Bloemlezing Zuid-Afrikaanse literatuur



Nynke van Hichtum: Oehoehoe

Inleiding

Nynke van Hichtum is vandaag de dag vooral bekend als schrijfster van Afke’s tiental. Slechts weinig mensen weten dat zij in de periode 1899-1901 drie boeken schreef, die zich in Zuid-Afrika afspelen: Oehoehoe (1899), Oehoehoe in de wildernis (1900) en Een kafferse heldin (1901). Deze scriptie wil de lezer nader kennis laten maken met een van deze werken: Oehoehoe.
    Vooraf wil ik iets opmerken over de woordkeus van Van Hichtum. Zij gebruikt veelvuldig het woord ‘kaffer’. Dit woord heeft nu een negatieve connotatie. Uit het hele verhaal blijkt echter dat Van Hichtum het woord niet zo gebruikt. Met ‘kaffer’ duidt zij slechts de bevolkingsgroep aan, waartoe Oehoehoe behoord. Om verwarring te voorkomen zal ik in deze scriptie ook de term ‘kaffer’ gebruiken, met dien verstande dat ik de term, net als Van Hichtum, neutraal gebruik.

Biografie

Nynke van Hichtum is het pseudoniem van Sjoukje Maria Diderika Bokma de Boer. Zij wordt in 1860 in Nes, Friesland, geboren. Haar vader, die predikant is, en haar moeder zijn redelijk welgesteld. Nynke is de jongste van hun vijf dochters, en omdat ze nogal klein en zwak is, wordt ze met extra zorg omringd en zelfs een beetje verwend. Nynke neemt een bijzondere plaats in in het dorp Nes. Ze bezoekt samen met haar moeder en zusjes de arme vissersgezinnen en ze verzamelt al op heel jonge leeftijd de kinderen om haar heen om hen verhalen te vertellen.
    Nynkes schoolcarrière begint op de dorpsschool. Het onderwijs is echter zo slecht, dat haar vader haar bijlessen geeft. Ook vertelt hij veel verhalen. Op vijftienjarige leeftijd gaat ze naar een kostschool in Dokkum. Daar is veel aandacht voor moderne talen, literatuuronderwijs, levensbeschouwing en handwerken. Verder wordt er veel gewandeld en toneelgespeeld. Op negentienjarige leeftijd verlaat ze de kostschool. De dominee van de school vertelt haar dan dat ze een geboren schrijfster is, en dat ze dit talent niet mag verwaarlozen.
    We zien dus dat Nynke van Hichtum in een stimulerende omgeving is opgegroeid. Een andere stimulerende factor is haar echtgenoot, Pieter Jelles Troelstra, de Pieter Troelstra van de SDAP. Ze ontmoeten elkaar in 1885, Nynke is dan 25. Volgens Steenmeijer moet het haast wel liefde op het eerste gezicht zijn geweest: ‘Nynke moet verguld zijn geweest met de aandacht van de populaire student, die als Fries dichter toen al een grote naam had, en voor Pieter moet de deugdzame domineesdochter met haar liefde en talent voor de literatuur de ideale vrouw hebben geleken.’ Ze verloven zich nog in hetzelfde jaar en trouwen uiteindelijk in 1888. In dat jaar begon Pieter zijn tijdschrift For Hûs en Hiem. Nynke werkte mee aan de kinderrubriek. Als kameraden en collega’s in de literatuur werken ze samen. Onder invloed van Pieter schreef Nynke in het Fries.
    Haar eerste Nederlandse boeken schrijft Nynke in de laatste jaren van de negentiende eeuw. Het zijn eskimo- en kafferverhalen. Deze laatste zijn interessant voor in verband met de bloemlezing. In 1903 verschijnt Afke’s tiental, haar bekendste werk. Naast dit succes maakt het gezin Troelstra ook een moeilijke periode door: bij de spoorwegstaking lijdt Troelstra veel prestigeverlies, en Nynkes gezondheid is zo slecht, dat ze de opvoeding van haar kinderen niet langer aankan.
    In 1907 deelt Pieter haar mee dat hij verliefd op een ander is geworden. Men zou verwachten dat ze nog verder af zou glijden, maar dit is niet het geval: het lijkt alsof ze zich bevrijd voelt. Niet dat het een makkelijke periode is, maar het moet haar voldoening gegeven hebben dat haar boeken gewaardeerd werden en dat ze steeds meer erkend werd als autoriteit op het gebied van kinderliteratuur.
    In de dertiger jaren publiceert ze nog enkele boeken die zich in Friesland afspelen. Ze lijkt dan meer innerlijke rust gevonden te hebben. Ze is van plan een boek over haar jeugdherinneringen te schrijven, maar daar is het niet van gekomen. Ze overlijdt op 9 januari 1939.

Het werk

Nynke van Hichtum heeft een groot oeuvre nagelaten. Het betreft niet alleen oorspronkelijk werk, maar ook bewerkingen en vertalingen. Hieronder volgt een overzicht:

    1887 Teltsjes yn skimerjoun (naar Leander)
    1897 Sipsu, "de knappe jongen"
    1898 De geschiedenis van den kleinen Eskimo Kudlago
    1899 Oehoehoe
    1900 Oehoehoe in de wildernis
    1901 Een kaffersche heldin
    1903 Afke’s Tiental
    1905 Het apenboek
    1905 Friesche Schetsen
    1908 Der wier ris in âld wyfke
    1911 Moeders vertellingen
    1913 Oude en nieuwe verhalen
    1921 Vertellingen uit Duizend en één nacht
    1922 Het groot vertelselboek
    1923 Het leven en de wonderbare lotgevallen van Robinson Crusoë (naar Defoe)
    1929 Winnie-de-Poeh (naar Milne)
    1932 Jelle van Sipke-Froukjes
    1936 Schimmels voor de koets... of Vlooien voor de koekepan?
    1937 Oude bekenden
    1938 Drie van de oude plaats
    1939 De jonge priiskeatser

In haar oorspronkelijke werk zien we een tweedeling: aan de ene kant zijn er boeken die over verre, vreemde volken gaan, terwijl er aan de andere kant boeken zijn die juist over het nabije, bekende Friesland gaan.
    Voor deze bloemlezing zijn de verhalen over de verre, vreemde volken van belang, met name de verhalen die zich in Zuid-Afrika afspelen: Oehoehoe, Oehoehoe in de wildernis en Een kafferse heldin.
Van Hichtum is een belangrijke figuur in de Nederlandse jeugdliteratuur: Dam noemt haar zelfs de pionierster van de Nederlandse kinderliteratuur. Vooral Afke’s tiental was een groot succes en wordt vandaag de dag nog gelezen.
    Ze was een van de eersten die ten strijde trok tegen de sensatieliteratuur: de lezer zou door het lezen hiervan ongeschikt worden voor het lezen van werkelijk goede boeken.
    Van Hichtum was ook een van de eerste jeugdboekenschrijvers die Zuid-Afrika als onderwerp kiest; volgens Jonckheere verscheen een aantal van deze teksten over land en volk van Zuid-Afrika rond 1900, een paar in de jaren twintig, maar de meeste ná 1940.
    Verder zegt Jonckheere dat in het overgrote deel van de teksten Zuid-Afrika "een land van belofte en avontuur [is], een stuk getemd Afrika waar men nog met de oernatuur (zij het niet de jungle) kan kennismaken, waar men gemakkelijk integreert in de Afrikaner- gemeenschap en waar men van de onderdanige zwarte stammen weinig merkt. Het rijk ligt open voor de blanke, die er alle middelen en ruimte heeft om iets moois van zijn leven te maken.". Van Hichtum is dus wel een van eersten die over Zuid-Afrika schrijft, maar haar boeken sluiten niet aan bij de meeste werken over Zuid-Afrika, omdat bij Van Hichtum de inheemse kaffers centraal staan, en niet de avontuurlijke, blanke jongeling.

Verantwoording keuze

Er zijn een aantal redenen waarom ik vind dat de Oehoehoe-trilogie een plaats in de bloemlezing moet krijgen. Om te beginnen is het niet zo dat Van Hichtum domweg haar fantasieën over een exotische stam beschrijft. Ze schrijft juist een verhaal nadat ze zich uitvoerig in de stof verdiept heeft. In het voorwoord bij Oehoehoe zegt ze het volgende:

    Ik heb er eerst zo lang en zoveel over gelezen dat ik me een voorstelling kon maken van hun dagelijkse gewoonten en hun denken en voelen. Van het laatste begon ik echter eerst iets te begrijpen toen ik hun sprookjes en legenden leerde kennen. En van hun leven kon ik pas vertellen, nadat ik gelezen had hoe vele zendelingen hen vonden in de tijd, voordat ze met de blanken in aanraking waren geweest en van hen allerlei goede —en slechte!- gewoonten hadden overgenomen.

Nynke van Hichtum wil haar lezertjes dus een zo waarheidsgetrouw mogelijk beeld van de Kaffers laten zien. Ze wil geen sensatieliteratuur schrijven. Dit vind ik een belangrijke reden om Nynke van Hichtum in onze bloemlezing op te nemen. Ze vertelt niet zo maar een spannend verhaal (want spannend is het ook!), dat zich net zo goed in een willekeurig ander land had kunnen afspelen. Nee, het gaat echt om de cultuur van de Kaffers.
    Er zijn veel beschrijvingen van de natuurlijke omgeving, bijvoorbeeld van de kafferkraal, de hutten, de spelletjes van de kafferkindjes enzovoort. Verder komen er in het boek ‘kafferwoordjes’ voor; amasi is zure melk en sjoewalla zou bier zijn.
    In tegenstelling tot andere schrijvers, is bij Van Hichtum de hoofdrol voor een kaffer. De lezer staat dus heel dicht bij de kaffer, en er wordt een positief, sympathiek beeld van de held geschetst. Bij eventuele onduidelijkheden geeft de alwetende verteller commentaar. Een voorbeeld hiervan is het volgende:

    Na zijn arme vermoeide vrouw keek hij [de vader van Oehoehoe] helemaal niet om. Toch was hij geen slechte man: op zijn manier hield hij zelfs heel veel van Nomboena. Maar dat is nu eenmaal de gewoonte bij de Kaffers: de vrouwen moeten al het zware werk doen, en een man zou door alle anderen hartelijk worden uitgelachen, als hij haar daarbij zou willen helpen.

    De kafferboeken van Nynke van Hichtum zijn echter niet alleen interessant vanwege hun informatie; ze hebben ook nog andere kwaliteiten. Ten eerste is er sprake van een verhaal in een verhaal: Oehoehoe hoort het verhaal van Gingse en Doemangasje. Er is dus geen sprake van een eenvoudige lineaire structuur; Van Hichtum doet ‘iets’ met de structuur.
    Ten tweede is Oehoehoe geen held die spannende dingen meemaakt zonder een kick te geven. Hij is geen ‘flat character’. Als hij gedwongen wordt page bij koning Tsjaka te worden, is hij aan de ene kant trots, maar aan de andere kant is hij verdrietig dat hij zijn ouders niet meer terug ziet. Dit maakt Oehoehoe heel geloofwaardig.

    [Oehoehoe] was er wel een beetje trots op, dat hij nu een dienaar van de koning was, maar hij begon toch ook een beetje bedroefd te worden als hij aan zijn ouders dacht, en aan Masloemfoe en Oezinto, die hij nu zeker in lange tijd niet weer zou zien. En hij had van niemand afscheid genomen! Dat was toch wel wat hard. […] toen hij ‘s avonds eindelijk op de slaapmat lag in de hut van de wachter van de isigohlo, toen snikte de dappere Oehoehoe zò aandoenlijk dat de vrouw van die wachter medelijden met hem kreeg en hem probeerde te troosten. Maar ’t hielp niet veel, want toen hij die goede vrouw zag, dacht hij opeens weer aan zijn eigen lieve moeder thuis, en de tranen stroomden nog erger. Hij huilde net zolang, tot hij van vermoeidheid in slaap viel.

    Voor de bloemlezing moest ik een keuze maken uit de drie boeken. Dit was erg moeilijk, omdat de boeken enerzijds qua structuur heel veel op elkaar lijken, maar anderzijds allemaal iets aparts hebben. Deel een is interessant vanwege het ‘optreden’ van Zulukoning Tsjaka, deel twee is interessant vanwege het voorkomen van een blanke en deel drie is interessant omdat het perspectief in een gedeelte van het boek bij het kaffermeisje Oezinto ligt.
    Ik heb voor het eerste deel gekozen, omdat dit het meest oorspronkelijk is. De andere boeken borduren een beetje voort op het zelfde patroon. Het meeste dat in deze scriptie over deel een wordt gezegd, geldt ook voor deel twee en drie. Zo is in alle delen sprake van een alwetende verteller, een verhaal in een verhaal, uitleg over de ‘vreemde’ gewoontes van ‘vreemde’ volken.
    Verder vond ik het erg interessant om meer te weten te komen over Tsjaka. Ik heb dan ook een fragment gekozen waar hij in voorkomt. Een andere reden waarom ik juist dit fragment heb genomen, is dat hierin een belangrijke gebeurtenis uit het leven van Oehoehoe wordt beschreven: Oehoehoe wordt gedwongen te vluchten waardoor hij al op zeer jonge leeftijd zelfstandig moet zijn.

Inhoud van het werk

Nynke van Hichtum heeft drie boeken geschreven die zich afspelen in Zuid-Afrika: Oehoehoe, Oehoehoe in de wildernis en Een kafferse heldin. Deze drie, samenhangende boeken vormen een trilogie; in alle boeken is Oehoehoe een belangrijk persoon, en alle boeken hebben ongeveer dezelfde structuur.
    In het boek waaruit ik een fragment voor de bloemlezing heb gekozen, Oehoehoe, is de hoofdrol weggelegd voor de kafferjongen Oehoehoe. Hij leidt een vrolijk leventje met af en toe een spannende gebeurtenis (bijvoorbeeld de aanval van de woedende olifanten op bladzijde 14). Zijn leven verandert als hij zogenaamde profeet op bedrog betrapt. Deze ontdekt Oehoehoe en besluit hem uit de weg te ruimen om te voorkomen dat de hele kraal achter het bedrog komt. Oehoehoe moet page worden bij de wrede koning Tsjaka. Oehoehoe moet uiteindelijk vluchten omdat koning Tsjaka niet tevreden over zijn gedrag is, maar het boek eindigt toch positief: Oehoehoe zwerft wel door de wildernis, maar volgens zijn vader "slaat Oehoehoe zich er wel door." En inderdaad: in deel twee treffen we Oehoehoe, zwaar vermoeid, maar levend aan in de Woestijn.

Genre, compositie en stijl

Genre

De ‘kafferboeken’ van Nynke van Hichtum zijn historische verhalen. Men gebruikt deze term zodra een auteur een historisch tijdperk, historische feiten of een historische figuur tot onderwerp van zijn fictionele tekst maakt. De boeken van Van Hichtum spelen zich af in de koloniale periode, en ook de historische figuur Tsjaka komt ter sprake.
    Centraal in de historische roman staat de vraag naar de historische waarheid, of het evenwicht tussen feit en fictie. Op basis hiervan kan men verschillende niveaus van historiciteit onderscheiden:


Bij Oehoehoe is er sprake van het tweede genoemde niveau: Van Hichtum interpreteert de gegevens die ze gelezen heeft over de koloniale periode. Door de ogen van Oehoehoe maakt de lezer kennis met deze periode.
    De bedoeling van een historisch verhaal is de geschiedenis weer te geven en de vaak beperkte gegevens waarover we beschikken leven in te blazen door ze aan te vullen vanuit de verbeelding. Zoals ik hierboven al heb vermeld, heeft Van Hichtum zich uitvoerig in de cultuur van de kaffers verdiept. Zij streeft naar een realistische weergave van feiten, maar vult deze feiten aan met het fictieve personage Oehoehoe en de fictieve gebeurtenissen waarmee hij te maken krijgt.
    Vaak zal een auteur het principe van horizonverschuiving toepassen. Een historische figuur die in de geschiedenisboeken centraal staat, verschuift in de fictionele tekst naar de achtergrond, terwijl tweederangsfiguren, onbekenden, op de voorgrond treden. In Oehoehoe lezen we inderdaad over de ‘beroemde en beruchte’ historische Shaka, maar hij staat niet centraal. We leren hem kennen door de ogen van de onbekende, en bovendien fictieve, Oehoehoe. Het historisch gebeuren wordt op die manier van onder uit belicht (kikkerperspectief).

Compositie

Het eigenlijke verhaal van Oehoehoe wordt vooraf gegaan door een ‘Van de Redaktie’ en een ‘Voorrede’ (van de schrijfster). Het verhaal bestaat uit 24, meestal korte, hoofdstukken. De titel geeft meteen aan over wat of over wie het betreffende hoofdstuk gaat, bijvoorbeeld over ‘Olifanten’ (hoofdstuk 2), of over ‘De grote koning Tsjaka’ (hoofdstuk 20). Soms geeft een titel weer waar het verhaal zich afspeelt, bijvoorbeeld ‘In de Isibaya’ (hoofdstuk 14). De hoofdstukken vormen meestal een afgerond geheel en kunnen ook afzonderlijk van elkaar worden (voor-) gelezen.
    Aangezien het boek voor kinderen geschreven is, is de compositie eenvoudig. Het leven van Oehoehoe wordt vanaf zijn geboorte chronologisch beschreven. Toch ‘doet’ van Hichtum ‘iets’ met de structuur: ze onderbreekt de chronologische vertelling en verweeft ‘het verhaal van de vogel die melk maakte’, over Gingse en Doemangasje, met het geheel Dit verhaal wordt duidelijk ‘aangekondigd’ als een verhaal dat moeder aan Oehoehoe en zijn zusje vertelt:

‘Een melkvogel? Watis dat voor een ding?’ vroeg Oehoehoe.
    ‘Heb ik je dat verhaal nog nooit verteld? Nu, dan zal ik ’t vanavond eens doen, omdat je je van morgen zo flik hebt gehouden. Nu dan:
[…]

    Opvallend is dat ook in de andere twee Oehoehoe-deeltjes ook een verhaal in het verhaal verweven is. In deel twee lezen we ‘De geschiedenis van Leeuw en Kleine Jakhals’, en in deel drie wordt ‘De geschiedenis van Tangalimlibo’ verteld.
Stijl
Ook aan de stijl valt te zien dat we met een kinderboek te maken hebben. De zinnen zijn eenvoudig en een alwetende verteller is nadrukkelijk aanwezig. Hij geeft de ‘achergrondinformatie’, schetst de sfeer:
In een vriendelijk dal, tussen platte tafelbergen, lag de kraal van opperhoofd Matakitakit.
Als je op een van die platte bergen stond, zag je kraal in diepte liggen omringd door laag kreupelhout. Uit de smalle bergkloven schoten hoge bomen op. De hellingen waren geheel bedekt met lage mimosa’s.
Ook verduidelijkt de alwetende verteller passages die het kind niet zou kunnen begrijpen:
   
Wij kunnen ons hier zo’n Afrikaans onweer niet voorstellen. De bliksem sloeg in de toppen van de bergen en grote rotsblokken stortten naar beneden! — Eindelijk kwam dan ook de regen los; maar ’t is niet te beschrijven, hoe het water ineens ’t gehele land overstroomde! — De uitgedroogde rivieren waren in een paar uur tijds veranderd in wilde bergstromen, die alles meesleepten, wat ze op hun weg ontmoetten.

Dit komt nu, in de 21e eeuw, misschien wat belerend en betuttelend over, maar we moeten niet vergeten dat we met een kinderboek uit 1899 te maken hebben.

Het werk als onderdeel van de koloniale literatuur

Oehoehoe, hoe een kleine kafferjongen page bij de koning werd, speelt zich af tijdens de regeerperiode van Shaka. Hij kwam in 1816 aan de macht en bleef tot zijn dood in 1828 leider van de Zulu’s. Het is bekend dat Shaka in contact is geweest met blanken.In eerste instantie zag hij "the white experience" als iets waar zijn mensen wat van konden leren. Ook geloofde hij dat de blanken iets van de Zulu’s konden leren. Maar terwijl Shaka vriendschap wilde sluiten, waren de blanken alleen maar uit op het veroveren van Shaka’s land.
    Shaka en de Zulu’s zijn dus met blanken in aanraking geweest. Hier is in Oehoehoe, hoe een kleine kafferjongen page bij de koning werd weinig van te merken. De enige blanke die ter sprake komt, is een Engelse zendeling:
    De koning was doodop! Hij schraapte zich het gesmolten vet van het lichaam met een groot voorsnijmes, dat hij eens van een Engelse zendeling had gekregen.
In het voorwoord zegt Van Hichtum uitdrukkelijk dat zij zich heeft verdiept in ‘hoe vele zendelingen hen vonden in de tijd voordat ze met de blanken in aanraking waren geweest’. Ze beschrijft dus de kaffers zoals die waren voordat ze met blanken in aanraking waren geweest, maar plaatst ze in een periode waarin ze waarschijnlijk wel blanken hebben gezien. Ik weet niet of Van Hichtum zich bewust was van dit anachronisme, maar hoe het ook zij, koloniale thema’s als spanning tussen moederland en kolonie, ontheemding en identiteit komen niet ter sprake.
    Hoewel kolonialisme niet in de tekst zelf naar voorkomt, is de tekst wel vanuit een koloniaal, of liever: Europees, perspectief geschreven. Dit blijkt als eerste uit de soms paternalistische houding tegenover de kaffer. Zoals ik al eerder heb aangegeven, wil Van Hichtum de levensstijl van de kaffer verduidelijken, en een soort begrip voor hem ‘kweken’. Volgens Jonckheere gebeurt dit zonder dat er vanuit een superieur perspectief naar het andere ras wordt gekeken, maar dat is volgens mij niet helemaal waar:
   
De kaffers denken dan natuurlijk dat de genezing bewerkt wordt door de grote macht van hun profeten en zo komt het, dat ze die altijd geloven; tenminste zòlang tot ze betrapt worden op bedriegerij.

Toch raakte Oehoehoe nog al gauw gewend aan het nieuwe leven in de kraal. Kaffers hebben nooit lang verdriet en dat is een groot geluk voor hen!
Van Hichtum heeft met deze passages ongetwijfeld de beste bedoelingen, maar het komt, op mij althans, over als of alle kaffers nooit lang nadenken, maar altijd snel over hun verdriet heen zijn, als of alle kaffers (naïef) in hun profeten geloven. Als of kaffers iets minder nadenken. Dit is denk ik een typisch geval van een Europeaan die de gevoelens van niet-Europeanen interpreteert: de niet-Europeanen zijn in het algemeen wat eenvoudiger, wat primitiever, iets meer Natuur en iets minder Cultuur. Van Hichtum beschouwt echter niet als iets negatiefs, maar zij vindt het juist ‘een groot geluk’ als je snel over je verdriet heen bent.
    Ook in deel twee en drie treffen we vergelijkbare, ‘Europese’ uitlatingen aan, waarvan ik in voorbeeld wil geven:
   
Doordat de hottentotten niet zulke gevoelige zenuwen hebben als blanke mensen, waren ze hun schrik dadelijk daarna gauw vergeten.
Ten tweede blijkt het Europese perspectief uit de beschrijving van de persoon Tsjaka. In de literatuur is hij zowel geprezen als verguisd. Zijn figuur neemt bijna mythische proporties aan: aan de ene kant wordt hij beschouwd als een soort bloeddorstige en wrede demon, aan de andere kant wordt hij bijna vergoddelijkt vanwege zijn militaire bekwaamheid, zijn beleid, zijn inzicht. Het is opvallend dat Afrikaanse historici, auteurs, journalisten en dichters hem prijzen, terwijl Europese onderzoekers, wetenschappers en schrijvers hem verguizen.
    Ook Van Hichtum zit in de groep die Tsjaka’s negatieve eigenschappen benadrukt. Ze beschrijft Tsjaka als een wreed figuur:
Nog een paar maanden, en hij [Oehoehoe] zou als page bij de koning in dienst mogen treden. Het leek hem heerlijk toe, maar toch zag hij er erg tegen op; want in de korte tijd dat hij nu in de Grote Plaats was, waren er al twintig bedienden onthoofd geworden omdat ze de een of andere kleinigheid vergeten hadden!
Oehoehoe verwachtte elk ogenblik dat hem het hoofd zou worden afgeslagen.
En Oehoehoe? Die zou zeker gedood zijn geworden als hij niet dadelijk gevlucht was, - zo snel zijn benen hem maar wilden dragen!
Tsjaka wordt dus afgeschilderd als een wreed persoon, die om het minste of geringste iemands hoofd laat afslaan. Als we een leidmotief beschouwen als een ‘formeel weerkerend motief in een literair werk waardoor personages of situaties herkenbaar worden’, dan zou ‘het laten onthoofden’ in aanmerking komen als ‘actie’ waardoor Tsjaka herkenbaar wordt.
Van Hichtum schildert Tsjaka niet alleen af als wreed, maar ook als er strijdlustig:
Een zanger zong toen het volgende lied, dat door koning Tsjaka zelf gedicht was:
"Gij hebt de volken, de volken vernietigd!
Waarheen zult gij nu ten strijde gaan?
Ja waarheen zult gij nu ten strijde gaan?
    Ge hebt de koningen overwonnen,
    Waarheen zult gij nu ten strijde gaan?
    Gij hebt de volken, de volken vernietigd!
Waarheen zult ge nu te strijden gaan?
Hoera! Hoera! Hoera!
Waarheen zult gij nu ten strijde gaan?"
[…]
… en Tsjaka bleef alleen achter, met zijn indoena’s en zijn drie pages. De mannen stonden allen stil om hem heen; want de koning zat in gedachten verzonken op zijn stoel. Maar eindelijk stond hij op, nog bij zichzelf fluisterend:
‘Ik heb de Zoeloe’s tot een machtig volk gemaakt, ik heb al vele stammen onderworpen! Waarheen zal ik nu ten strijde gaan?’
Van Hichtum is een belangrijk aspect van Tsjaka vergeten. Ngubane wijst er op dat Tsjaka zijn leger niet gebruikte om persoonlijke macht te verwerven, maar om een einde te maken aan de politieke onrust, die al sinds duizend jaar in Natal heerste. De Zulu’s zien Tsjaka als een grote militaire leider, maar nog meer als de vormer van de grote Zulu-natie.
-
Verder citeert Ngubane A.T.Bryant over Shaka als ‘moraal-leraar’:
Strange, but true, this Shaka was as sublime a moral teacher as martial genius. Submission to authority, obedience to the law, respect for superiors, order and self-restraint, fearlessness and sacrifice, constant work and civic duty — in a word all the noblest disciplines of life were the very foundation stones upon which he built his nation. So rigorously enforced was the lifelong practice of all these excellencies that he left them all a spontaneous habit, a second nature amongst his people.
Tot slot wil ik nog iets opmerken over Tsjaka’s positieve houding ten opzichte van vrouwen. Hij beschouwde hen niet slechts als wezens die alleen goed waren om de man te dienen, kinderen te krijgen en het veld te bewerken. Ook vrouwen konden meehelpen aan de bouw van de Zulu-staat. Bovendien vond Tsjaka dat als vrouwen, wanneer de mannen afwezig waren, in staat waren om ‘de boel draaiende’ te houden, ze ook leidinggevende posities konden bezetten. Zo belandde veel vrouwen op hoge posities.
Van al deze goede kwaliteiten van Tsjaka lezen we niets bij Van Hichtum. Jonckheere prijst van Hichtum vanwege "een opmerkelijk goede kennis van zaken en een sensitief inlevingsvermogen", maar wat betreft de weergave van de historische figuur Tsjaka schiet zij toch tekort. Enerzijds komt dit denk ik doordat we te maken hebben met een kinderboek, waarin Tsjaka slechts een ongenuanceerde slechterik is. Anderzijds komt het door het Europese perspectief van Van Hichtum, ze weet niet beter.
Van Hichtum benadrukt de negatieve kanten van Tsjaka misschien te veel, maar Ngubane is volgens mij iets te positief. Waarschijnlijk ligt de waarheid, zoals meestal, in het midden: Tsjaka was zowel wreed als intelligent, en het hangt van het perspectief af, welke kant van zijn karakter domineert.
Zoals ik al eerder heb gezegd, komt er in deel twee wel een blanke voor. Ook hieruit blijkt het Europese perspectief. De blanke man redt Oehoehoe uit de slavernij. Uiteindelijk slaagt hij er in om Oehoehoe met zijn ouders te herenigen. Oehoehoe uit zijn dankbaarheid aan de blanke:
Ik dank u, o Grote Witte Man! Zonder U zou ik nog slaaf zijn mij de Mamangwato’s, en nu zal ik weldra mijn ouders weêrzien in het heerlijke mooie land daar beneden. Dat alles heb ik aan U te danken, O Grote Witte Man!

Deze passage is typisch Europees: de blanken hebben de inheemse volken veel te bieden, en de inheemse volken behoren op hun beurt dankbaarheid aan de blanken te betonen.

     
  • Relatie gekozen fragmenten tot definitie
  • Bij het samenstellen van een bloemlezing rijst de vraag aan welke criteria een auteur moet voldoen, om in de bloemlezing te kunnen worden opgenomen. Voor ‘onze’ bloemlezing was het de vraag aan welke criteria Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur moet voldoen.
    Het Nederlandstalige is bij Nynke van Hichtum het probleem niet. Alhoewel ze een aantal boeken in het Fries heeft geschreven, bestaat het grootste gedeelte van haar oeuvre uit Nederlandstalig werk. Wat dat betreft, voldoet zij dus aan het criterium van Nederlandstaligheid.
    Het is echter de vraag in hoe verre Van Hichtum Zuid-Afrikaanse literatuur heeft geschreven. Drie van haar boeken spelen zich daar af, maar Van Hichtum is er zelf nooit geweest. Dit laatste zou een reden kunnen zijn om haar niet in de bloemlezing op te nemen. Het is echter niet zo dat Van Hichtum haar boeken louter op fantasie baseert. In tegendeel, ze heeft zich, voordat ze met schrijven begon, uitvoerig gedocumenteerd. Zij zegt dit in de inleiding bij Oehoehoe. Ik ben me er van bewust dat eigen ervaringen betrouwbaarder zijn dan informatie uit de tweede hand, maar een boek gebaseerd op informatie uit de tweede hand, van mensen die daadwerkelijk in Afrika zijn geweest, zegt nog altijd meer dan een boek dat louter op fantasie gebaseerd is.
    Als we een strakke definitie hanteren, valt Van Hichtum buiten de boot. Als we echter een criterium nemen, waarbij een schrijver de lezer over Zuid-Afrika wil informeren, op basis van eigen ervaringen of op basis van (uitgebreide) documentatie, of een combinatie, dan krijgt ook Van Hichtum haar plaats.

    Bibliografie

    Primaire literatuur
        Hichtum, N. van: Oehoehoe I, hoe een kleine kafferjongen page bij de koning werd. 7e dr.Utrecht: Honig, 1957.
        Hichtum, N. van: Oehoehoe II, in de wildernis. 7e dr. Utrecht: Honig, 1950.
        Hichtum, N. van: Een kaffersche heldin, of Oehoehoe en Oezinto. 2e dr. Utrecht: Honig, 1918.
    Secundaire literatuur
        Burness, D. : Shaka, king of the Zulus, in African literature. Washinton D.C.: Three Continent Press, 1976.
        Dam, F.: ‘Nienke van Hichtum herdacht’, in: Ons erfdeel,1989, pp. 367-373.
        Ghesquire, R.: Het verschijnsel jeugdliteratuur. 7e herz. dr. Leuven: Acco, 2000.
        Gorp, H. van, R. Ghesquiere en D. Delabastita: Lexicon van literaire termen. 7e herz. druk, Groningen 1998.
        Jonckheere, W.: Van Maffeking tot Robbeneiland, Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896, 1996. Nijmegen: Vantilt, 1999.
        Ngubane, J. K.:‘Shaka’s social, political and military ideas’. In: Burness, D. : Shaka, king of the Zulus, in African literature. Washinton D.C.: Three Continent Press, 1976.
        Ross, R.: A concise history of South Africa. Camebridge: Camebridge University Press, 1999.
    Steenmeijer-Wielenga, T.: ‘ ‘courage’ en ‘pose’ , een portret in woorden van Nynke van Hichtum. In: Bzzlletin 165, 1989, 2-13.

    Continue


    Terug naar de Bloemlezing Zuid-Afrikaanse literatuur
    Terug naar de thuispagina van de Opleiding Nederlands