Bloemlezing Zuid-Afrikaanse literatuur



Fragment uit Nynke van Hichtum

Uit Oehoehoe

Het oogstfeest

Na die tijd hadden ze helemaal geen last meer van de droogte. Alles groeide voorspoedig; en toen in de allerlaatste dagen van December het oogstfeest was aangebroken, waren alle mensen dankbaar en vrolijk; ’t zou een heerlijk feest worden deze keer! — Oehoehoe zou op deze feestdag voor ’t eerst als page van de koning optreden. Hij had zich al flink geoefend om onbewegelijk te blijven staan als hij iets voor de koning moest vasthouden.

Op de morgen van het feest riep een van de koninginnen hem in haar hut. Ze was een dochter van Matakitakit, en nu had ze gehoord dat Oehoehoe uit dezelfde kraal kwam en ze wou graag eens weten hoe het daar ging met allerlei mensen, die ze zich nog herinnerde.

Oehoehoe dacht wèl aan de waarschuwingen van Inyoes, maar hij wou zich niet bang tonen; hij volgde dus het meisje, dat hem geroepen had. Toch klopte zijn hard toen hij de "witte isigohlo" (de koninginnekraal) binnenstapte.

Daar lag de koningin op de mat in een van de hutten. Ja, daar lag ze, dik en vet, met de hand onder ’t het hoofd. Naast haar stonden een pot met gemalen maïspap, een mand met amasi, en een nog grotere mand met bier.

‘Die heeft hier een goed leventje!’ dacht Oehoehoe. ‘Daar wordt ze dan ook zeker zo dik van!’

De koningin was heel vriendelijk: ze gaf hem pap en bier, en liet hem vertellen van zijn ouders van Matakitakit. Oehoehoe, blij dat hij over dit alles eens mocht praten, vertelde zó aardig, dat de koningin hem lang bij zich hield.

Daar hoorden ze opeens, tot hun schrik, de voetstappen van de koning buiten de hut! — De dienstmeisjes van de koning probeerden de jongen weg te stoppen, maar de koning wist er alles al van, en hij was woedend!

Oehoehoe verwachtte elk ogenblik dat hem het hoofd zou worden afgeslagen. Maar de koningin vertelde aan haar man dat ze zelf de jongen geroepen had, omdat ze graag eens wat zou willen weten over de kraal van Matakitakit, waar ze geboren was. Ze had gedacht dat het wel mocht: ‘omdat hij nog zo’n kleine jongen was!’ Dat "kleine jongen" vond Oehoehoe nu wel niet zo prettig, maar hij was toch maar wàt blij, dat hij er daardoor met een flink standje afkwam — èn met de ernstige belofte, dat hij ’t nooit weer zou doen!

Gelukkig, dit was tenminste goed afgelopen! Als ’t nu op dat feest ook maar goed ging!

Het volk stroomde al naar de isibaya, en Oehoehoe moest maken dat hij in de isigohlo kwam, want hij zou de vorstelijke stoel die dag voor ’t eerst achter de koning aandragen.

Toen hij in ’t gevolg van koning Tsjaka binnenkwam, waren de krijgslieden juist bezig een wilde stier te vangen, zonder wapens. Een heel moeilijk werk natuurlijk! velen werden gewond, - maar dat hoort nu eenmaal bij dit feest. — Maar eindelijk toch kregen ze het beest op de grond, en toen werd het geslacht en gekookt voor de ongetrouwde mannen of ‘jongens’.

Daarna werden er nog meer koeien geslacht, en alle mensen mochten naar hartelust smullen van het gekookte vlees. Toen ging ze dansen, drinken en snuiven, en zo duurde het lieve leventje drie dagen lang. ’t Was een moeilijke taak voor Oehoehoe, om altijd precies te raden wanneer de koning van plan was, te gaan zitten. Hij moest aldoor naar hem kijken, en kreeg natuurlijk helemaal geen gelegenheid om van het feest te genieten!

Was dan ook wàt blij toen ’t de derde dag eindigde met de grote plechtigheid, waarmee de oogst voor ’t hele land geopend werd.

De koning kwam toen binnen in danscostuum, met een prachtige gordel om de heupen en geheel met klinkende belletjes en schelpen behangen. Hij voerde een wilde dans uit, die hem zeker heel zwaar viel omdat hij zo dik was. Oehoehoe liep hem overal met de stoel achterna, uit vrees dat Zijne Majesteit van vermoeidheid zou neervallen. Maar Tsjaka danste maar door. Hij maakte grote luchtsprongen, zwaaide met zijn koningsstaf, en zong liederen tot zijn eigen eer. Alle mensen, die er bij stonden, waren vol bewondering, dat die dikke koning zó kon dansen!

Eindelijk hield hij op met springen en ging staan op een klein heuveltje, midden in de kring. Een page gaf hem een kleine groene pompoen in de hand, en de koning smeet die in stukken tegen de grond. Dit was het teken, dat iedereen de vruchten van het nieuwe jaar mocht oogsten en eten.

Juichend en zingend stroomde het volk de poort uit, regelrecht naar hun tuinen, om al hun koren en tabak binnen te halen en van de lekkere vruchten te eten!

De koning was doodop! Hij schraapte zich het gesmolten vet van het lichaam met een groot voorsnijmes, dat hij eens van een Engelse zendeling had gekregen.

Oehoehoe dacht: "Nu zal hij wel moe zijn!" En hij beklom gauw het heuveltje met de sToel; maar — o wee! daar gleed hij uit over de stukken van de pompoen, en viel op zijn neus, terwijl ook de prachtig gesneden stoel neer plofte.

Nu trof het dubbel ongelukkig dat de koning tóch al boos op hem was, omdat hij die morgen in ’t vrouwenpaleis was geweest, - en daar kwam nu dit ongeluk nog bij!

Woedend gaf de koning een andere page een teken dat hij de stoel moest oprapen.

En Oehoehoe? Die zou zeker gedood zijn geworden als hij niet dadelijk gevlucht was, - zo snel zijn benen hem maar wilden dragen.

Er was geen beter hardloper in de hele kraal, dan hij — en dàt was zijn geluk! Wel werd hij vervolgd door een troep dikke Indoena’s. (de enige die op dat ogenblik bij de koning waren) maar die waren al gauw buiten adem; en bovendien was die kleine page hun ook eigenlijk de moeite niet waard, om zich er zó voor in te spannen.

Maar de koning dacht er anders over! Die zond een heel regiment krijgslieden uit om de jongen te vangen; maar Oehoehoe wàs weg een bleèf weg! Hij was nergens te vinden!

Toen zond de koning boden uit naar de kraal van Matakitakit om te vragen of de vluchteling daar misschien was aangekomen?

Maar ook dáár had men taal noch teken van hem vernomen…

Ma Oehoehoe schreide dag en nacht; ze was zó ongerust over haar oudste zoon! Maar Kolelwa kende zijn flinke jongen beter!

"Wees toch verstandig, vrouw!" zei hij telkens. "Wat dacht je nu wel, dat onze Oehoehoe zo dom zou zijn om hier naar toe te komen? De rakker is slim genoeg om te begrijpen, dat de spionnen van de koning hem natuurlijk hier het eerst zouden zoeken! Nee hoor! Neem jij maar een vossestaart en droog daarmee je ogen af! Je jongen is in veiligheid, dat geloof ik vast! Die is handig en slim, die laat zich niet pakken, al stuurt de koning ook zijn hele leger achter hem aan! Hij zal er zich wel doorslaan, die guit van een Oehoehoe!" En de vader lachte nog eens in zichzelf om al de streken, die zijn oudste zoontje vroeger had uitgehaald.

Maar er kwamen ook tijden, waarin hij niet lachte! Want, het duurde zo lang, zo vreselijk lang, voordat hij iets van Oehoehoe hoorde!

Toen er al maanden waren voorbij gegaan, zonder dat ze iets van hem vernamen, had ook vader Kolelwa soms ogenblikken, waarin hij vreesde, dat zijn jongen dood was; maar als hij zich dan weer voorstelde hoe flink en hoe guitig het ventje altijd was geweest, - ja, - dàn moest hij toch weer glimlachen! En dan zei hij telkens opnieuw tegen zijn vrouw:

"Wees maar gerust, Nomboena, die guit van een Oehoehoe slaat zich er wel door!"


Continue


Meer informatie
Terug naar de Bloemlezing Zuid-Afrikaanse literatuur
Terug naar de thuispagina van de Opleiding Nederlands