Bloemlezing Zuid-Afrikaanse literatuur



E.F.E Douwes Dekker:

 

 

Selekatsnek

 

 

 

Nederlandse literatuur in Zuid-Afrika

Docenten: A. Francken en O. Praamstra

Student: Geert Langendorff

 

Biografie

Ernest François Eugène Douwes Dekker, hoofdfiguur in deze nota, werd geboren op acht oktober 1879 te Pasoeroean, Oost-Java. Hij was het derde kind uit huwelijk van Auguste Douwes Dekker en Louisa Neumann. Louisa was de dochter van een Duitse vader en een Javaanse moeder. Ernest was dus een Indo-Europeaan. Verder, zijn achternaam verraadt het al, was hij een achterneef van de vermaarde Multatuli, Eduard Douwes Dekker.

In 1891 ging hij naar het Willem III Gymnasium in Batavia. Deze school, een hbs-opleiding, was de hoogste middelbare opleiding in Nederlands-Indië. Alleen Nederlanders, Indo-europeanen en inlandse adel werden toegelaten. Hij was absoluut geen uitblinker, maar behaalde in 1896 wel zijn diploma. Hij koos er daarna voor om op een onderneming te gaan werken in plaats van om verder te gaan studeren. Deze beslissing bracht hem weinig voorspoed. Bij twee verschillende werkgevers werd hij op straat gezet, omdat hij aanmerkingen had op de manier van zakendoen. Hij vond dat de inlander werd misbruikt.

In 1900 besloot hij naar Zuid-Afrika te gaan om met de Boeren mee te strijden tegen de Engelse vijand. Zijn broers Julius en Guido volgden zijn voorbeeld, maar vertrokken iets later. Het was niet alleen het avontuur dat hen er toe bracht naar Transvaal af te reizen. Hun moeder was net overleden, hun vader leed grote verliezen en Ernests geplande loopbaan in de particuliere ondernemingslandbouw was op niets uitgelopen. Het valt niet direct te bewijzen, maar het zou goed kunnen dat Ernest zich definitief wilde vestigen in Zuid-Afrika. Als de Boeren de oorlog zouden winnen kregen de medestrijders volwaardige burgerrechten. Voor hun vertrek waren de vooruitzichten op een goede afloop nog zeer rooskleurig. Vanaf het moment dat hij Nederlands-Indië verliet, 2 februari 1900, deed hij (in briefvorm) verslag van zijn belevenissen. Dit beviel hem zo goed, dat hij na zijn terugkeer nog een tijd lang als journalist voor diverse bladen heeft gewerkt.

Na een nogal moeizame reis arriveerde hij in Pretoria waar het ware gezicht van de oorlog gelijk zichtbaar werd. Hij belandde meteen in een troep vluchtende Boeren die werden opgejaagd door de Engelsen. Zijn soldatenperiode duurde niet zo lang. Al na een paar maanden werd hij gevangen genomen en naar een strafkamp in het huidige Sri Lanka gebracht. Julius en Guido verging het wat anders. Julius, de oudste van de drie, en Guido, de jongste, kwamen gelijk terecht in barre omstandigheden. Ze werden ingedeeld bij het Hollandercorps en de Engelsen veegden hun gevechtseenheid bijna direct van de aardbodem. Guido, die een zwakke gezondheid had, ontvluchtte hierop, mede op aandringen van zijn oudere broer, het land. Julius bleef en deed mee aan diverse guerrilla-acties. Hij was als soldaat een stuk succesvoller dan Ernest. Ook hij schreef over zijn belevenissen.

Ernest heeft zich vanaf het begin zeer betrokken gevoeld bij de hem omringende politieke omstandigheden. Voor (en ook nog tijdens) zijn verblijf in Transvaal was hij zeer Oranjegezind. Eenmaal terug in Nederlands-Indië maakte hij een ommezwaai en keerde zich tegen de koloniale bezetter. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in de vorming van het Indonesisch nationalisme. In 1912 mondde dit uit in de oprichting van de eerste politieke partij, de Indische Partij. Deze was bedoeld voor zowel inlanders als Indo-Europeanen. Helaas voor hem namen de Nederlandse autoriteiten hem dat niet in dank af: met nog twee sympathisanten werd hij verbannen uit Nederlands-Indïe. Toen hij terugkeerde begon hij een school, maar hij joeg de Nederlandse overheid wederom tegen zich in het harnas. Zijn onderwijsbevoegdheid werd ingetrokken en hij moest een boete betalen. Rampspoed bleef hem hierna achtervolgen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, vlak voor de Japanners binnenvielen, moest hij als vermeend pro-Duits en pro-Japans persoon, het kamp in. Hij werd op transport gezet naar Suriname waar hij een aantal jaren in gevangenschap doorbracht. Na de oorlog keerde hij via Amsterdam terug naar de archipel. Daar benoemde Soekarno hem tot Minister van Staat. Dit eerherstel was slechts van tijdelijke aard. Toen Nederland de tweede politionele actie begon om de kolonie terug te krijgen, was Ernest opnieuw de gebeten hond. De bezetters arresteerden, ondervroegen en mishandelden hem, omdat hij nog steeds als staatsgevaarlijk werd beschouwd. Dit duurde gelukkig niet zo heel erg lang. Na het vertrek van de Nederlanders behoorde hij immers tot de overwinnaars die nu in een onafhankelijk Indonesië woonden. Hij werd volledig gerehabiliteerd, maar kon hier helaas niet lang van genieten. Op 8 augustus 1950 overleed hij, inmiddels onder de Maleise naam Danudirdja Setiabuddhi, aan de gevolgen van een slepende hartkwaal.

Ondanks deze grote tegenspoed is hij tweemaal getrouwd geweest. Zijn eerste huwelijk ging hij aan met Johanna Mossel en zijn tweede (op platonische basis) met Nellie Kruymel alias Harum Wanasita. Hij kreeg een behoorlijk aantal kinderen.

 

Fragment

Ondanks de vele kanttekeningen die erbij het werk van Ernest Douwes Dekker zijn te plaatsen, heb ik toch voor een fragment van zijn hand gekozen. Zijn reiservaringen die hij verwoordt in Naar Transvaal!, zijn werkelijk uniek te noemen en hebben zeker waarde voor iemand die iets wil begrijpen van de culturele verhoudingen in de maatschappij van een eeuw geleden. Met name de transformatie die hij zelf ondergaat is bijzonder interessant. Hij vertrekt als een nationalistische Nederlander die de oer-Hollanders gaat helpen in hun oneerlijke strijd tegen de Engelse imperialisten. Zijn toon verandert echter gedurende zijn reis. Hij blijft een buitenlander en wordt ook als zodanig behandeld. Afrikaners moeten niets hebben van ‘uitlanders’ en gebruiken hen als kanonnenvoer in het Hollandercorps. Terug in Nederlands-Indië blijkt deze ervaring zo veel indruk op hem te hebben gemaakt dat hij zich zelfs tegen het Nederlandse gezag gaat keren.

Selekatsnek, het fragment dat ik heb gekozen, geeft zowel een goede indruk van hoe het er tijdens de Boerenoorlog aan toeging, maar laat ook de visie van een buitenstaander zien die op een andere manier tegen de zaak aankijkt dan de Afrikaners zelf. Ernest kiest uit een gevechtshandeling een bepaald element, namelijk een vrouw, waar hij zijn camera op richt. Op deze manier laat hij zowel de verschrikkingen van de oorlog zien, maar geeft ook (impliciet) zijn kant van de zaak weer. Het wordt persoonlijker. Zij toont zich veel krijgshaftiger dan haar mannelijke medestrijders die daardoor een beetje bleek blijven. Ook al blijft Ernest nog vrij mild met zijn kritiek, het feit alleen al dat de Boeren niet opgehemeld worden, zegt al genoeg. Haar man, die aan het eind van het gevecht dood blijkt te zijn, is veel zwakker dan zij. De mooiste passage van de gehele tekst is dan ook wel deze:

"Als ik [Ernest, red.] op de plaats kom waar zij en haar man zich verschanst hebben, dezelfde klip van dien nacht, hoor ik haar zeggen: ‘mannie, kijk een beetje hierzoo, als jij hier kom lê, kan jij twee van hulle met één skot krij!’ Ik huiver onwillekeurig: Mijn God, is dat een vrouw?"

Hieruit zou je nog kunnen opmaken dat zij helemaal niet vrouwelijk is. Dat is niet zo. Als ze ziet dat haar man door een vijandelijke kogel doorboord is, heeft ze tranen in haar ogen. Uit een andere tekst blijkt verder dat ze heel zorgzaam is.

 

Werk

Na zijn terugkeer uit Zuid-Afrika moest Douwes Dekker een nieuwe bron van inkomsten zoeken. De brieven over zijn belevenissen in Zuid-Afrika inspireerden hem van schrijven zijn beroep te maken. Hij begon als freelancer artikelen te schrijven die in het begin nog over zijn periode in Transvaal en Sri Lanka gingen. (De brieven en de artikelen over zijn Afrikaanse periode kunnen grofweg bij elkaar genomen worden en zodanig als een geheel gezien worden.) Later werd hij medewerker bij dagbladen en uiteindelijk werd hij aangenomen als redacteur. Hij werkte voor het Bataviaasch Nieuwsblad, de Locomotief, de Nieuwe Arnhemsche Courant, het Soerabaiasch Handelsblad, Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië en later ook voor zijn eigen bladen De Expres en Het Tijdschrift. Behalve deze puur journalistieke bezigheden heeft Ernest ook nog enige literaire aspiraties gehad. Zo zijn van zijn hand twee romans verschenen: Het boek van Siman den Javaan, Een roman van rijst, dividend en menschelijkheid (1908) en Ratoe Darawati (1911).

Het eerste boek schetst een periode uit het leven van Siman, een jongeman uit een arm gezin van rijstboeren, die probeert een eigen leven op te bouwen met zijn jonge vrouw Djiah. Siman rolt echter van het ene probleem in het andere. De oorzaak is steeds gebrek aan geld en voedsel, omdat hij te veel rijst moet leveren aan de landeigenaar. Hij belandt bij Chinese geldschieters die woekerprijzen vragen en probeert met gokken genoeg geld te verdienen om de leningen terug te betalen. Alles loopt mis. Zijn vrouw laat zich seksueel misbruiken door een Javaanse opzichter, omdat deze beslist over wie er wel wie niet op het pakhuis mag werken. Zelf raakt hij bevangen door de charmes van een Javaans hoertje en raakt steeds verder van zijn oorspronkelijk goede en optimistische plannen verwijderd. In een woedeaanval vermoordt hij de Javaanse opzichter en uiteindelijk raakt hij verslaafd aan de opium en sterft hij tijdens een delirium van de honger. Douwes Dekker trachtte een realistisch beeld te geven van het leven van de arme Javaanse landbouwers, de blanke administrateurs, de opzichters en de bestuurders. De uitgever trok een vergelijking met de Max Havelaar en benadrukte de familieband tussen Ernest en Multatuli. Dit heeft de kritieken niet echt positief beïnvloed. Op een enkele uitzondering na, werd de roman volledig de grond ingetrapt, omdat het literaire niveau bij lange na niet dat van zijn beroemde oom kon evenaren.

Ratoe Darawati, geschreven onder het pseudoniem Boemipoetra, gaat over de legende van de gelijknamige Javaanse prinses die leefde aan het eind van de bloeiperiode van het Majapahit-rijk op Midden-Java. Deze roman was een product van een lange studie in de Javaanse geschiedenis van Ernest. Hij wilde de geschiedenis en de legende populariseren. Over de kritieken op dit werk is niet veel bekend.

Na het geringe succes van beide werken staakte Douwes Dekker zijn literaire activiteiten. Ernests ‘literaire’ werk over zijn belevenissen in Zuid-Afrika verscheen als feuilleton — in zijn tijd losse artikelen als bijlagen van nieuwsbladen - in een aantal kranten.

 

Plaats van de auteur in de letterkunde

Op zijn twee romans na en de brieven/artikelen die hij over zijn Zuid-Afrikaanse periode schreef, is Ernest Douwes Dekker moeilijk een auteur van literatuur te noemen. Siman den Javaan en Ratoe Darawati hebben bovendien allebei een politiek doeleinde. De eerste was bedoeld om de slechte positie van de inlander aan de kaak te stellen en de tweede om een groter publiek voor de Javaanse mythes en sages te vinden. Hij had hier nationalistische bedoelingen mee. De brieven en artikelen over zijn tijd als strijder in de Boerenoorlog zijn beter bij een bepaald genre in te delen. Vooral de teksten die onder de naam Naar Transvaal! zijn gepubliceerd, kunnen als reisverhalen worden gezien. Ernest beschrijft heel nauwkeurig de steden, de mensen en de natuur van de plekken die hij aandoet. Hoe verder zijn reis vordert hoe minder objectief hij echter wordt en hoe ‘strategischer’ hij te werk gaat. Zijn bedoeling is duidelijk: de Engelsen moeten er zo slecht mogelijk vanaf komen.

De teksten die hij schrijft over zijn aandeel in de strijd, heeft hij pas naderhand geschreven en zijn veel meer literair van aard. In plaats van minutieus elk detail te beschrijven pikt hij een bepaald fragment uit zijn herinneringen en vergroot dat uit om de lezer ‘zijn’ kant van het verhaal te laten ondervinden.

Zijn belevenissen in het gevangenenkamp in Sri Lanka, deels tijdens, deels na zijn verblijf daar geschreven, zijn meer een aanklacht tegen de overheerser en gaan een beetje de kant op van Siman den Javaan, waarvan hij overigens beweerd heeft dat het niet fictief was. Er is moeilijk een vinger achter te krijgen wat op fictie en wat op waarheid berust. De verhalen van Julius, zijn oudere broer, zijn veel duidelijker voor een groot deel gefingeerd. Hij heeft zichzelf tot held gebombardeerd in een reeks amusante teksten. Bij Ernest ligt het dus wat gecompliceerder. Een literator kan hij niet echt genoemd worden, maar bepaalde stukken laten zich gemakkelijk als literatuur lezen.

Genre, compositie en stijl

In principe is Selekatsnek een artikel in een reeks van vijf met de Boerenoorlog als thema dat Douwes Dekker gepubliceerd heeft in Het Bataviaasch Nieuwsblad, maar eigenlijk behoort het tot een groter geheel. Vanaf het moment dat hij Batavia verlaat, begin 1900, tot aan halverwege het jaar 1903, schrijft Ernest diverse stukken die zijn belevenissen in de vrijheidsoorlog in Zuid-Afrika als gemeenschappelijk onderwerp hebben. Op Uit de gedenkschriften der onverzoenlijken na — hij schreef ze na te zijn teruggekeerd in Batavia en ze vormen een aanklacht tegen de slechte omstandigheden in het Engelse kamp — zijn alle teksten van (een relatief) journalistieke aard, waarin de auteur een zo waarheidsgetrouw beeld probeert te schetsen van zijn belevenissen. Zijn reisbeschrijvingen die onder de naam
Naar Transvaal! zijn gepubliceerd zijn zo objectief mogelijk geschreven. De teksten over de oorlog zelf, waarvan Selekatsnek er een is, zijn in een iets andere stijl verwoord. Douwes Dekker laat het objectieve een beetje los en leeft zich uit in literaire spelletjes zoals het bedenken van mooie vergelijkingen. Alles wordt een stuk idyllischer en laat zich lezen als echt proza. Hij tilt zijn onderwerp naar een hoger plan. Uit de vallei van het geluk, twee teksten geschreven tijdens zijn verblijf in het strafkamp in Sri Lanka, hebben een veel droger, meer journalistiek karakter, maar mogen voor de volledigheid natuurlijk niet buiten beschouwing worden gelaten. In alle teksten blijkt dat Ernest een zeer vlotte pen en een sterk analytisch vermogen heeft. Alle zinnen zijn welgevormd en de teksten hebben allemaal een kop en een staart. Ze zijn in principe afzonderlijk te lezen, omdat ze steeds een ‘eigen’ onderwerp hebben, maar behoren tot een groter geheel.

Inhoud van het werk

Zoals ik eerder al aanstipte is Selekatsnek een artikel van Douwes Dekker dat niet op zichzelf moet worden bekeken. Het maakt deel uit van een hele reeks aan teksten die hij gepubliceerd heeft. Alles wat hij gedurende vier jaar over Zuid-Afrika heeft geschreven moet daarbij worden betrokken. Zijn avontuur begint in Batavia waar hij met een vriend, ene Kolff, aan boord stapt van een schip dat hem naar Bombay brengt. Deze door de Engelsen beheerste stad blijkt bij aankomst in de greep te zijn van een verschrikkelijke epidemie: de pest. Hij vertelt onder andere over de manier waarop hij en de rest van de opvarenden gedesinfecteerd worden. Verder geeft hij gedetailleerde beschrijvingen van de verschillende bevolkingsgroepen die hij tegenkomt. Ondanks het feit dat iedereen gezond wordt verklaard, blijft de boot enige tijd in quarantaine in de haven liggen. Alleen reizigers afkomstig uit Europa mogen aan boord komen. Uiteindelijk vertrekt hij naar Aden. Als blijkt dat ook daar een aantal mensen aan de ‘zwarte dood’ zijn gestorven, is het bijna onmogelijk de reis voort te zetten. Geen enkel schip wil de plaats nog aandoen. Ernest kiest dan eieren voor zijn geld en keert terug naar Bombay. Hij uit dan de melodramatische zin: "Contra la force il n’y a pas de resistance." Met hulp van een rijke Vlaming kunnen hij en zijn metgezel daar kosteloos overnachten. Van daaruit willen ze via Zanzibar naar Laurenço Marques gaan.
Uiteindelijk bemachtigen ze een ticket en kunnen ze na een flinke poos wachten weer koers richting Transvaal zetten. Hun boot stopt op vele plaatsen aan de Afrikaanse oostkust, loopt wederom vertraging op, maar bereikt uiteindelijk zijn eindbestemming. Gedurende zijn reis is Douwes Dekker officieel nog niet in de Boerenoorlog betrokken, maar het spanningsveld is continu aanwezig. De Engelsen worden op alle mogelijke manieren in een slecht daglicht gesteld, de ene keer heel subtiel, de andere keer juist heel direct. De gevolgen van de strijd zijn ook steeds voelbaar. Ernest moet heel behendig manoeuvreren tussen de voor- en tegenstanders van de Afrikaners. Om niet op te vallen doet hij zich menigmaal als Duitser of Fransman voor. Als hij zich openlijk als medestrijder zou gedragen of zelfs maar de illusie zou wekken, liep hij het gevaar direct door de Engelsen gevangen te worden genomen en naar een van de overzeese kampen vervoerd te worden. Tijdens de lange overtocht wordt hij ook ‘streetwise’. Hij leert barre omstandigheden en vreemde culturen te accepteren zonder zich gelijk in geweeklaag te verliezen. Dit komt hem direct al van pas. In zijn laatste Naar Transvaal!-brief blijkt van de gunstige positie van de Boeren helemaal niets waar te zijn. Hij is in een echte oorlog terechtgekomen.

De periode dat hij daadwerkelijk heeft meegevochten met de Boeren, komt naar voren in artikelen die Douwes Dekker pas naderhand heeft geschreven. Hierin laat hij de lezer een aantal gevechten van nabij meebeleven, maar legt de nadruk steeds op iets anders. Zo verheerlijkt hij bijvoorbeeld generaal Koos de la Rey. Hij vergelijkt hem met een held
en dicht hem zelfs nobelere eigenschappen toe dan Julius Caesar. Verder probeert hij de aard van de Afrikaner te verduidelijken. Deze komt er niet altijd even gunstig vanaf, zoals onder andere in Selekatsnek naar voren komt. De la Rey was in zijn ogen een van de weinige uitzonderingen op de regel.

Zijn gevangenschap in Sri Lanka, Douwes Dekker was relatief gezien maar kort actief als soldaat, beschrijft hij zowel in Uit de vallei van het geluk (tijdens zijn verblijf daar geschreven) en De gedenkschriften der onverzoenlijken (na terugkeer in Nederlands-Indië geschreven), in totaal vijf teksten. In Uit de vallei van het geluk is hij een beetje bitter over de houding van de Boeren ten opzichte van hun buitenlandse medestrijders en vertelt hij hoe de gevangenen langzamerhand opstandig worden. Uiteindelijk worden ze naar een strenger kamp gestuurd, waarover hij in De gedenkschriften der onverzoenlijken bericht. Hij klaagt, achteraf, over de onmenselijke omstandigheden waaronder ze daar moesten leven. Met name de (lijf)straffen en het eten moeten het ontgelden. De Afrikaners worden inmiddels niet meer zo negatief beschreven. De teksten waren ook meer bedoeld als een aanklacht tegen de Engelsen tegen wie Ernest onverminderd een diepe haat koesterde.

De teksten als onderdeel van de koloniale literatuur

Als Indo-Europeaan stond Ernest Douwes Dekker tussen twee werelden in. Aan de ene kant behoorde hij tot de blanke overheersers en aan de andere kant was hij verbonden met de inlanders, de Javanen, die onderdrukt werden. Zijn gehele leven stond in het teken van deze gespletenheid. Hij richtte een politieke partij op om zijn onvrede te uiten tegen de koloniale overheersers. Vanaf dit moment heeft de Nederlandse overheid alles gedaan wat binnen haar mogelijkheden lag om hem het verdere leven zo onaangenaam mogelijk te maken. Nadat de Nederlanders definitief waren vertrokken kleedde en gedroeg Ernest zich als een Indonesiër. Zijn dubbele identiteit was hiermee verdwenen: hij was nu een volwaardig staatsburger van de Republiek Indonesië geworden.

Voordat hij naar Zuid-Afrika vertrok om mee te strijden met de Boeren had hij al problemen met zijn afkomst. Het was zelfs de reden waarom hij tot tweemaal toe ontslagen werd. Door op te komen voor de positie van de inlander (waarmee hij zich dus al gedeeltelijk tegen de overheerser keerde) had hij zich volledig onmogelijk gemaakt. Daarna ging hij naar Transvaal om notabene de oer-Hollanders helpen. Het net geschetste beeld werd daarmee niet doorbroken. Hij ging daar namelijk de onderdrukte bevolkingsgroep, de Boeren, helpen om zich te verweren tegen het imperialistische, koloniale moederland Engeland. Hij wilde er zich waarschijnlijk zelfs vestigen, mocht de oorlog in het voordeel van de Afrikaners worden beslist. Ook daar was hij slechts een buitenlander en werd hij nog steeds niet voor vol aangezien, maar dat even terzijde. Zijn beschrijvingen in Naar Transvaal! laten zijn houding tegenover de Engelsen goed zien.

De waarden, normen en gebruiken van de ‘gentlemen’ worden als inferieur voorgesteld. In de eerste gepubliceerde brief, Naar Transvaal! III, wordt dit al duidelijk. Ernest is net in Bombay, onderdeel van een Engelse kolonie, als hij een troep soldaten voorbij ziet trekken. De soldaten zijn ‘locals’. De slechte eigenschappen van het moederland hebben hun weerslag op de periferie. De manier waarop ze beschreven worden geeft ze alles behalve enig elan:

"Vanmorgen trok een compagnie van de koloniale troepen door de stad. Het is een ellendig figuur dat ze slaan. De muziek werd voortgebracht door inheemsche instrumenten, het leek wel een chineesche doodendans. Boven alles uit klonken de slagen op een groote trom, zooals die op alle kermisplaatjes wordt afgebeeld. De manschappen waren inboorlingen. Ze gingen gekleed in khakidrill, groote broeken en slobkousen. "

De welbekende ‘efficiency’ krijgt het ook te verduren. De verplichte desinfectie vindt op een alles behalve hygiënische manier plaats:

"Wie op dat oogenblik de pest nog niet had, liep harde kans die ziekte op te doen te midden van al die schorremorrie, daarbij had men de passagiers veilig buiten de inspectie mogen laten, aangezien deze ‘nogmaals’ bestond in het voelen van de pols en het zeggen van ‘all right’. "

Hun verhevenheid wordt op de hak genomen als Ernest, op weg naar Zanzibar, een Britse vrijwilliger beschrijft:

"Er bevindt zich aan boord een Engelsch onderofficier, een ‘volunteer’ voor de Kaap. Het is een intense dronkaard; hij rilt, beeft aanhoudend en ligt thans met delirium tremens in zijn hut. Men heeft hem daarin opgesloten, en om het uur wordt hem een borrel verschaft. Als het inderdaad delirium is waaraan hij lijdt, dan zal hij het wel niet lang maken."

Als laatste voorbeeld zal ik Ernests visie geven op de wijze waarop de Engelsen hun kolonies ‘opvoeden’:

"Het is toch een groot verschil of een kolonie in Engelsche of in andere handen is. Hier in Tauga zorgen de Duitschers er wel voor, dat de Zwarten hun onbeschofte brutaliteit verleeren. In Mombassa, in Aden, in Britisch-Indië, overal ergert men zich aan de onbeschaamdheid der ‘natives’. Hier te Tauga zijn het nog wel geen deemoedige Javanen, maar het volk is niet onbeschoft. Dat komt zeker doordat de Engelschen ‘het’ beschaafde volk bij uitnemendheid zij. Zoo heer zoo knecht."

Ook als hij een gevechtshandeling beschrijft, laat hij niet na ze er flink van langs te geven. Zo doet Ernest voorkomen dat de officieren op een gegeven moment bevelen hun kanonnen te laten vuren, terwijl ze daarmee willens en wetens ook hun eigen voetvolk zullen raken.

Over ontheemding valt niet zo heel veel te zeggen met betrekking tot de teksten. Hooguit kan erop gewezen worden dat hij zich uiteindelijk ook niet volledig geaccepteerd voelt door de Afrikaners, zoals hij zich ook niet volledig geaccepteerd voelde in zijn moederland, Nederlands-Indië. Dit komt naar voren in Uit de vallei van het geluk en blijkt verder uit zijn biografische gegevens.

In het verlengde hiervan kan het begrip identiteit worden aangeduid. Deels uit onvrede heeft hij Batavia verlaten om deel uit maken van de Boeren in Transvaal. Hij probeert een voorbeeldig strijder te zijn en zorgt er zelfs voor dat hij in niet in het Hollandercorps terechtkomt. Toch loopt dit allemaal op een grote teleurstelling uit, als hij al na een paar maanden gevangen wordt genomen. Bovendien blijkt dat de Boeren helemaal niet zo gesteld zijn op de hulp van de zogenaamde bloedverwanten, omdat ze in hun ogen toch altijd buitenlanders zullen blijven. Dit is slechts met moeite in de artikelen terug te vinden en is absoluut niet nadrukkelijk aanwezig. Alleen het feit dat hij een buitenlander en daarmee buitenstaander is, keert steeds terug.

Ook al zit Douwes Dekker zelf min of meer tussen twee culturen ingeklemd, hij bezit voor een zeer groot deel het Europese gedachtegoed. De manier waarop hij tegen de autochtone bevolking aankijkt, hij noemt ze ‘locals’ of inboorlingen, verschilt niet van die van een andere westerling. Als hij voor de zoveelste maal een tussenstop maakt aan de Afrikaanse oostkust en de schitterende natuur observeert, merkt hij het volgende op:

"Op vele plaatsen spoelt de zee tusschen de wortels van mangroven en andere kleinere plantensoorten, zoodat hier zeemoerassen gevormd worden, die minder gezond moeten zijn. Die heerlijke plantengroei is verrukkelijk. In een enkel opzicht haat ik beschaving, daar zij gepaard gaat met een verminken der natuur."

Hij kan de ongereptheid van de natuur zeer goed waarderen, maar ziet haar als een soort van tegenovergestelde waarde van beschaving. Een Duitser vertelt hem, bij weer een tussenstop, dat hoe verder je de binnenlanden ingaat hoe slechter het wordt. Volgens hem zijn er daar nog kannibalenstammen te vinden. Dit voldoet aan het beeld dat hoe verder je van de geciviliseerde wereld afgaat hoe primitiever het wordt. Ernest neemt dit zonder meer aan. Hij blijft in een bepaald opzicht dus wel degelijk een man van zijn tijd.

Rode draad

Ondanks dat de teksten die Ernest Douwes Dekker over Zuid-Afrika en specifiek de Boerenoorlog strikt genomen niet literair zijn, moet zijn werk zeker worden opgenomen in de bloemlezing. De eerste eis was, dat een auteur over Zuid-Afrika moet hebben geschreven. Daar voldoet Ernest in ieder geval aan. Vier jaar van zijn leven hebben helemaal in het teken gestaan van het land. De tweede eis was dat de auteur een langere tijd in Zuid-Afrika moet hebben gewoond. Ook daaraan voldoet zijn profiel. Door mee te vechten met de Boeren heeft hij in zekere zin zelfs deel uitgemaakt van de bevolking. Officieel is hij maar een aantal maanden in Transvaal geweest, maar zijn reis er naar toe en zeker zijn gevangenschap moeten er ook bij worden gerekend. De laatste eis is wat problematischer: het werk moet literair zijn. Het gekozen fragment kan hier met enige moeite nog wel toe worden gerekend, maar de reisbeschrijvingen en de overige teksten eigenlijk niet, hoe mooi ze ook zijn geschreven. De cultuurhistorische waarde die ze hebben, maakt veel goed. Ze geven een bijzonder goed inzicht in het ideeëngoed dat een bepaalde bevolkingsgroep aan het begin van de vorige eeuw had. De manier waarop hij bijvoorbeeld tegen de Engelsen aankijkt, is voor iemand van deze tijd heel interessant. De wrok die hij tegen ze koestert, klinkt in alles door. Verder is de Boerenoorlog al vanuit heel veel verschillende perspectieven bekeken, maar Ernest laat zien hoe een buitenlander er tegenaan keek. In zekere zin is dat uniek. Ook beschrijft hij, bezien vanuit zijn achtergrond, niet alleen de Engelsen maar ook de Afrikaners zelf. Zo zijn er nog talloze elementen aan te wijzen. Een fragment van Douwes Dekker moet dan ook zeker worden opgenomen in de bloemlezing.


Continue


Terug naar de Bloemlezing Zuid-Afrikaanse literatuur
Terug naar de thuispagina van de Opleiding Nederlands