatiana de Rosnay met Haar naam was Sarah (Sarah’s key) zat in 2011 altijd nog boven de 150000. De boeken van Blum, Rosnay en Joubert hebben alle drie een klein meisje op het omslag. We hebben hier te maken met historische vertellers. Het vertel-genre is in de Nederlandse literatuurkritiek sinds jaar en dag een ondergeschoven kindje, maar de lezers trekken zich daar niks van aan. Buitenlandse neerlandici nemen het trouwens wel voor de vertellers op.
    Ook dit boek van Mozaïek moest het aanvankelijk doen met aanbevelingen in het Nederlands dagblad en het Reformatorisch dagblad. “Deze roman raakt je in je hart”, zegt de ND-critica Ati van Gent, “alles werkt mee om je een paar uur onder te dompelen in een aangrijpende, boeiende geschiedenis.” Wat kritischer is Riet de Jong-Goossens in het maandblad Zuid-Afrika. Zij drukt verbazing uit over de vanzelfsprekende manier waarop Joubert schrijft over gevoelige kwesties uit de Tweede Wereldoorlog (zoals Zuid-Afrikaanse pleegouders die alleen niet-Joodse kinderen van gesneuvelde SS’ers willen adopteren) en spreekt over een “vlot geschreven boek met goede dialogen”, zij het erg lang uitgesponnen. De Jong sluit positief af, maar met een zweempje ironie: “De vele kopjes koffie die worden gezet doen de dorstige lezer verlangen naar meer!” Volgens Hans Ester kreeg Joubert voor dit boek “terecht veel lof toegezwaaid” (Friesch dagblad 13 augustus). Een anonieme recensent van de bibliotheekdienst Biblion prijst de vertaling van Dorienke de Vries.
    Mozaïek kwam meteen met een tweede Joubert: Ver wink die Suiderkruis (Het spoor van de liefde, ook vert. De Vries, € 17,90), waarvan het verhaal aan dat van Tussen stasies voorafgaat. Dit boek staat centraal in de beschouwing van Ester. Hij is “van a tot z” geboeid maar dringt toch aan op meer diepgang. Boven zijn stuk staat: “Krijgen Kate en Bernard elkaar?” Het is mooi dat De Jong en Ester deze vertelster serieus bespreken.. En in haar “verlangen naar meer” krijgt De Jong haar zin want Mozaïek kondigt voor 2012 meer Joubert aan.
    Ailantus, intussen opgegaan in Uitgeverij Nieuw Amsterdam, deed een moedige poging om op de overvolle thrillermarkt een plaatsje te krijgen voor het debuut van Karin Brynard, Plaasmoord (Moord op Huilwater, vert. Riet de Jong-Goossens, € 19,95). Bij de presentatie in Amsterdam werd Brynard geïnterviewd door Lidewijde Paris. Volgens Annemarié van Niekerk in Trouw is het boek zowel “superspannend” als “een wezenlijke bijdrage aan het maatschappelijk debat”. Brynard haalde zelfs het vermaarde damesblad Libelle. Haar boek kreeg een warme aanbeveling, tien lezeressen kregen gratis exemplaren. Maar de schrijfster kreeg het advies om 200 bladzijden te schrappen.
    Eerder was Antjie Krog in Nederland. In Tilburg hield zij op 31 mei een Engelse lezing, met gebruik van de zeer Vlaamse stripfiguren Suske en Wiske. Ook figureert zij als een van de tien Grote denkers over de toekomst in het boek dat Wilberry Jakobs en Ida Overdijk maakten op basis van hun gelijknamige bekroonde televisieserie (Lemniscaat € 29,95). Hier onder meer een uitvoerig vraaggesprek met Krog over medemenselijkheid.
    Ook Etienne van Heerden kwam naar de Benelux, voor de lancering van zijn 30 nachten in Amsterdam (Podium € 25). Op 17 november voerde hij op het festival Crossing Border in Den Haag een gesprek met Jeroen van Kan, ook te beluisteren op Radio 6; een paar dagen later was hij in het Toneelhuis te Antwerpen gesprekspartner van Dirk Leyman. Tjitske Mussche interviewde hem voor het programmablad van de VPRO. Naar aanleiding van de 30 nachten spreekt Van Heerden over zijn onderzoek naar Cor van Gogh (“Die onmerkwaardige broer”), over identiteit en waarheidsvinding als nationale vragen van Zuid-Afrika en over zijn bijgestelde opvatting van de literatuur, “als archief... als een manier om te herinneren”.
    De kritiek tot 1-1-2012 staat in de regionale pers, van Arie Storm (onder meer in De Twentsche Courant Tubantia van 28 november en Het Parool van 30 november), Sonja de Jong (Haarlems dagblad 14 december) en André Keikes (Leeuwarder Courant 30 december). Storm is van het boek niet onder de indruk en Keikes suggereert dat Van Heerden “wel wat te veel” tegelijk heeft willen doen. Ook De Jong hapt naar adem als zij het boek uitheeft, maar zij heeft juist genoten en spreekt van “een ongelooflijk rijke roman, geschreven in een magistrale stijl”. Ook de debuterende vertaalsters Karina van Santen en Marine Vosmaer krijgen van haar een pluim.
    Zo krijgt de bekroonde Riet de Jong-Goossens versterking. Maar zelf gaat ze gewoon door met vertalen: naast de al genoemde boeken verscheen aan het eind van het jaar ook nog het kloeke Afstande van Dan Sleigh, onder de titel De lange tocht (Athenaeum € 24,95).
    Alle vertalers en andere lezers kunnen sinds voorjaar 2011 profiteren van “Anna”, het Prisma Groot Woordenboek Afrikaans en Nederlands in één alfabetische woordenrij onder redactie van Willy Martin (Unieboek-Het Spectrum € 69,99). Zij danken dit mede aan de bijstand van de stichting ZASM, die sinds mensenheugenis voor ieder met belangstelling voor Zuid-Afrika in Amsterdam het Zuid-Afrika-huis openhoudt, de vestigingsplaats van de wonderbaarlijke SAI-bibliotheek, met Afrikaanse leeskring en wat er verder bij hoort. Het beste nieuws van het crisisjaar 2011 is dat ZASM het huis gaat reorganiseren en moderniseren. De al decennia rondzoemende rampzalige berichten over een sluiting van deze unieke instelling zijn daarmee van de baan.



Een groot mirakel
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2010


We zullen honderdtien jaar moeten teruggaan in de tijd om een jaar te vinden waarin in Nederland zoveel over Zuid-Afrika is gepraat en geschreven als in 2010. Natuurlijk ging ’t vooral over het wereldkampioenschap voetbal en het Nederlands elftal, maar tegelijk kwam toch ook de Zuid-Afrikaanse samenleving beter in beeld. En die vernieuwde aandacht is niet verdwenen. Het leidinggevende dagblad NRC Handelsblad, dat net als alle andere kranten lezers verliest en dus correspondentschappen opheft, heeft desondanks naar Zuid-Afrika een nieuwe correspondent gestuurd.
    In de pers verschenen kritische verhalen in verband met alle bekende problemen van Zuid-Afrika. Van de plaasmoorden hebben veel journalisten nu voor ’t eerst gehoord. Maar er klonk ook bewondering door. De organisatie van het kampioenschap liep veel beter dan verwacht. Ook de politieke stabiliteit in het land sprong in het oog, zeker in een jaar waarin België verzonk in politieke chaos en Nederland blij moest zijn met een vreemde minderheidsregering. Zouden koning Albert en koningin Beatrix nu president Zuma om advies vragen?
    Nederlandse uitgevers hebben in 2010 veel boeken uitgegeven over allerlei aspecten van Zuid-Afrika. De Afrikaanse literatuur speelde hierbij een kleine rol, maar is in sommige uitgeversfondsen toch duidelijk aanwezig. Het Afrikaanse lied trekt volle zalen. Drie zangers hebben zoveel succes dat ze jaarlijks naar de lage landen komen. Gert Vlok Nel was onder meer in de Melkweg (Amsterdam), waar ook de Nederlandse tv-film “Beautiful in Beaufort-Wes” te zien was (7 mei). Amanda Strydom, de “diva van het Afrikaanse luisterlied”, bracht in november en december haar concert “Vuur in glas” in vijftien steden. Chris Chameleon had in het laatste kwartaal van 2010 zo’n vijfentwintig optredens in Nederland en gaf in oktober in Vlaanderen ook nog een benefietconcert voor een Zuid-Afrikaanse school. In een vraaggesprek in Sarie onthult hij hoe hij zo’n zwaar programma volhoudt: “Oefening, goed eet, baie water, deeglik opwarm en ’n deeglike bewusheid van waar jou krag lê [...] is my valhelm.” Chameleon begrijpt uitstekend dat zijn Nederlandse publiek aan de ene kant “dikwyls giggel” om Afrikaanse wendingen maar aan de andere kant toch ook veel houdt van het Afrikaans: lichte spot en oprechte waardering bijten elkaar niet. Ook de dichteres Diana Ferrus gaf een benefietconcert, in Amsterdam op 29 oktober, samen met Florence Filton. De opbrengst was bestemd voor de kinderen van het dorp Klawer.
    In de provincie Groningen speelt zich een muzikaal mirakel af. Naast de stemmen van de sterren van nu, klinkt daar het geluid van de stamvader van het Afrikaanse lied, Koos du Plessis. In april gaven Klaas Spekken en Wia Buze Du-Plessisconcerten met vertalingen in het Gronings, van de hand van Dina Bellinga: “wie binnen hier aalmoal soamen / in vrundschap zien noam / mit ons mooi en ons maal / puur onszulf, dat veuraal”. Dit project wordt voortgezet. Hun cd heet: “Ofschaaid zonder woorden” (info@koosduplessis.nl).
    In de stad Groningen gaven de sopraan Charlotte Margiono en Frans Ehlhart (piano) een reprise van hun liederenavond op teksten van Ingrid Jonker: “Hierdie reis” (10 november). Ook daarvan bestaat een cd. Wat daarentegen nog niet bestaat is de speelfilm naar het leven van Jonker, met in de hoofdrol onze grote nieuwe filmster Carice van Houten. Over dat nog niet voltrokken mirakel wordt wel veel gepraat.

2010 was toch ook wel een jaar van vertalingen. In de eerste plaats van die van Riet de Jong-Goossens, aan wie maar liefst de Martinus-Nijhoffprijs 2010 is toegekend. Een mirakel voor de Afrikaanse literatuur! De Nijhoffprijs is in Nederland voor een vertaler het hoogst bereikbare. De Jong krijgt de prijs omdat zij, te beginnen met Donkerboskind van Louis Krüger (1989), met tientallen vertalingen de Afrikaanse literatuur in Nederland onder de aandacht brengt. Zij vertaalde Marlene van Niekerk, Riana Scheepers, Ingrid Winterbach en vele anderen. Ter gelegenheid van haar bekroning is een Afrikaans lied gekozen als opdracht in een vertaalwedstrijd via de Volkskrant: “Slippers van satyn” van Amanda Strydom. De uitslag van de wedstrijd, maar vooral de plechtige uitreiking van de Nijhoffprijs aan Riet de Jong, volgen op 6 maart 2011.
    Agaat van Van Niekerk is De Jongs grootste succes. In 2010 kwam het boek op de elfde plaats in een verkiezing van de belangrijkste roman uit de wereldliteratuur van de eenentwintigste eeuw, tot dan toe. In het weekblad De Groene Amsterdammer. Van Niekerk trad medio mei op in De Balie (Amsterdam), bij de viering van de zeventigste verjaardag van J.M. Coetzee.
    Van Riet de Jong-Goossens verschenen in 2010 twee nieuwe vertalingen: Nasleep van Carel van der Merwe en aan ’t eind van ’t jaar Katvoet van Riana Scheepers, allebei bij uitgeverij Ailantus (en allebei te koop voor dezelfde prijs: € 18,95). Katvoet is gesignaleerd in het feministische blad Opzij en in Vlaanderen gerecenseerd door Jooris van Hulle in het boekenmaandblad De Leeswolf. Volgens Van Hulle heeft Scheepers “oog en oor voor de politieke en sociaal-economische situatie in haar land”, schrijft zij “vanuit een poëtische vervoering over de schoonheid van het landschap” maar gaat zij bovendien op zoek naar “het onvatbare en mysterieuze”, dat van het ene moment op het andere in het leven van haar personages ingrijpt.
    Van der Merwe bezocht Nederland en beantwoordde vragen over zijn werk bij de leeskring in het Zuid-Afrikahuis (Amsterdam 4 juni). Nasleep werd kort besproken in NRC Handelsblad en in samenwerkende plaatselijke kranten als de IJmuider Courant en het Leidsch Dagblad (die recensies van elkaar overnemen). Maar het kreeg uitgebreidere besprekingen in landelijke kwaliteitskranten als Trouw en de Volkskrant. Verschillende critici wijzen erop dat Van der Merwes roman zich afspeelt in een milieu van niets dan blanken. Volgens Wim Bossema van de Volkskrant begint dat “onprettig aan te voelen”. Hij gaat verder: “Er ontbreekt een cruciaal element. De confrontaties tussen blank en zwart, de pogingen tot verzoening, de mislukking daarvan, maakten de zittingen van de Waarheidscommissie zo dramatisch”. Toch is Bossema door Van der Merwes roman wel geboeid. Ook elders in de Nederlandse pers klinken soms bezwaren tegen een nadrukkelijk blanke visie in de Afrikaanse literatuur, bijvoorbeeld van Toef Jaeger in NRC Handelsblad.

Er is een tekort aan vertalers uit het Afrikaans, maar gelukkig is De Jong-Goosens toch ook weer niet de enige. Uitgeverij Podium komt met Nu de slapende honden van Ronelda S. Kamfer, een tweetalige uitgave met naast het Afrikaanse origineel de Nederlandse vertaling van Alfred Schaffer (€17,50), met een gedicht als: “het spijt me maar ik ben Afrikaans” (“vergewe my maar ek is Afrikaans”), regels als:

        lieve ooms met enge, lange grijze baarden, lange kousen
[...]
        ik spreek jullie taal
        ik eet jullie eten
        ik woon in jullie vaderland
        ik drink jullie wijn
        ik zing jullie liedjes
        en lieve ooms, ik, ja ik, ik vrij met jullie zoons

De dichteres trad in januari op bij Winternachten in Den Haag.
    Bij dezelfde uitgever verscheen van Breyten Breytenbach Berichten uit de middenwereld (Notes from the middle World, vert. Krijn Peter Hesselink, € 22,50). Strikt genomen geen Afrikaans boek natuurlijk, maar Breytenbach blijft Breytenbach. Hij vereerde ons met bezoeken in voor- en najaar. Zijn optreden in Utrecht (13 april) was niet helemaal geslaagd doordat hij te lang voorlas uit zijn Engelse stukken die juist waren uitgekomen in het Nederlands. In een vraaggesprek met Carlo Nijveen in het Leidsch Dagblad (17 april) spreekt hij zorgelijk over de ontwikkelingen in Zuid-Afrika, maar nog veel zorgelijker over Israël. Gelukkig grijpt hij ook de gelegenheid voor een plaagstootje aan de gastheren: “Nederlanders veroordeelden Zuid-Afrika vroeger met een opgeheven vinger om de apartheid. Maar nu worstelen jullie zelf met vormen van racisme en met een politicus met gebleekt haar.” Veel waardering oogstte hij op 29 oktober in Theater la Bonbonnière in Maastricht. Op deze “avond van de mooie woorden” werd een muzikale compositie van John Slangen uitgevoerd, een toonzetting van Breytenbachs “Blind op reis”, die in het Afrikaans werd gezongen.
    Breytenbach wordt wel aangeduid als het levend geweten van de Afrikaanse literatuur, maar als ’t uitkomt wordt ook André Brink zo genoemd. Op Brinks memoires met de Nederlandse titel Tweesprong (2009) gaf Hans Ester een felle reactie in het Reformatorisch Dagblad van 20 maart 2010. Ester spreekt van een onevenwichtig boek. Hij is verontwaardigd over de oppervlakkigheid waarmee Brink schrijft over opeenvolgende liefdesrelaties (“enige diepgang heeft dit gedartel niet”- “Waarom allerlei intimiteiten, wanneer de essentie wordt verzwegen?”). Zijn verontwaardiging komt tot een hoogtepunt als hij schrijft over Brinks verhouding met Ingrid Jonker: “Op geen enkel moment komt Brink tot het inzicht dat hij zich zeer schuldig heeft gemaakt ten opzichte van Ingrid Jonker. Net als zo veel andere mannen gebruikte hij haar” en “Het heeft er alle schijn van dat Brink haar misbruikte om in literair opzicht van haar brieven en gedichten, zelfs van zijn plaats in haar ongelukkige biografie, te profiteren”. Ester vindt het wel goed dat Brink zich ditmaal genuanceerd uitlaat over het christelijk geloof en haalt aan dat één man Brink het gevoel heeft gegeven “dat er misschien, heel misschien toch wel iets voor het geloof te zeggen valt”. Die man is bisschop Tutu.
    In 2010 gaf Meulenhoff van Brink de derde korte roman uit van de cyclus “Andere levens”: Apassionata, vertaald door Rob van der Veer (€ 15). “Opmerkelijk luchtig, maar een diepere laag ontbreekt niet”, heet het in een positieve bespreking van Irene Start in Elsevier (3 april). Die diepere laag is de problematiek van het nieuwe Zuid-Afrika.

Ook Antjie Krog is in Nederland sinds jaar en dag een vaste, zeergewaardeerde gast. Ze was in januari bij Winternachten. Met Remco Campert, Ramsey Nasr en anderen vormde zij in februari de schrijverskaravaan die zes steden langstrok onder het vaandel: Saint-Amour. Ron Rijghard vond ’t maar een saaie avond, hoewel Krog voor leven in de brouwerij zorgde: “Alleen Krog brak uit met een poging in een gedicht twee woorden kapot, ’meaningless’, te maken. Liefde in Zuid-Afrika is politiek, verklaarde ze, en gaat altijd over twee kampen: wit-zwart, man-vrouw, arm-rijk. Vervolgens varieerde ze minutenlang op de woorden buiten en binnen, en binnestebuiten en buitenstebinnen, tot ze bijna huilend tot stilstand kwam, en daarna kalm afsloot. Dat was een kort, werkelijk bijtend moment, dat dit avondje beschaafd erotisch entertainment goed deed.” (NRC Handelsblad 15 feb.)
    Inmiddels was bij Podium haar tweetalige bloemlezing Hoe zeg je dat uitgekomen (vert. Robert Dorsman en Jan van der Haar, € 19,50). Krog heeft de bundel zelf samengesteld. Een deel van de gedichten is eerder in het Nederlands verschenen, maar volgens Erik Menkveld “leest hij als nieuw”. Menkveld waardeert Krogs keuze omdat ditmaal de politieke betrokkenheid wat op de achtergrond blijft, zodat het “eigen verhaal” alle ruimte krijgt. Dat verhaal gaat over “een liefde die zich van de geliefde uitbreidt tot kinderen en kleinkinderen. En die zich uiteindelijk neer moet leggen bij het ouder worden van het zo gekoesterde lichaam en de zich steeds nadrukkelijker opdringende sterfelijkheid” (de Volkskrant 19 april). Voor de camera van de AVRO verklaarde de schrijfster Christine Otten dat deze poëzie “niet alleen met het hoofd is geschreven, niet alleen met het hart, maar met het hele lichaam”. Van Krog verscheen later in het jaar bij Contact: Niets liever dan zwart (Begging to be black, vert. Robert Dorsman, € 29,95).
    Keren we terug naar het voetballen. De VPRO-gids, het programmablad van de progressieve omroepvereniging, liet gedurende vijf weken Zuid-Afrikaanse schrijvers aan het woord over de betekenis van het WK voor Zuid-Afrika: Rustum Kozain, Carel van der Merwe, Ronelda Kamfer, Charles-Pierre Naudé en Etienne van Heerden. Antjie Krog was daar niet bij, maar zij had in de Volkskrant over het WK een serie voor zichzelf: eerst een maandelijkse column, uiteindelijk twee keer per week, bij elkaar 29 stukjes. Op 13 juni maakte ze de balans op voor Zuid-Afrika: “En wat hebben we niet bereikt! Stakers hielden zich koest, de prijzen rijzen niet de pan uit en de elektriciteit viel niet uit. De politie blonk uit in zelfvertrouwen en uit de misdaadcijfers blijkt dat we zelfs vaderlandslievende criminelen hebben! We waren tijdig klaar met gebouwen, wegen, routes; elke wedstrijd begon stipt op tijd: de ploegen, de scheidsrechters, de schare fans, alles klopte. Eigenlijk een groot mirakel”.



Hengelo is Afrika
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2009


Over Zuid-Afrika wordt in Nederland weer bijzonder veel gepraat - meestal over het komende voetbaltoernooi, de veiligheid voor meereizende supporters van het Nederlands elftal en de kans dat Nederland (“Oranje”) wereldkampioen zal worden. Volgens de beroemde Argentijn Maradona horen wij niet bij de favorieten. Dat is een gelukje, want Nederlandse sportploegen die favoriet zijn, winnen vrijwel nooit.
    Ook voor de Afrikaanse literatuur bestaat in Nederland aandacht, al is het minder dan voor het voetballen. Afrikaanse auteurs traden in Nederland op, bij Nederlandse uitgevers verscheen nieuw werk, rond de Afrikaanse literatuur vonden verschillende manifestaties plaats.

De belangrijkste bibliotheek voor Afrikaanse boeken is en blijft die van het Zuid-Afrikahuis aan de Keizersgracht in Amsterdam. Dankzij royale ondersteuning uit Zuid-Afrika, onder meer die van de uitgevers, handhaaft deze bibliotheek haar hoge niveau. Behalve cursussen “Afrikaans voor Nederlandstaligen” en “Nederlands voor Afrikaanstaligen” biedt het Zuid-Afrikahuis ook een leesclub over Afrikaanse literatuur, organiseert het culturele bijeenkomsten van uiteenlopend karakter en geeft het boeken uit.
    Op de grens van 2008 en 2009 verscheen bijvoorbeeld de symposiumbundel My ma se ma se ma se ma: Zuid-Afrikaanse families in verhalen. Het gaat hier om lezingen van het symposium Families in Zuid-Afrika, in 2007 gehouden ter gelegenheid van het eerste lustrum van het bijzonder hoogleraarschap Afrikaanse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Redacteuren waren de hoogleraar zelf (Ena Jansen), Riet de Jong-Goossens en Gerrit Olivier. Jansen en Olivier hebben ook een lezing over Afrikaanse literatuur gegeven. Onder de andere bijdragen zijn er drie van Zuid-Afrikaanse schrijfsters: Zoë Wicomb, Maxine Case en Marlene van Niekerk. (124 p., € 10).
    De erfgenamen van Elisabeth Eybers hebben kort na haar overlijden de boeken van de dichteres geschonken aan het Zuid-Afrikahuis; de Leidse studenten Nederlands Nels Fahner en Sophie Koelemeij hebben in 2009 veel werk verzet om te komen tot een catalogus van deze privé-bibliotheek, die in het Zuid-Afrikahuis afzonderlijk bewaard wordt.
    Op 12 december organiseerde het Zuid-Afrikahuis samen met de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een middag over de feministe, gynaecologe en schrijfster Petronella van Heerden. De belangrijkste spreker was Louise Viljoen van de Universiteit van Stellenbosch, die bezig is aan een biografie van Van Heerden.

Twee Afrikaanse auteurs traden in 2009 in Nederland extra op de voorgrond: Marlene van Niekerk gedurende een groot deel van het jaar, Breyten Breytenbach in de maand juni.
    Agaat van Van Niekerk is al een paar jaar een groot succes in Nederland, er zijn tienduizenden exemplaren van verkocht. In 2009 hoorde haar eerste roman, Triomf, tot een reeks van acht romans uit Afrika die voor de zogenaamde leesclub van NRC Handelsblad werden heruitgegeven. Dit betekent dat de boeken goedkoop verkrijgbaar zijn en dat NRC-critici en lezers over die boeken zowel in de krant als op een website een paar weken van gedachten wisselen.
    In het najaarssemester was Van Niekerk gastschrijver bij de Leidse universiteit, de tweede Afrikaanse gastschrijver na Etienne van Heerden in 2000. Zij gaf colleges “creatief schrijven” en hield op 15 oktober de traditionele Albert-Verweylezing. Van Niekerk verzorgde onder de titel De vriend een verrassende presentatie met een dramatische toets, waarvan de tekst te vinden is op www.nrcboeken.nl/essay De Universiteit van Tilburg verleende haar op 18 november een eredoctoraat “vanwege haar gehele literaire werk”; een dag eerder was er aan die universiteit over dat werk een congres, waarbij de schrijfster zelf in gesprek ging met Odile Heynders.
    Tenslotte verscheen in december bij uitgeverij Querido in Amsterdam ook nog een Van-Niekerk-wereldprimeur. Net als bij de laatste boeken van J.M. Coetzee (voor uitgeverij Cossee) kwam van haar novelle De sneeuwslaper de Nederlandse uitgave eerder uit dan het origineel. De vertaling is van Riet de Jong-Goossens. De uitgeefster omschrijft het werk als: “vier verhalen over de grondslagen van het verhalen vertellen”. (128 p., € 14,95)

De grote verrassing van 2009 kwam zonder twijfel uit Hengelo. In dit industriestadje van 80.000 inwoners, vlakbij de Duitse grens en dus naar Nederlandse begrippen ver van het culturele centrum verwijderd, was men op het geweldige idee gekomen om de grote dichter en beeldend kunstenaar Breyten Breytenbach uit te nodigen ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag.
    In de stadsbibliotheek sprak de dichter H.C. ten Berge over Breytenbachs literaire werk, maar overigens had Breytenbach zelf in deze viering het belangrijkste aandeel. Op verschillende plaatsen in de stad waren tentoonstellingen van zijn werk te zien. Onder de titel “Veertien sonnetten voor een engel in Hengelo” had hij een mooie cyclus geschreven die, met illustraties van hemzelf, was aangebracht op veertien muren in de binnenstad. Een andere collectie van een tiental gedichten kon men lezen in de tuin bij een grote kerk — alles bij elkaar dus ruim gelegenheid voor een onvergetelijk Breyten-fietstochtje door Hengelo. Op de avond van 17 juni trad Breytenbach met onder meer Charles-Pierre Naudé en Gert Vlok Nel op in een vol stadstheater.
    In de aanloop naar het Hengelose feest was Breytenbach zowel op de Nederlandse televisie als op de radio te horen. Bijzonder was het vraaggesprek van Frénk van der Linden op Radio 2 (“Kunststof”, 12 juni). Behalve over zijn Hengelose “totaalkunstwerk” vertelde Breytenbach hier fijnzinnig en indringend over zijn leven in de gevangenis en over zijn verhouding tot zijn broer, de militair Jan Breytenbach. Tegenover de geboren Hengeloër Wim Boevink van het dagblad Trouw (19 juni) noemde Breytenbach Hengelo tenslotte een soort Afrika: “omdat het bestaat en niemand neemt er notitie van.”

Ook over enkele andere Afrikaanse dichters was er in 2009 Nederlands nieuws. Antjie Krog, een trouwe bezoekster van ons land, trad op in de televisie-uitzending rond de verkiezing van de Dichter des Vaderlands (dat werd Ramsey Nasr), gaf bij de Universiteit Utrecht een Engelse lezing over de Waarheids- en Verzoeningscommissie en speelde ook een voorname rol op de Gedichtendag (29 januari). Samen met Nasr en een aantal andere dichters las zij haar Afrikaanse gedichten voor op het Utrechtse treinstation, met voorsprong het drukste van Nederland. De dichters moesten bij die gelegenheid opboksen tegen alle omroepberichten over komende, gaande en vertraagde treinen die door het station schalden en tot overmaat van ramp viel Krogs microfoon uit. Gelukkig zat er voor haar ook een prettiger kant aan de Gedichtendag: zij was als eerste niet-Nederlandse dichter gevraagd het jaarlijkse gedichtendagbundeltje te schrijven. De titel is: Waar ik jou word. Vertalers zijn Robert Dorsman en Jan van der Haar. De uitgever is Podium, maar het is inmiddels uitverkocht.
    Bij de kleine uitgeverij Triggertree in Harderwijk verscheen met Die hand wat ons voed is weg een bundel van twee dichters: de Zuid-Afrikaan Floris Brown en de Nederlander Michel Martinus. Beiden droegen achtentwintig gedichten in hun eigen taal bij. Aan het uiterlijk van deze bundel is bijzondere aandacht besteed. (te bestellen via j.f.leene@solcon.nl).

Van Erika Murray-Theron, van wie in Zuid-Afrika acht romans verschenen maar die in Nederland onbekend was, gaf uitgeverij Ailantus in het najaar van 2009 Tsitsikamma uit, een vertaling van ’n Tapisserie met klein diere door Riet de Jong-Goossens (219 p. € 18,95). Dit boek is onder meer gesignaleerd in het feministische blad Opzij.
In dezelfde periode verscheen bij Meulenhoff de vertaling van de memoires van André Brink (’n Vurk in die pad en A Fork in the Road). De Nederlandse titel is Tweesprong, “uit het Engels en Afrikaans vertaald door Rob van der Veer” (512 p. € 32,50). Op www.boekvertalers.nl geeft Van der Veer een interessante kijk op de specifieke problemen van het vertalen van Brink, die zijn werk immers meestal zowel in het Afrikaans als het Engels schrijft. Hoewel volgens afspraak met Brink de Engelse versie voor alle vertalingen het uitgangspunt vormt, kan Van der Veer het Afrikaans nooit missen, omdat hij Brinks Afrikaans “soepeler en losser” vindt dan zijn Engels. Ook de nauwe verwantschap van het Afrikaans en het Nederlands maakt dat de oplossing voor een Engels vertaalprobleem vaak in de Afrikaanse versie te vinden is. In de reacties in de Nederlandse pers besteedde men overigens aan deze problematiek vrijwel geen aandacht. de Volkskrant plaatste bij de recensie (door Wim Bossema) een grote foto, echter niet van Brink maar van de dichteres Ingrid Jonker. Brinks verhouding met haar staat dan ook in de bespreking centraal (30 oktober).

Tenslotte de kunstenaars die bewijzen dat het Afrikaans ook zonder tussenkomst van een vertaler een Nederlands publiek kan boeien: de dichtende zangers. Ik noemde al Gert Vlok Nel, die ons elk jaar wel een of meer keren met een bezoek vereert en een geestdriftige schare fans heeft. Chris Chameleon trad op bij een plechtige gelegenheid in ons Nationaal Archief (vroeger het Rijksarchief) in Den Haag. Tussen midden november en midden december gaf Amanda Strydom, onder de titel “Kerse teen die donker”, hier een twintigtal concerten. In de oudste schouwburg van Nederland, die van Leiden, kreeg zij de grote zaal doodstil. Wordt Nel dikwijls “de Zuid-Afrikaanse Bob Dylan” genoemd, in de reacties op Strydom vergelijkt men haar met de Franstalige Vlaming Jacques Brel. Die vergelijkingen zijn complimenteus bedoeld, maar een heel belangrijke factor voor beider succes bij een Nederlands publiek verdwijnt ermee uit het zicht: het Afrikaans en hun beider hantering van die taal.



Een jaar zonder Eybers
De Afrikaanse literatuur in Nederland in 2008

[Oorspronkelijk gepubliceerd in: Nuusbrief van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns 47 (2009), nr 1 (maart)]

In Nederland is het gebruikelijk om in jaaroverzichten een optimistische toon aan te slaan. Ondernemers die in het afgelopen jaar bijna failliet gingen, wijzen op de bloei en groei die ze verwachten van het komend jaar. Burgemeesters zijn verheugd als bij de oudejaarsrellen minder auto’s in de brand zijn gestoken en als brandweer en ambulance minder zijn dwarsgezeten dan een jaar eerder. Kortom: iedereen is blij.
    Ook over de Afrikaanse literatuur in Nederland zou makkelijk een juichend verhaal te vertellen zijn. Afrikaanse schrijvers en chansonniers hebben hier succes en er verschenen ook in 2008 weer nieuwe publicaties. Toch stond het jaar vooral in het teken van een verlies, van het overlijden van Elisabeth Eybers aan het eind van 2007. Zoals bekend woonde zij al tientallen jaren in Amsterdam. Haar bundels en de opeenvolgende edities van haar Versamelde gedigte verschenen gelijktijdig in Zuid-Afrika en (onvertaald en zonder toelichting) in Nederland. In 1991 is haar de belangrijkste literaire onderscheiding van Nederland toegekend: de P.C. Hooftprijs. Zij was de verpersoonlijking van de banden tussen de Nederlandse en de Zuid-Afrikaanse literaire wereld; ik weet dat dit een cliché is, maar het moet toch maar blijven staan.
    2008 werd voor de Afrikaanse literatuur in Nederland in de eerste plaats het jaar zonder Eybers. Juist ook door de aandacht die voor haar bleef bestaan. Op 23 februari was er in het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam een herdenkingsmiddag, waar lezers van Eybers één gedicht van hun keuze voorlazen en die voorkeur toelichtten. Onder die lezers waren de dichters Tomas Lieske en Willem Jan Otten. Op 7 november gaf de Jan-Campertstichting in Den Haag haar jaarlijkse symposium de vorm van een Drie-Grote-Dode-Dichteressen-Dag, over Hanny Michaelis, M. Vasalis en Elisabeth Eybers. Hans Ester en Ena Jansen hielden de lezingen over Eybers. Jansen verzorgde voor Eybers’vaste uitgever Querido ook nog een nieuwe bloemlezing uit Eybers’ werk, onder de titel Klinkklaar. De verrassing zit ’m in de bijgevoegde cd, waarop de dichteres haar gedichten leest. Het gaat hier namelijk om vrij recente opnamen, die bij mevrouw Eybers thuis gemaakt zijn.
    In het begin van 2008 bepaalde overigens Marlene van Niekerk het beeld van de Afrikaanse literatuur in Nederland. Op 15 januari hield zij in Utrecht haar oratie als hoogleraar met de leeropdracht "De romanschrijver in postapartheid-Zuidelijk Afrika". Het werd een uitgesproken literaire intreerede, helaas grotendeels in het Engels, die onder de titel: The fellow traveller (A true story) ook door de Universiteit Utrecht is uitgegeven. Maar Van Niekerk gaf ook elders in Nederland acte de présence. Zo gaf zij op 12 februari in Leiden voor de tweedejaars Nederlands een college over Agaat, dat volgens iedereen bijzonder geslaagd was.
    Met Agaat is een boek genoemd dat in 2008 het beeld van de Afrikaanse literatuur in Nederland mede bleef bepalen. Het is opgenomen in het vaste repertoire van leesclubs en vindt dus ook lezers buiten de vaste kring van belangstellenden in Zuid-Afrika. De oudere roman Triomf lijkt enigszins in het succes van Agaat te gaan delen, dat proberen de uitgevers in elk geval voor elkaar te krijgen. Triomf is tenminste op het ogenblik in maar liefst drie verschillende edities te vinden in de boekwinkel.
    Nog langere adem heeft intussen het succes van de dichteres Ingrid Jonker. De mooie bloemlezing Ik herhaal je, die Henk van Woerden destijds heeft verzorgd, haalde in 2008 maar liefst de tiende druk. Ook voor het Afrikaanse gezongen lied bestaat in Nederland een stabiele belangstelling. Regelmatig reizen zangers en zangeressen rond in Nederland en Vlaanderen, langs een flink aantal (meest kleinere) zalen. In 2008 waren Karin Hougaard en Chris Chameleon op bezoek, en ook Amanda Strydom, die voor haar Nederlandse publiek bovendien een speciale cd maakte: Kerse teen die donker (gelukkig met tekstboekje). De Afrikaanse zanger met de meeste trouwe fans in Nederland is echter Gert Vlok Nel; hij komt weer in januari 2009.
    De vertaalster Riet de Jong-Goossens vertaalde in 2008 twee nieuwe Afrikaanse romans. Eerst van Ingrid Winterbach Het boek van toeval en toeverlaat, voor dezelfde uitgeverij — Cossee — die eerder Niggie had uitgegeven. In december volgde bij de nieuwe uitgeverij Ailantus Een ander ik van E.K.M. Dido. Beide schrijfsters vereerden de lage landen met een bezoek; Dido verblijft rond de jaarwisseling op uitnodiging van het Fonds voor de Letteren enige tijd in Amsterdam.
    Samen met Olf Praamstra vraag ik zelf op verschillende manieren aandacht voor de (met de Afrikaanse literatuur verwante) Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur. In 2008 kwam eindelijk onze grote presentatie van deze literatuur op de markt: Heerengracht, Zuid-Afrika (uitg. Contact). Wij menen dat deze literatuur niet in 1925 is afgesloten, maar nog altijd voortleeft. Steun voor die opvatting kregen we in 2008 van twee auteurs. De tweetalige romancier Louis Krüger kwam namelijk met een nieuwe uitgave van zijn eerder (zowel in het Afrikaans als in het Nederlands) verschenen roman Herinnering aan Agnes; ditmaal onder de kortere titel Agnes. En in de persoon van Gawie Keyser, de vroegere Nederlandse correspondent van Die Burger, later vaste medewerker van De Groene Amsterdammer, trad in de Zuid-Afrikaanse Nederlandse literatuur zelfs nog een nieuwe romanschrijver op. Met De donkere kant van de straat, dat zich afspeelt in Johannesburg, dingt hij mee naar de (nog) niet bestaande prijs voor de Nederlandse roman met het meeste geweld.
    2008 kende ook weer een tijdschrift met een speciaal Zuid-Afrika-nummer. Niet zo maar een tijdschrift: De Gids (van Potgieter en Busken Huet) kwam in zijn 171ste jaargang met "Plaatsen van Afrikaner herinnering," met als gastredacteur de Stellenbosser Siegfried Huigen (in najaar 2008 gastdocent in Leiden). De medewerkers behoren tot de top van de Afrikaanse literatuur. Er is nieuw werk van Antjie Krog, Charl-Pierre Naudé, Gert Vlok Nel, Marlene van Niekerk en Wilma Stockenström. Als eerbewijs aan Elisabeth Eybers zijn ook van haar (al bekende) gedichten afgedrukt, en zelfs proza.
    Zo zou ik bijna afsluiten waar we begonnen zijn, ware het niet dat ik nog één heel heugelijk bericht heb. De Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren ging de laatste jaren geenszins failliet maar groeide en bloeide al (www.dbnl.nl). Niet alleen hebben de neerlandici uit China, Japan, Indonesië, Zuid-Afrika enzovoorts dankzij deze DBNL gratis toegang tot steeds meer Nederlandse literatuur; ook de neerlandici uit Amsterdam, Leiden, Leuven en Utrecht vinden vooral hier de mogelijkheid om al die literatuur digitaal te doorzoeken. Wat heeft dit nu te maken met de Afrikaanse literatuur? Het goede nieuws is dat de DBNL haar werk binnenkort verder uitbreidt en ook een flinke stapel Afrikaanse literatuur (voorzover vrij van rechten of na toestemming van de rechthebbende) gaat aanbieden. Geweldig nieuws voor liefhebbers van de Afrikaanse literatuur waar ook ter wereld, maar ook voor de samenwerking tussen de literaire werelden van Nederland en Zuid-Afrika.

Continue


Zie ook: