Continue

Almanak voor Vrouwen. Wed. J. Doll, 1792 - Kenau Hasselaar aan de vrouwen van Haarlem.
UBL 1028 F 43-60
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.



[p. 5]

KENAU HASSELAAR,

Aan de bende Gewapende VROUWEN, die, ten getalle van
drie honderd, onder haare banier, de Stad HAARLEM
hielp verdeedigen.

ô Vrouwen, die met mij, uw hart in moed voelt gloeiën,
Gij ziet aan deze heup het blinkend staal gegord!
Hoort gij het krijgsgebrom om Haarlem’s muuren loeiën,
Denkt dan, hoe Neêrland in zijn rechten is verkort;
(5) Denkt hoe veel burgers reeds, en edelen en helden,
Door ’t gruuwzaam woeden van den Spanjaart, zijn geslagt;
Hoe zij, hunn’ eed ten spijt, de onnooslen nedervelden,
Moord en vernieling in de Steden zijn gebragt.
Weent op dit denkbeeld niet, geen traan voegt in onze oogen,
(10) De woede woone in ’t hart, de wraak in onze hand;
Verbant de tederheid, verbant het mededoogen,
Staart enkel op den ramp, van ’t zuchtend Vaderland!
Verbleekt niet als gij’t staal van’s vijands heir ziet blinken,
Die dertig duizend man om deze wallen voert;
[p. 7]
(15) Vergeefs laat hij getrom en krijgstrompetten klinken -
’t Bataafsche volk staat pal, ’t word door geen vrees beroerd!
’t Is niet alleen de man, die moed heeft om te strijden; -
Neen, schoon men ons geslacht te vaak het zwakke noemt,
Verkiezen wij den dood, door vuur of staal te lijden,
(20) Eer dat geweld ons heeft tot slavernij gedoemd. -
Weet dat Romeinen nooit ’s lands overwinnaars waren,
De grond, dien wij betreeên, bleef vrij door heldenmoed!
Streed held CIVILIS onder ’t oog der vrouwenscharen;
Wij bieden ’tVaderland verheugd ons goeden bloed. -
(25) Ons doel was steeds het heil van ’t stil en huislijk leven,
Maar nood gaf onze hand dit scherpgewet geweer;
’t Is eedler op den wal door ’s vijands staal te sneven,
Dan dat men leev’ beroofd van vrijheid goed en eer.
Die God, die ’t al regeert, ziet heden op ons neder,
(30) Hij heeft in onze borst dien moed, dat vuur geplant; -
Geen werkloos bidden geeft ons onze vrijheid weder,
Verwoesting leeft en heerscht in ’t siddrend Vaderland!
Wie van ons heeft geen gade, of kind, of vriend verlooren?
Slaat ’t oog op NAARDEN’s lot, en vrees dien zelven smaad,
(35) Geen beter deel is ons in HAARLEM’s muur beschooren,
Wanneer dees Stad de hand des Spanjaard’s niet ontgaat;
Wel aan dan!zweeren wij hier allen met elkander:
In nood en dood de Stad gebouw, getrouw te zijn.
[p. 8]
Wie moed heeft, volg me, en strijd manhaftig bij mijn stander
(40) Wijl Andre delve of werk, aan sterkte of Ravelijn
En streven wij, wat nood?Geen dood kan schooner wezen,
Dan die welke ons verwagt, voor recht en eigendom.
Welaan dan, fluks den strijd , laat ons heldinnen wezen!
God zegen ons bestaan!...volg mij, men roert de trom.


REI

van

VROUWEN.


(45) Hoe bromt de schorre krijgstrompet
    Door alle de oorden heen!
’t Getrom, en ’t bulderend geschot,
    Vermengtzich met geween, -
Elk vreest zijn leven, eer, en goed
    (50) Te zien in ’s vijands hand!
Waar eindigt eenmaal, groote God!
    De ramp van ’t Vaderland.

[p. 9]
REI

van ten strijd gaande

VROUWEN.


Wij gaan, wij gaan gerust ten strijd!
    (60) Elk Batavier staat pal.
Wagt ons de dood, wij volgen hem;
    Maar strijdende op den wal.
Tirannen! Neen, wij bukken niet,
    Deez’ spies in onze hand
(65) Verdelge uw rot, en dien’ tot heil
    Van ’t zuchtend Nederland.