Continue

Mengeldichten van Laborando Prodesse te Alkmaar.
Alkmaar, bij Hendrik Coster, 1807.
Door Johannes La Lau, Olivier Porjeere, Arnoldus Albertus Woesthoff,
Frederik Leonard der Kinderen en Allard Pierson.
KBH 9211 C 36.



Arnoldus Albertus Woesthoff: Laatste Brief van den Martelaar Taullier aan eenen Vriend.

[p. 84]

LAATSTE BRIEF
VAN DEN
MARTELAAR TAULLIER
AAN EENEN
VRIEND.

Vaar wel, beminde Vriend! vaar wel geliefde Broeder!
    Gods wakend oog en zorg in deze rampwoestijn,
Blijf steeds uw zalg deel; Taullier zal eerlang sterven,
    En aan zijn leed ontvoerd, met Jesus zalig zijn! —
(5) Zie daar het laatst bewijs van mijne warme liefde;
    Hier is ’t met mij uw’ vriend haast altijd afgedaan;
’k Besluit thans ons verkeer zoo aangenaam, als teder;
    Mijn levenszon zal dra in ’t westen ondergaan.
[p. 85]
ô Nadrend oogenblik... ja, nog drie vlugge uren,
    (10) Dan ziet mijn hart het eind van ’t nijpende verdriet.
Drie uren nog, en dan is ’t lijden doorgeleden,
    In dat vooruitgezigt zing ik het Jubellied! —
’k Begin den laatsen togt, maar heerlijke verwachting!
    Mijn Leidsman die mij hielp in ’t bang, in ’t heetst gevaar,
(15) Zal mij ook dan, als ik de kluisters af zal schudden,
    Ten Gids zijn op mijn pad; Hij is mijn Beukelaar!! —
Ja onder zijn bestuur verlaat ik dezen kerker,
    En ijl naar ’t plekjen gronds, waarvan dees rampvolle aard,
Mijn moegestreden ziel, op vlugge Cherubsschachten, —
    (20) Omstuwd met Serafsgloed — eens vrij ten Hemel vaart!
’k Zal zonder slaafsche vrees het moordtoneel beklimmen;
    En wachtende op den Heer die mij behoedt en leidt,
Getroost de nadering des laatsten vijands wachten,
    Aan ’t einde van mijn smart begint mijn zaligheid!
[p. 86]
(25) Ja, Jesus is mijn licht mijn heil, wien zoude ik vreezen?
    Zijn oog zal op mij zijn bij ’t klimmen van den nood;
En, zal de vuurgloed haast mijn stoflijk deel verteren,
    Triomf! dan maak ik, door mijn sterven, Jesus groot!
Ducht niet, mijn Broeder! dat mijn hart dan zal bezwyken,
    (30) Als woênde helsche magt mij haar de Houtmijt voert:
’t Is Jesus die ook dan aan mijne zij’ zal strijden,
    Als Satan grimmig op mijn’ val of ontrouw loert.
Zoude ik mijn Veldheer nu met smaadheid overladen,
    Nu, daar in zijnen dienst, mijn schedel ’t zilverwit
(35) Der Grijsheid draagt? — ô neen! ik wil dan proeven geven,
    Wat dapperheid en moed dit hart voor Hem bezit.
Neen! ’t is mij zaligheid, met teekenen en wonden,
    Ten Hemel in te gaan, die ik om zijne Leer,
En om zijn’ dierbren naam grootmoedig heb ontvangen;
    (40) Zij strekken voor dit hart to luister, roem en eer.
[p. 87]
Ach! konde ik nu mijn vriend door mijn verschriklijk sterven
    De waarde van ’t Geloof — dat zo veel zielrust geeft —
Met Christenheldenmoed bevestigen en staven,
    Dan heb ik hier op aard reeds lang genoeg geleeft.
(45) ô! Mogt mijn voorbeeld nu voor Jesus andren winnen,
    Die hem miskennen; maar — verblind door valschen schijn —
Mogt ik de wereld nu in nadruk overreden,
    Wat zaligheid het is: des Heilands vriend te zijn! —
’k Bezweer u bij het kruis van Christus den Verlosser,
    (50) Blijf immer Hem getrouw, het ga dan hoe het ga!
Doe aanwinst voor zijn Rijk, verkondig steeds zijn liefde,
    Den luister van zijn woord, gestaafd op Golgotha! —
’k Rigt thans mijn oog alleen op ’t heil haast te genieten;
    Dat zal mijn hart ook dan, wanneer de laatste troost
(55) Mij hier begeven mogt van sterfelijke vrienden,
    Ter reine vreugde zijn, terwijl mijn vijand bloost. —
[p. 88]
Ik maak mij thans gereed deze aarde te verlaten;
    ô! smeek mijn’ Jesus dan, dat Hij me op ’t donker pad,
Waar op ik treden moet, ter vuurkolom verstrekke,
    (60) En zoo mijn Leidsman blijf tot in de Hemelstad.
Vaarwel dan lieve Vriend! voor ’t laatst vaarwel mijn Broeder!
    Ik ga in God gerust u thans blijmoedig voor;
Nog slechts één polsslag, en ik zal mijn Hallels menglen,
    Voor mijn’ Verlosser, met het Jublend Englenchoor! —
(65) ’k Beveel ô Jesus! dan mijn’ geest in uwe handen;
    ’k Vertrouw in nood en dood op u — Emmanuël!...
Triomf! mijn hoop staat vast bij ’t woeden mijner rampen,
    Gij blijft mijn eenig Al, Gij maakt het altijd wel!!...

                                                        A.A.W.


Continue