Te Amsterdam, ByALBERT Magnus, op de Nieuwen Dyk, in den Atlas, iÇS’. Met Privilegie, Jan Huydekooper, van MAARSEVEEN, J.V.D. Secretaris der Stede AMSTERDAM. HEER, Ik hoopre het geluk te hebben, om me, by het vieren van uw Ed. Huuwliksfeeft, dezen Arminius aan uw Ed. en Mevrouwe uw Ed. Beminde op te offeren; oordeelende, dien dapperen voorftander der aloude vaderlyke rechten, niet meer te konnen vcrheerlyken, dan hem te laaten pronken, met de beroemde Naamen van een Paar, uit welkers Echt, wy nieuwe Beschermers < der Vry Heid, Nieuwe Arminiussen te gemoed zien. [] Doenmaal door wettige redenen hier in verhinderd, neeme ik nu de vrymoedigheid, omme dien doorluchten bevryder van Duytschland, benevens myne andere Tooneelftukjes, onder de zelve Zinfpreuk in het licht gegeeven, aan uw Ed. toe te eigenen. Niet, om uw Ed. gelyk gewoonlik geschied, tot verdaadiginge myner mifflagen te verzoeken > maar, om geen gelegenheid voorby te laaten gaan, in de welke ik zoude konnen betuygen, hoe zeer ik ben, UW ED. verplichte, en ootmoedige Dienaar; P. BER.NAGIE. Copye van de Privilegie. DE Staten van Hollandt ende Weftvrieflandt doen te weten. A!fo Ons vertoont is by de tegenwoodige Regenten van de Schou" burgh tot Amfterdam. Dat fy Supplianten federteenige Jaren herwaerts met iiunne goede vrinden hadden gemaeckt en ten Toonde gevoert verldieiden Wercken, loo van Treurfpelcn, Bryipclen als Kluchten, welcke fy lieden nu geerne met den druck gemeen wilden maecken, doch gemerkt dat defe wercken door het nadrucken van anderen, veel van haer luyfter, foo in Tael als Spelkonft foudm komen te vetlielen, ende alfoo fy Supplianten hen berooft fouden fi:n van hun bykmder ooghwit om de Nederduytsche Tael en dc Dichtkonft vooit te fetten foo vonden fy hen genootfaekt, om daer inne te voorfien, ende hen te keeren tot Ons, onderdanigh verfocc. kende, dat Wy omme redenen voorfz. de Supplianten geliefden te verlenen Oclroy ofte Privilegie, omme alle hunne wercken rcets gemaeckt ende noch in 't licht te brengen, dentytvan vyftien Jaren alleen te mogen dtucken en verkopen of doen drucken cn verkopen , met verbot van alle anderen op feeckere hooge peene daar toe by Ons te ftellen ende voorts in communi forma. Soo is 't dat Wy dc Zake en 't verfoek voorfz. overgemerkt hebbende, ende genegen welen. de ter bede van de Supplianten, uyt Onfe rechte wetenfehap, Sou¥ veraine magt ende authoriteyt ddlvc lupplianten geconlentcerr, geaccordeert ende geo£troycert hebben, confentcren, accorderen ende ostroyeren mitsdefen, dat fy geduurende den tyt van vyftien cerlt achter een volgende Jaren de voorfz. werken die reeds gedrukt zyn , ende die van tyt tot ryt door haer gemaekr ende in 't ligt gebragt fullen werden , binnen den voorfz. Onlen Lande alleen fullen mogen drukken, doen drukken, uytgeven en verkopen. Verbiedende daarom allen ende eenen ygelyken de lclvewerken naar te drukken ofte elders naergedrukt binnen den felve Onfe Lande te brengen, uyt te geven ofte te verkopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebragte ofte verkogte exemplaren, ende een boete van drie honden guldens daer en boven te verbeuren, tef appliceren een derde part voor den Ofticier die de calange doen fal, een derde.part voorden Armen der Plaerfe daer het calus voorvallen fal, ende het refterende derde.part voor den Supplianten. Alles in dien verftaande, dat wy de Supplianten met defen Onfcn Ostroye alleen willende gratifieeren tot verhoedinge van hare lchade door het nadrukken van dŽ voorfz. werken, daar door in geenige deden verftaen , den inhoude van dien te Authoriferen ofte te advoueren, ende veel min de felve onder Onfe protectie ende be¥ scherminge, eenig meerder credit aenfien ofte reputatie te geven, ne¥ maer de Supplianten in cas daar in yets onbehoorlykx foude mogen influeren, alle het felve tot haren lafte fullen gehouden wefen te verantwoorden; tot dien eynde wel exprelfelyk begerende, dat byaldien fy defen Onfen Ostroye voor de felve Werken fullen willen ftellen, daer van geene geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie fullen mogen maken, nemaet gehouden fullen wefen het felve Ostroy in tge¥ heel ende (onder eenige Omifl•e daer voor tc drukken ofte te doen drukken , ende dat fy gehouden (uilen zyn een exemplaer van alle da voorfz. werken, gebonden ende wel geconditioneert te brengen in de Bibliotheecq van Onfe Univerfiteyt tot Leyden, ende daer van behoorlykte doen blyken. Alles op peenevan het effect van dien te verliefen. Ende ten eynde de Supplianten defen Onfen confente Oitroye mogen genieten als naer behooren: Laften wy allen ende eenen ygelyken die 't aengaen mach , dat fy de Supplianten van den inhoude van defen doen , laten en gedogen, ruftelyk en volkomentlyk genieten en cef¥ ferende alle beletten ter contrarie. Gedaen in den Hage onder Onfen groten Zegele hier aen doen hangen den xix Septembr. in 't Jaer onfes Hecrcn en Zaligmakers duyfent les hondert vier en tachtig. De tegenwoordige Riginten van de S c H O U W¥ 1 u R G H , hebben het Recht van de bovenftaande Privilegie, Germanicus, Veldheer der Rgmynen. ARMINIUS, Veldheer der Duytfihen. SEGESTES, een Duytsch Print, Vader van Hercinia. Hercini A, Dochter van Segefles, Gemalinne van Ar- minius. RADWlCH,fffl Duytsche Prinfer, Minnares van Vlavius, Flavius, Broeder van Arminius, Ingui Omeer, Oom van Arminius\ Segimir, Neef van Segestes. C E C i N N A , Luitenant Generaal van Germanicus. Baldeconi), Vertrouwd e van Hercinia. H i LDEGARD, Vertrouwde van {{adwicb. Gevolg van Germanicus, ende Arminius. Het Tooneel verbeeld de Tent van Arminius. A R M I N I U S. TREURSPEL. -EERSTE BEDRYR E E H.S T E TO O N E E L. Hercinia) BaldegonD. Her Cini A. Neen,gy poogt vruchteloos die opzetom te ftooten, Myn Baldegond; ik heb het uiterfte beflooten j Spreek my niet meer van hoop. Zoude ik myn Egemaal Myn Vader dooden zien, door hongersnood, of ltaal! Helaas! ik kan bygeen van beiden trooft verwerven. Ach ? laat Hercinia voor deze gruuw'len fterven. Baldegond. ?y met Segestesbloed bezoetelen zyn hand! De Goden keeren van Arminius die schand! Hercinia. De Goden hooren niet, helaas! na myne klagten! Ik kan van zuchten, noch gebeden hulp verwachten. Indien door fmeeken iets te Winnen was, ik zou Nu niet verzinken in myn ongeluk en rouw Á De Hemel was al lang door myn gekerm bewoogeni Wat heete traanen hebt gy niet geweend, myne oogen! Gy waart getuige van myn droeve ftaat, gy'weet Myn waarde Baldegond, wat ziels verdnet ik leed. Herdenk myn imarten j en nu is myn ramp noch kwaa- Ikzie, helaas! ikzie, hoe mynGemaal myn Vader (der. Zo naauw befluit , dat nu tot zyn behoudenis, Noch hun vereeniging geen middel ov'rig is. Dwingt myne pligt my nier te zorgen* voor het leeven, En welftand van die my het leeven hdHfr gegeeven? Gewiflelyk. Ik red myn Vader uit de nood; Is dat onmoogel /k, 'k vlieg me: hem in de dood. Zie daar myn vaft befluit, nu kund gy noch verkiezen. Volg niet, ten zy gy'ook uw leeven wilt verliezen. Baldegond. Denk niet Mevrouw, dat ik uit vreeze u tegenftond; 3k Houp, noch op Segimir. Uw trouwe Baldegond Gevoeltzo veel, als gy, de rampen die u treffen. Toen uwe goedheid my kwam tot uw dienft verheffen , Verbond ik voor altyd my aan uw lot j ik zal U nooit verlaaten om gevaar, noch ongeval. x Maar gy hebt dit belluit wanhoopende genomen, En zT't nodi geeafi:is:ot zo hoogen nood gekomen. Uw Bedgenoot bezet uw Vader metzynmagt; Maa; zyt verzekerd, dat hy na zyn dood niet tracht. Hy zal zvn deugd nooit met die gruweldaad bevlekken, 't Geschied alleen, om hem van Ca?(ar af te trekken, Mevrou, uwVader buij;t ?yn hals voor'tRoemsche juk; Een juk 't wŽlk met zich lleept een eindelooze drukj Uw Egemaal beschermt de vryheid dezer landen , Behoed Germanie kloekmoedig voor die Ichanden. Dit is de reden, dat hun Haat werd opgewekt Doora!,watand'ren tot een band van vrindschap(trekt. Het heugt mv noch , Mevrouw, met welk een groot veilingen , En zucht Arminius van ieder wierd ontfangen Toen hem zyn Vader zond, op dathy nevens u Mogt werden opgevoed. H ERE INI A. Ach 1 hoe veel scheelt het nu Myn waarde Baldegond, van onze teed're Jaaren f 'k Wierd aan Arminius, toen wv noch Kind'ren waaren Door myn Heer Vader zelf tot Echrgenoot beloofd; Indien ook Rome my die ruft niet had geroofd, Zo VariŸkoaift niet had verydeldmyne wenschen , [] 'kWas nu de vergenoegde, en vrolykfte aller menschen. šdroevedagh 1 Waarop myn Vader't Roomsch verbond Aanvaarde, schoon myn Held dat moedig tegenftond; , Ja dreygde, dar hy zich op Varus noch zou wreeken. Met welk een bitterheid hoorde ik myn Vader fpreeken. Aan my beval hy wel gestrengelvk, ik zou Nooit aan Arminius meer denken, noch zyn trouw; Want tredende in't getal der Roomiche bondgenoo¥ ten, Verbrak hy al wat met hun vyand was beflooten. En om'noch vafter proef te geeven van Zyn haat, Wil hy my Flavius, die 't Vaderland verlaat, En Romens zyde kieft, doen in zyn plaats beminnen. Ik kon d Inguiomeer. Gy hangt alles aan 't geval. Denk, dat de flavemy uw neerlaag volgen zal. Akminius. En na myn zsege volgt de Vryheid dezer Staaten. Inguiomeer. Des vyands magt bestaat uit dappere foldaaten, En overtreft ons volk in meenigte. A R" A R M I N I U S.TWEDE B E D R Y F. v Men moet Dan stryden, eer die roep de Duidschen vreezen doed. De gonft derGoden schenkt de schooneLauwerkioonen Niet aan de menigte , maar die zich 't kJoekfte toonen. Hercinia. Myn Heer, gy hoorde flus geen zucht uit myne mond, Hoe zwaar ook de angft was daar myn ziel zich in be- vond. Schoon ik om 't groot gevaar myns Vaders was verlee- De nood van 't Vaderland koft alles overweegen. ("gen; Hier m vertroofte ik my in zulk een diepe rouw; Ik gaf myn zaak op aan het noodlot; doch ik zou , Nu zich een kleine straal van hoop wer voor onze oo- Vertoont, op myne ziel niet hebben dit vermgogen. Wie weet , Arminius, ofeindelykdeGo—n Door myne traanen niet bewoogen werden? toon , Door dit gehoor aan al de Goden en de Menschen, Dat wy niet lievers dan een vafte vrede wenschen; Dat wy geen oorzaak zyn van zo veel ongeluk; Zo veel vergoten bloed; zo veeler vroomen druk. Dit is de laatite be, die gy van my zult hooren In deze zaak. Myn heer, verleen my gunftige ooren. Laat ik dit eenige verwerven j en indien Hun voor/lag u mishaagt, zult gy myn handen zien U 't harnas gefpen, 't zwaard u op de zyde binden. Arminius. Mevrouw, zy willen ons door deze lift verblinden , 'k Verzeker u dat ik hun toeleg heb verklaard. Hercinia. 't Zou kunnen zvn, myn heer, datgy bedrogen waard. Ach ! dat de Hemel gaf, dat gy hierin mogt dwaalen! Dan zou Hercinia eens eind'lyk adem haalen. 1 Ogroote Goden ! mogt ik eens myn Bedgenoot, En Vader, op ŽŽn tyd omhelzen voor myn dood, Den T R E U R S P ƒ L. Dien dag aanschouwen die hun vyandschap deed enden, . De Broeders wederom vereenigde, deelenden, En wreede gruwelen verwiflelde in geneugt, En zeegeningen; 'k zou herleeven door die vreugd! Myn waarde Arminius, verhinder doch geen vrede! Arminius. Welaan, Mevrouw, welaan ,'k vergun u deze bede; Doch onder dit beding dat gy my nimmermeer Ietsanders vergen zult in deze zaak. HERC INIA. Myn Heer, Die zoete woorden doen Hercinia weer leeven, Ik hoop de Hemel zal ons zulk een uitflag geeven, Dat hier ha niemand hoef te fpreeken van dien haat^ Maar dat de Vrede bloeije in't Stamhuis, en den Staat^ Einde van bet etrjle Bedryf. EES^ST E T O O N E E L. Fl Avi us, Segimir, S Eg m i R. Wacht niet , dat ik alleen in handeling zal treden; Neen Flavius, ik ken de Roomsche liftigheden; Ik volg Arminius , zo lang een druppel bloed Noch door myn ad'ren vloeide, in voor , in tegenfpoed. F i A v i u s. Uw Oom Segestes bad, dat ik u dit zou toonen. .\Viltgy op deze wyszyn teedre zucht beloonen? Betracht uw pligt, myn Heer. , J>EGIMIR. Ik heb die fteeds betracht, En altyd de eed'le deugd het hoogde goed geacht. 6 Go&n! Segestes durft my van myn pligt doen fpreeken! En dat door Flavius! Gy beiden zyt bezweeken. Segestes vreezende des vyands magt, en gy Uit laffe minnenyd. Vermaan myn Oom , dat hy Zyne eer, en pligt gelyk voor heene wil betrachten. Betracht die zelf,myn Heer. Wat ramp ftaat u te wach- ten! De Duidschen zullen nooit ontschuldigen, dat zy Door uw beleid het merk der Roomsche dwinglandy, De Bundels) Bylen, en den trotzen Tabbard zagen; Dattufschen èlve, enRhyn, Romeinsche legers lagen. Gy .haalt op uwen hals een onuitwisbre schand. Den edelmoedigen , (die Goden, Vaderland, Die Ouders, Kinderen , en Vrouw behoorlyk achten * Die hun vereischtepligt, die eer, en deugd betrachten) . Paft meer Arminius, ( die voor de Vryheid ftaat,) Dan een Segestes, die zyn Vaderland verlaat [] Die schandlyk dienflbaar werd, en tegen alle reden, Met Rome zich verbind , kloekmoedig na te treeden. Wil dan myn Oom , myn Heer, die my errinn'ren doed Wat my te wachten ftaat ook voeren in 't gemoed, Wat hy ^e vreezen heeft, en waar gy voor moet beeven. In eeuw'ge flaverny zult gy elendig leeven, Zo gy de voortgang van de Roomsche magtgehengdt Ziet gy niet, hoe men de een na de ander onderbrengt? Het eenigft middel; om dit Land ('t welk aan moec . groeyeit, Zo lang als de éendragt in haar volle glans zal bloeyen,) In ketenen te flaan. Merkt gy nier, dat in schyn Van u te helpen , zy reeds uwe meefters Zyn? Rund gy gelooven, dat de vyand u zou fpaaren Na onze nederlaag ? Wat magt zou u bewaaren? Of hoopt Segestes, dat die heerschzucht, dat geweld Die wreedheid, dien hooit maat, noch paalen wierd ge- fteld, '…p't onverwachts by ons, zou van zich zeiven fluiten?- Leer uit het ongeval van anderertbefluiten. Hoe veele Volkeren betreuren, maar te laat, Dat zy betrouwden op dien trouweloozen Staat? Zo zult gy namaalsookdie dwaasheid noch beklaagen? Het trotze Rome,zo heerschzuchtig, zou verdragen Ons haar gelyk te zien; als't is in haar magt . Ons te overrompelen ! te meer als haare kracht Steeds fterkerwerd ,en wy van dag tot dag bezwyken l 'k Roep tot getuigen, zo veel grote Koningryken. De vyand, laat aan u de schyn van Vryheid noch ,1 Tot dekzel van zyn fnood, en gruwelyk bedrog. En gy, gy laat Ÿ dus als kinderen verblinden? Zy overweldigen de Vrinden door de Vrinden , En fpotten eindelyk, wat wreede , en bittere fmaad! Na de overwinning, met de Volk'ren, die door Haat l En binnelandsche Twift, die licht'lyk was te flifschen, , De Vryheid, by gevolg hun welftand, moeten mifschen. Nietsblyft dan overig als traanen en milbaar; Draag zorg , dat u ook niet dit zelfde wedervaar , Als gy u vruchteloos zult na den Hemel wenden, En biddden jammerlyk, dat elk u hulp wil zenden. iWaar gy zult merken, dat uw k!agt niet werd verhoord, Wanneer de Goden, om uw lnood bedryf verftoord , XJ niet mer willen, en geen fterffelyke Menschen U konnen redden, hoe gy ook om hulp zult wenschen. Flavius. *k Heb u gehoord, hoewel niet zonder ongeduld, Op hoop , dat gy nu ook my n reden hooren zult. Germanicus is naar verdienft niet af te maalen. Ik zou zyn groote roem verkleinen in't verhaalen; ^Vanr, alhoewel hy schoon van Lichaam is, zyn Geeft En wonderlyke Deugd verrukken elk het meeft; De Trouw en Vrindschap zyn in zyn gezigt te leezen, 'k Zwyg zyn Goeddadigheit ,zo meenigmaal beweezen. Nooit roerde Krygsman 't zwaard met grooter dapper- heid , Nooit Overfte zyn Volk met kunftiger beleid, Nooit haalde Veldheer mer , en heerelyker zeegen, Noch droeg zich maatiger, na hy dien had verkreegen. Hy heeft my toegezeid , op 't Vorftelyke woord.... Segimir, Uw Broeder komt, gy hebt myn antwoord reeds gehoord. T W EDE T O O N E E L. Flavius, Arminius, Gevolg. F L A v i u s. De Roomsche Veldheer, met uw ongeval bewoogen l Vergund, Arminius, dat ik u ftel vooroogen, Eer hy met zyne magt dees legerplaats bestryd, Wat u te wachten ftaat; hy geeft u noch die tyd. - Gy zult eerlang alom befingeld, en befprongen Van zyne benden i tot het uiterfte gedwongen , Hem fmeeken,- maar vergeefs., om't geen gy nu ver- fmaad, Zo gy verwaarelooft uws Broeders trouwe raad. Het moedig Rome, (Laat uwe oogen doch verlichten ) Is meefter van de Zeen , en alle Landen zwichten Voor dat vermoogen,'t welk noch daaglyks grooter word. Die Hoofdllad van't Heelal zal zekerlyk in't kort Geen scheiding kennen, dan den Hemelj en de straalen Der Zonne zullen op geen kmdschap nederdaalen, Welk tot een grenspaal strekt aan dat beroemd gebied, Noch plants verlichten, welk geen Adelaaren ziet. Ganfcn Afrika , datnaauw voor Rome wilde wyken , Het magtig Alle, met al zyn Koningryken Die Hggen uitgefttekt, van daar de Zon opgaat, Tot daar zy nederzinkt; ftaan open voor dien Staat. Ja, alle Volkeren die op het Aardryk woonen Zien wy Tiberius gehoorzaamheid betoonen, Offmeekenomzyngonft. Meentgy alleen diemagt Te ftuiten, die geheel de waereld t'onderbragt? Zy zullen fnel, gelyk een vloed, u overstroomea. Zoek Caefars vrindschap, oft is met u omgekomen. Vorft MaroboduŸs aanvaard het Roomsch verbond , En Adgandestrius, die zo lang tegenftond, Voigt hem, en zal in "t kort u vy andschap betoonen , AI de Angrivarien, de Chauken , de Semnonen, De Markomannen, met de Longebarden ftaan Tiberius ten dienft; elk bid zyn Arend aan. Cariovalda, met dry duyzend §atavier^n, Die strydbre landaard, volgt Germanicusbanieren.1 Italie voor al3 met Gaule, en Spanje tracht Om stryd te toonen, hoe elk dezen Veldheer acht, Zend Paarden, Waap'nen Geld, en wat mermogt ontbreeken. ,r ? $ Van Van wien verwacht gy hulp?DeMarfen zyn bezweeken* Onmachtig de eerde loop te kunnen tegenftaan. *t Aloude Mattium is door het vuur vergaan, Na dat het Krygsvolk had een Zee van bloed vergooten. De Brukter, UbieY, alle uwe Bondgenooteti (bond. Zyn reeds vcrstrooid; des maak met Rome een valt ver Bevry u door dien weg , wy 1 gy niet anders kond. Arminius Geheel Germanie nam voor een gunftig teeken , Dat gy verzogr,om my noch voor den stryd te fpreeken, Dacht , dat een wettig, dat een wroegend na berouw TJ herwaards dreef, dat gy weer keerde tot uw trouw. Doch ik bevind, helaas! nietzondermy te ontroeren , 't Geen veel daar van verscheeldt. Hoe laatgyu ver- ft Flavius! kan dan een welgeboorne ziel, (voeren , Die deed'le deugd altyd op 't hoogft in achting hiel, Zo ver verbaft'ren.' Go—n ! dathy op Waerdigheden, Nakomelingen, noch Voorouderen, noch Eeden, Achtgevende , Natuur, en zyne Pligt verzaakt i Ja, na 't verderf van die hem 't leeven gaaven, haakt? Dk Zal niet op haaien , wat gy my voor ongenuchten Veroorzaakt, hoe gy myn Hercinia doed zuchten; Ik zwyg't verraad gepleegd aan uwe Minnares, De schoone Radwich ,¥ die doorluchtige Prinfles , Verbrande in Mattium! de klank van deze boosheid, Hoe groot, werd noch verdoofd, door fnooder trouwe- loosheid. Het heilig Vaderland, waaraan elk mensch zyn Goed, Ja al wat hy bezit, zelfs Kinderen , en Bloed , Verschuldigd is, tracht gy dehartaarafte ttooten. Gy tracht ons 'tblyk, dat wy uit Goden zyn gefprooten, . Dien aller heerelykfte, en koltelykfte schat, De Vry heid, wiens waardy geen mensch te recht bevat, Voor hy die miflen moet, te ontwringen uit de handen. Hetschynt u niet genoeg, dat gy zelfs leeft in banden j Gy wilt dit vrye Volk noch mede inbo.eyqns flaan , Enpryftdedienftbaarheid, de flaverny ons aan.". Maar'k hoop gy zult ons nooit aanCaeiar op zien drangen ¥ Deschoor•eluifter,diedoorzo veel nederlaagen, (heen Door zo veel zweet, en bloed, verkreegen wierd voor¥ Van die door Duitschland nu noch werden aangebecn. Keer weder,keer werom,noch is het tyd,myn Broeder. VrŽeft gy niet voor den vloek ,van uw ftokoudeMoeder, Die rny noch dagelyks door boden bid , en raad, Dat ik niet liever, .eeaVerraader vanden Staat, Van Volk,van MaagemdafrhunVeldheer wilde weezen? Laat, laathetOoft verwyfd , en Afrika, voordexen Tot Koningen gewend, nerbukken voor dien laft, Nooit heeft het flaafsche Juk om onzen hals gepaft. De Duidschenhebben,dank den Hemel, nooit geboden, Noch…pperrmgt erkent,dan deOppermagt der Goden. Gy noemt de schandigfte , en de zwaarfte flaverny Een boridgenootschap; dit getuigen u voor my DeGauler, Griek, en Parth. Wat volkren ooit traden , In onderhandeling met Rome zyn verraden. .' ¥ . Noem.noem een bondgenoot van Ca?far,welkers Recht NochVryheid, schipbreukleed. Hun (leekten zyn geHun Kinders moeren zy in Gvzelingen geeyen, (flechti Om van hun teedre jeugd in flaverny te leeven. Een voorbeeld zy t gy zelf. Wie voor het Vaderland * Vrymoedig fpreeken durft moet daadelyk van kant. De heele Waereld zucht t elk wenscht met groot verlangen ^ ¥ . 't Juk af te ichudden,da,thenRome dw—ng tŽ ontfangen; De Batavier voor al. Die Landaardniet gewend Te dulden, dat men ooit hun recht baldadig schend,v Dat vrygeboorne volk zal zyne boeyens breeken , En zich kloekmoedig van de Dwingelanden wreeken.1 Wat zal doch Carfar zyn, indien de ftoure Brit,, En Gauler op ŽŽn tyd beoogt het zelfde wi t.* Het Oofte waggelt reeds; Artaxias, verbolgen, Om Artayasdes moord , zal Rome alom vervolgerC' [] Hy rukt de Meders, en Armeners in het veld.' De dappre Parthen, die Antonius geweld Zo moedig keerden, en aan Craffus deeden blyken , Hoe zwaar 't veroovren valt van zulke Koningryken , Verbinden zich met hem. Het trotze Rome denkt IMiet , wat het achterlaat; tegroote zwaarte krenkt. Die meer wil houden dan het geen hy kan omvatten Is dwaas. Hoe grooter Ryk, hoe er het uit zal (pat- ton. . '.; Flavius. . Gy vleit u vruchteloos; de Roomsche mogentheid Bloeit in het Ooft, en Wed. -.,y ¥ Arminius. JVfyn lejjer ftaat bereid Gmflag te leveren, wilin het kor^ontdekken .Wat laft uw'Veldheer gaf; 'ti^vdj ik moet vertrek- ken. .s;v 'flavius."' Germanicus begeert voor alle ding, dat gy Hercinia weerom zult leveren aan my, Ofaan haar Vaderj dat die na zvn welbehagen Van zyne Dochter schik. Bedenk wat gy zult waagen... .\ . ¥:'.' Arm Xnius. t Gy eischt Hercinia! . F L A v r u s. ¥ ¥' Al't onheil word gefluit. Zo gy haar geeft. - Arm i N i us. '"'.Ik zal uw Veldheer myn befluyt, En.antwoord, aan het Hoofd van myne Duitschen bren, FiaviŸs, (gen. Wilt gy Germanicus dan dwingen bloed te plengen? Uw magt kan niet bestaan voor zulk een groot geweld. Bedenk, Arminius, waargyutegen "arminius. Verzeker hem, zo vry niŽt korinen, aangedrecven Door zucht tot de ed'Ie deugd , de Vryheid in dit Lee ven '.: Verdadigen, datwy, in zulk een hooge nood, Die zullen zoeken, zeifin de alderwreedfte Dood. Wy kunnen derven, maar nooit werden overwonnen. Hou voor gewis, indien de Goden hem vergonnen Het veld te houden, dat zo veeler Duidschen val Aan onzen vyandschap scharp , en doodlyk weezen zal , Dat Romens hooge moed, en magt eerlang zou daalen, Indien het meenigmaal zo kwam te zeegepraalen. Dat zich Germanicus ten stryd berei. FtAVIUS. '.; ¥ ¥¥; Welaan?." l Gy zult zyn Leger in flagordening zien ftaan. DEINDE TOONEEL Segimir, Armi^iius. Segimtr Hy fprak u vruchteloos? *v c ¥ Arminius. .' o Ja , zo hooge Zaaken Zyn door geen faamenfpraak , maar veldilag af te maa^ ken. ..., .... i ¥" . Wie dacht ooit Segimir, dat laffe minnenyd ;. .. Een vrygeboorne ziel, eenPpns , die zich altyd;.'' Zo edelmoedig droeg ,, de Vryheid hielp verweeren \ Zou doe"n befluiten, om een Slaaf van vremde Heereni | Ja aen Verrader van zyn waarde Vaderland Te werden, breekende zo naauw verknochte band • Segimir, .r '¥ Hy zal zyn dwaaling, maar miflehien te laat, bezinnen .arminius. Hy volgt den vyand, om Segestes hert te winnenÈ En zo Hercinia, die aan my, door hec woord" Ñ Ñ B 5 . . y*a Armimius. Neen, neen, verwacht zulks niet; een die, om eer te erlangen, Noch wil gebeden zyn. is die niet waard te ontfangen. 'k Zal , schoon gy ons verraad, met Segimir verzeld , Segeites, Flavius, het Roomsche, en uw geweld, Kloekmoedig wederftaan, de Goden, en de Menschen Tot tuigen daagen;enihoe zeer gy ook moogt wenschen Na deze ll?averny; wy zullen vol van moed U dwingen vry te zyn, ten koften van ons bloed. Inguiomeer. i Arminius, wat schyn kan deze wantrouw voeden? Akminius, Tracht gy uit myne ziel te wiflen 't kwaad vermoeden, Begin den stryd; kom, volg, daar ik uv,oor zal gaan. Ingu I Omeer. Hoor.*.. Arminius. Neen, ik hoor niet voor de veldflag is gedaan. V y F D' E TOONEEL, Inguiomeer, alleen, 'k Zal die vermetelheid van u niet langer lyden. Ca, trotze, ga alleen de vyanden bestryden. Dus lange twyfelde ik; gy dwingt my door geweld. Zie nu Germaners, die hem tot uw Veldheer ftelt, Of hy het Roomsche volk uit Duidschland zal verjaagen. .Ik wil dit Zwaard nietmertotuw bescherming draa¥ gen. Maar trekken 't elders , daar ik beter werd beloond, En d*ar geen ander met myn lauwren werd gekroond. linde vm het Tmede Ÿeiryf, [] DERDE BE DRY F. EEI^iTE TOONEEI. Hercinia,Baldegond. Herc I N I A. GY komt dan eindelyk my helpen uit verlangen} Is 't waar? Baldegond. Ja, twyffel niet Mevrouw, wy zyn gevangen^ Hercinia. Gevangen! ach! zo houd Germanicus bet veld J Helaas Arminius! Baldegond. Ei trooft u.... Hercinia; Zomyn held Noch leefde, gy zoud hem zien door de benden bree^ ken, Gelyk wel eer, toen hy van Varuszich kwam wreekenÇ Hy zou my redden, of omkomen in 't befluir. Ik ken Arminius, zyn Zwaard wierd nooit geftuit; Nooit wierd hy uit het veld van vyanden verdreeven^ Zyn arm deed duizendmaal de nagebuuren beevenj Doorzyne kloekheid wierd Germanie bevryd; Hy kwam tot dezen dag verwinnaar uit den stryd. 't Hovaardig Rome zag in voorige oorelogen Haar trotze ftanders voor zyn' voeten neergebogenÇ Haar Vaandels, met zyn hand door 't bloedig ftof ge- fleurd, Haar Regiementen door zyn dapperheid gescheurd, Op Adlaar, Adlaarsi op Soldaat Soldaaten vallen. Myn Baldegond, de Rhyn zag tuflchen zyne wallen , Zelf daar hy ftort in zee, doorboorende het strand Des Bataviers, alom de bloedige offerhand, Delyken,' die zyn arm voor onze viyheidflagtej En gy begeert dat ik uit ftellen zal my n klagte J Baldegond. Noch leeft Arminius, Mevrouw. De vyand is 't Veroov'ren van deez'plaats, en uw gevangenis Niet schuldig aan zyn deugd; maaraand fnoode stree- ken Van Flavius , die door beloften giften, fmeeken , Het volk, 't welk uw Gemaal tot uw verzekering, Gelaaten had, zo verbragt dat het overging, En, in de plaatze van uw Vader in te toornen, Hem uit het.Slot liet met de zynein't Leger komen, Hercinia* o Goon wat fnood verraad. Baldegond. t Hy diend zich van de tyd i Zo veel hy kan, verfterkt zich hier met alle vlyd; Terwyl Arminius de vyand. reeds aan 't vlugten, Op 't h.evigfte achtervolg* j en zo, doordeongenuch- ten Van uw gevangenis , hy in die schoone loop Niet was gefluit, mevrouw; 5k zag Rome zonder hoop, Om ooit Germanie met wapenen te dwingen. Zo ras hy tyding krygt van deez' veranderingen, Laat hy de vlugtigen , en rukt, gelyk verwoed Zyn benden herwaardsaan,maar,welk een vlyt hy doed, Het was onmoogelrk by deze tent te koomen. Zyn Broeder had te wel zyn voordeel waargenoomen, 'De toegang fterk bezet, het volk te zeer verpligt. DŽ Leegers leggen in elkanderens gezigr. Ookheeft Inguiomeeruw Egemaal begeeven. Hercin Ia. ¥IR acht geen ongeval zo lang myn Vorft zal leeven; Baldegond. Maar schoon Inguiomeer Arminius verlaat, Hy Hy toont zich echter noch geen Vyand van den Staat. Germarticus heeft vanzyn Zwaard geen hulp te wachten , Hy is vertrokken, maar geenf•ns met die gedachten. By MarobodŸuszyn ouden boezem vriend, Die hy voorheenen in veel tochten heeft gediend, Wil hy een uitflag van den Roomschen Oorlog hooren? Het fpy t hem dat zyn Neef tot Veldheer wierd verkoo- Hercinia. (ren.,.,1 'k Zie Flavius.... ¥ TWEDE 1 O O N EE L. Flavius, Hercinia, Baldecond. ¥ Flavius. Mevrouw, ik bid verftoor u niet, Dat, zonder uw verlof, gy my hier voor u ziet. Ik zou 't niet waagen, zo myn y verig verlangen, Myn dood en leeven niet deed in de waagschaalhanHercinia, ikkanindierampzaal'geftaat (gen. Niet langer leeven; maak een einde van uw haat. Helaas! na dat gy zy t uit myn gezigt gevloodgn Deed gy op ieder dag my lyden duizend dooden. Indien uw oog kon zien, wat jammerly ke fmart, Wat ongeruftheid , myn zo lang bcneepen hart In deze kwelling voelt; ach! kon dat zien het lyden Waar in de vrees het houd gy zoud my wat verblyden , Een weinig hoop Mevrouw tot uwe gonft doen zien. Nu dit onmoog'lyk is, gun dat myn hart zich dien Van myne tong, om u zyn fmarten uit te drukken, U Ziel te treffen door myn droevige ongelukken. Keer, keer Hercinia uw' heldere oogen van Deze aarde, en laat my eens, dat ik noch hoopen kan In deze ftarren zien. Ik zie die schoone lichten, Maar achlvol traanen,en yol wreede blikfemschichten, Ik V Ik zie de gramschap zich vermengen met de rouw; En zonder dat uw mond myne ongenaa, mevrouw, Aarjmy verkondigt, toont gy door verachtende oogen,' Dat noch myn zuchten , noch myn rampen iets ver- moogen. Uw zwygen toont > dat gy my weigert uwe hand, Schoon dat uw Vaders woord uw Trouw aan my verpand. Hercini A. De zorg, verwondering, uw onverwacht verschynen , En grootheid, myner rouw doen my de fpraak verdwy nen. ¥ ... Gy hoort nu, Flavins, uit welk een grond het fpruit, Dat uwe reden niet in de aanvang wierd geftuit. Wacht echter niet, dat iku uw' geschondene eeden , Uw schandelyk misdryf, en fnoode trouwloosheden, Als eenuitzinnige door (pyt , en wraak ontroerd, Verwyten zal; ik wierd nooit door die drift vervoerd. Hercinia zal nooit in haar gebeden wenschen Uw straf te zien bereid door Goden, en doormen- schen. 'k Wensch maar alleen,dat gy uw groove dwaaling kent, Op dat de selfde u noch berouwen mag in 't end. En welk een ontrouw gy hebt tegens my bedreeven, 'k Zal 't nooit gedenken, maar grootmoedig u ve rgee- ven, Zo ras gy eer en pligt gelyk 't behoort, betracht , Het waarde Vaderland verloft van vreemde magt, En wederom herfteld gelyk het was te vooren. Bedenk, bedenk, dat gy een Duidscher zyt, geboo- ren, Uit Vorftelyke Stam; wiens oud, wiens edel bloed De Waereld meenigmaal verbaafde doorzyn moed; Met welk een luiftergy de Vryheid hebt gekreegen ^ Van uw Voorouderen, myn Heer; en ftel hier tegen È Totschande van uw naam, met wat vermindering Gy Gy die zult leveren aan uw Nakomeling j , Zo gy Germanie laat dwingen door Tierannen. 'k bezweer u Flavius, by deasch dier groote mannen * Die voor de Vryheid, en het waarde Vaderland Zo moedig streaen, dat gy zulk een bittre schand , Zo 7,waren juk niet wilt op onze halzen drukken. Ach! werd geen oorzaak van zo wreede gruwelftukken! Gy zegt myn heer, dat gy Arminius bevecht, Om dat hy my uw Bruid u roofde tegens rechr. Wilt gy geen ongelyk verdraagen, om wat reden , Om wat geheimenis geen vyanden bestreden, Die oorzaak zyn van meer, van fmartelykerpyn? Die u uw Vryheid , f welke u waardiger moft zyn * Hoe groot uw liefde was , dan duizend Minnaareflen* Ja waardiger , dan al Germanies Prinfeffen,) Ontrooven tegens rechr, door lift en door geweld? Een welgeboorhe Prins, een moedig oorlogsheld 1 'Kan zonder niinnares in roem, en achting leeven , Niet zonder vryheid. Zie uw Bloedverwant verdree* i ven, . Met ketenen geboeid; zie, ziŽ uw Vaderland In vuur, in vlam gezet jzie, zie van alle kant Den rook noch op gaan van de brandende Kafteelen. Zie hen deAltaaren, zie hen hunne buit verdeelen.. Zyt gy door laffe min zo ter vervoerd, myn Heer , Dat dit uw hart niet raakt ? herroep de reden wer. 't Is loff‘lykfir zich, dan andren te overwinnen Ach! Flavius, laat af Hercinia te minnen! Ziet gy niet klaar genoeg, dai alles u dit raad? Waak voor uw eer, en zorg; dat door deze eene daad, Zo wyd behaalde roem, zo schoone lauwre kroo- ¥ nen, ¥ Zo veele deugden, als uw^gtoote ziel bewoonen, Niet werden uitgedoofd, gelafterd , en šnteerd: Maak, dat de tieranny van Duidlchland werd geweerd. [] Herftel de ruft, en elk zal u roemwaardig pryreo," Voorrzulk een eed'le dienft erkentenis bewyzen. En ik , niet kunnende u beminnon, wyl de trouw, Beveftigd voor de Gošn, my maakt uw Broeders Vrouw, Zal uw verheeven deugd fteeds houden in gedachtenj En eeuwiglik u als myn waardfte Broeder achtenj 'k Zal zo veel mogelyk, verzachten uwe fmart. Arminius zal u ontfangen in zyn hart, Gelyk voor heen, myn heer; zo ras gy in de plafschen Van 't bloed der vyanden zult hebben afgewafschen 'tŸeen gy aan Duydschland,en uRadwicn hebt mifdaan. Alleen hun bloed kan u van deze schande ontflaan. Voeg, voeg uw waap'nen, by de waap'nen van uw Broeder, Geef, geef het leeven aan uw Vaderland, en Moeder! FlAVIUS. Ik zal niet lochenen, dat ik mifdaadig ben. Neen wreede (choonheid, neen Hercinia , 'k beken, Helaas! Dat ik myn zelfs, myn Radwich, en myn Broe- der Zo wel verongelyk, als myn ftokoude Moeder. Maar ftil uw toorne, endenk, was 't niet om u,Me- vrouw , Dat ik al deeze nooit verongelyken zou. Om u alleen ziet gy my in myn pligt bezwyken. Hercinia, 't moet al, voor uwe schoonheid wyken. Natuur, en Liefde had veel magt op myne ziel. 'k Vond echter, dat uw oog, schoon ik lang tegeuhiel, In 't einde de overhand , myns ondanks, noch behaalde, En van Natuur , en van de Liefde zegepraalde. Verwyt, verwyt my dan niet langer deze daad, Waar van gy de oorzaak zyt. Vrees niet voor dezen Staar. 'k Heb voor myn Vaderland behoorlyk zorggedragen. Germanicus heeft ons yan alle laft oatflagen. ¥k Ver 'k Vertrouw my 't eenemaal op zyn gegeeven woord. Die nooit volpreezen Prins, die min om zyn geboort', Dan wonderbaare deugd van ieder is te minnen, Die in een oogenblick de harten kan verwinnen , Voor wiens geltalte heel de waereld ftaat verftomd Zal u, als gy hem fpreekt.... Bal D E Go N D. Mevrouw i uw Vader komt. Der.de Tooneel, Segestes, Flavius, Hbrcinia, Baldegond. Flavius. Segestes, gy komt recht bm my uw hulp te geeven. De weinig hoop, die my noch ovrigis gebleeven; Steunt nu alleen op u; 'kweet middelen, noch raad. Helaas! Hercinia volhard in haare haat, Zy werd noch door myn klagr, noch door myn min be.; woogen, VI E K.D E TOONiEL, Segestes, Hercinia, Baldegond. Segestes. Gy blyft in wcderwil van 't Vaderlyk vermoogen, Dan noch hartnekkig! 't schynt u niet genoeg , dat gy 1 Ontrouwe Dochter , by de vyanden van my U zo lang ophoud! hoe! Ik zie u noch niet trachten. Om door verbetering te (tillen myne klagten? . Gy poogt u mifdaad niet te wifschen uit myn hart Door nederig berouw! — duldelooze fmart! Ik werd gehoond ! 6 fpyt J gy (pot met myn geboden! Hercinia. Begeert myn Vader dan, dat ik veel meer de Goden, Dan hem vergrammc > een onverbreekelyke trouw Verbind myn hart aan myn A rminius$ en zou Ik zulk een heil'ge knoop zo schandelyk verbreeken? Segestes. Gy durft dan noch de wil uws Vaders tegenfpreeken! En zonder dat gy vreeft myn gramschap , en uw straf? Beef' en aanziende 't licht, erken wie u dat gaf , Ondankbaare! Hercinia. Ik erken hoe ik u ben verbonden; De kinderlyke plich t wierd nooit door fny geschonden, sk Voldoe aan myn geboorte; ik acht 't geen gy gebied Voor heilig, en... Segestes. Waarom gehoorzaamt gy dan niet? Hercinia. Nooit kon een Vader mer van zyne Dochter wenscheri. *k Gehoorzaamde u altyd het meeft van alle menschen. Segestes. Gy, gy gehoorzaamt my het aldermeefte? Hercinia. Maar, Tc Gehoorzaam u myn Heer, alleen tot aan 't Autaar. Gy zelf gebood my, met Arminius te leeven. Beneem my weer het licht, 'twelk gy myhebtgegee- Indien myn Echtgenoot (Ven, Segestes. Gošn! niet de minfte haat Voor myne vyanden.... . Hercinia. Myn Heer, ik bid verlaat Die dwaling, en geloof, dat myn Gemaal nooit rŽden... SegeSegeste S Hercinia! houd op, 'k heb ftnaads genoeg geleden. Geef Flavius uw hand, of wacht uw fttaf. Hercinia. Myn Heer, Plaag door die min een ongelukkige niet meer. ( nen. Jk Zie hem als Broeder aan, ik kan hem nooit beminIk ben zyn Broeders Vrouw, hy moet zich zelf verDenk , welk een fterke band... ( winnen, Segestes Ik zal door myn gezag Die band, hoe fterk die zy , verbreeken deze dag. Hy roofde u,met geweld van't Auter voor myne oogen. Een Echt, in wederwil der Ouderen voltoogen, Blyft fteeds onwettelyk. Daar komt Germanicus. Zo hy u fout vergeeft zult gy aan Flavius Uw hand niet weigeren , my niet wer tegenfireeven, Hercinia, (leeven Noch uw, noch zyn geweld, noch geen gevaar van 'x Heeft dit vermogen, 'k Zal in myn gevangenis Die trouw bewaaren die my altyd heilig is. Ik ben een Vrouw , maar 'k voej myn moed noch onbeGerrpanicus zal nooit Hercinia zien fmeeken (z weeken Om zyne gonft,ichoon hy my 't allerwreedÈ? bereid.... T/ERDE T O O N E E L; Germanicus, Segestes, Hercinia, CeCiNNa, BALvnQoau, gevolgvan Germanicus. Segestes. Deez'dag is de eerfte riiet van myn ftandvaftigheid, En trouw, voor 't Roomsche volkj fint my van den vergoden Auguftus't Burgerschap wierd gonftig aangeboden , c 3 yÇ¥ Verkoos ik vyanden , en vrinden , na uw nut. Ik heb het Roomsch gezag manhaftig onder dut , Myn heer. Doch niet uit haat tot Duidschland;wantVer¥ raders Zyn haatly k, ook aan dien , om welke zy hun Vaders , Hun Tydgenooten, cn Kindskinderen veraan; Maar om veel ongeval, en gruuwelen te ontgaan; Om voor te komen zo veel jammeren, en traanenj Om dat ik beide , voor Romeinen, en Germaanen De vrede} nutter dan het bloedig oorlog vond. 'k Beklaagde Arminius, dien schender van 't verbond , Dien schaaker van myn Kind, voor Varus, die uw mag- ten Als veldheer hier gebood, 'k dee meerder; na lang wachten Verzocht ik, ziende , dat in wetten toeverlaat Noch hulp te vinden was , hy zou , om van 't verraad 't Welk reeds in arbeid ging den rechten grond te vinden, My i en Arminius met zyn geheimfte vrinden Niet uit uw leger by de Duidschen laaten gaan; Maar my, en hen gelyk in ketenen doen flaan; Zo kon hy keeren die beklaaglyke ongelukken. Getuige zy voor my die nacht, niet uittedrukken, Die nacht, daar ik zo lang met recht voor had gevreefd! De welk.... ach ! waarzy my de laatfte nacht geweeft? 5t Geen daar op volgde kan men lichter wel beklaagen , Dan wel verdaadigen. 'k ben uit het veld geflagen , En heb myn vyanden ook vluchten zien voor my; Ik heb Arminius geboeid; en van zyn zy, Toen ik gevangen was, het zelfde moeten lyden. Ik kom, op dat wy ons van trouwloosheid be vryden , Zo ras ik kan tot u j geenfins om eenig loon. Hercinia ,die u door my werd aaBgebo—n , Bekennen wy door.dwang dus vergebiagt te weezen j Het ftaat nu 't eenemaal aan u ,h! nooit volpreezen Germanicus, die hier Tiberiiis verbeeld , [] Wat zwaarder weegt, dat haar Segestes heeft geteeld,, Of, dat Arminius, haar Flavius ontschaakte, 'En tegens myne wil zynGetnaalinne maakte! Hercinia. Geenfins , myn heer, dat ftaat Germanicus niet vry. Sege STEs. Wat zegt Hercinia! Hercinia. De Veldhear hand'le my, Als Gemalinne van Arminius. Wy achten Voor ons roemwaerdiger, het noodlot af te wachten, Met die hun Vaderland, ten koften van hun bloed, Voor vreemde Tieranny met zulk een heldenmoed, Verdaadigen; dan deel tc neemen in de schanden , Van hen, die llaavenzyn der Roomsche dwingelanden. Se GESTES. Ik zweer by de oppermagt... , Germanicus. Bedwing uw hevigheid Segestes. Van hen die Haven zyn.' gšon welk een onbescheid! Germanicus. Segestes. denk dat gy Arminius hoort fpreeken. Die bittre Vyand kon haar zo in haat ontfteeken; Zy leent hem haare tong. Hoe lichtelylc verblind Een Man het oordeel van een Vrouw , die hem bemind? Verbitter haar niet meer j gy hebt te scherp begonnen. . De felfte wrok werd door goeddaadigheid verwon- nen. Licht dryft men vyandschap door weldaan uit het hare, Daar doch door dreigingen nooit twift ge‘indigd werd. , Mevrouw , ik twyfel niet, gy zult eerlang, bewoogen Door uwe erkentenis, ons zien met andere oogen , Verlaaten deeze Haat die gy op Rome draagt. H E Hercin I A. Zo ras het Roomsche volk Germanie niet plaagt, Zo ras myn Vaderland leeft na onze eige wetten, Verlaat ik deze haat. Denk my niet om te zetten Door goed onthaal, my in 't byzonder aangedaan, Nooit zal Hercinia haar pligt te buiten gaan; Noch van het noodlot, noch van Rome zich beklaagen. Spreek, fprcek myn vonnis, doem my tot de wreedftc plaagen. Wyl FlaviuJk verraad my in uw handen ftelt. Geen eed'le Ziel bezwykt , door vlyen noch geweld. VY F D E TOONEEI. Germanijcu S, Se Geste S, Cecinna, gevolg, Segestes. De ondankbre werd dan door uw' goedheid niet bewo,gen! Germanicus. Uw Dochter houd my in verwond'ring opgetoogen; Door de eed'le moed die zy in haare rede toont; En ver van dat zy my door zulk een fierheid hoont , Roem ik die strenge deugd, en wil haar druk verzach- ten. Segestes. Ik hoor Arminiusvaart uit metbitt'reklagten. Germanicus. Ik merk , datzyn verzoek ujioch is onbekend. Segestes. Verzoekt hy?.,. Germanicus. Dat ik borg, en vry geleiden zend, Segestes. Arminins? Germanicus. ¥ Hy wenscht met ons te moogea fpreekea. Ik voel wel in myn ziel een groore zucht ontfteeken, Die my op 't hevigfte doed wenschen na 't gezigt Van dien Germaan, die zo¥veel wonderen verricht, Die 't gansche Weft verbaafd, doorzyn beroemde daa- 'den. Maar 'k heb ook reed'nen, die het tegendeel myraaden. * Wat dunkt Segestes? Segestes. Hy kom met uw vry geley; 'k Verzeker u, dat ik myn arm en zwaard berey. Hy heeft de dood fteek van Segestes hand te wachten. Ik zal het Roomsche volk dien trotzen vyand Aagten, En wreeken zo gelyk hunne en myne eigen hoon. Ghrmanicus. Neen , de edelmoedige Romeinen zyn gewoon, Segestes, niet door fnoode en trouwelooze streeken , Noch vaKche lift zich van hun vyanden t wreeken. De deugd is hunne roem, zy haaten 'c fnood verraad. Ver van vergeldingen , zo iemandt iets bestaat 'tGeenongeoorlofciis, heeft hy zyn straf te wachten; En wen een Bondgenoot , hoe hoog zy die ook achten, Iets schand'lyk ondernam; wen hy zyn pligt vergat, En 'r vry geleide schond, 't welk ik gegeeven had; 'kVerzekeru, danzou, ook regens zulke vrinden, Degrootfte vyand zelf bescherming by ons vinden. Segestes. De wraak is billik. Hoor Auguftus! hoor myn Heer! Geef Virus , Varus geef myn Regimenten weer \ Germanicus'Segestes, ja; ik hoor de helsche wraak zo fpreeken Die vyandin der deugd, om my in haat te ontfteeken, Verbeeld my dagelyks, als in een schildery, IVlet sch rikkely ke verf de legerplaat s , daar wy Het deerlyk overschot van onze benden zagen; 'c Vela, daar de beend'ren van zo veel Romeinen lagen. 'kZie 'k Zie Varus, die wel eer de schrik der Duidschen was, ¥ Bebloed , al glibb'rende, uit het diepfte van 't moeras, Daar hem de vyand perft, met trage treden komen; Zy brengt my voor myn oog in boflchen, velden,stroomen , Alom, de teek'nen van dien haatelyken stryd; 'k Zie Roomsche waap'nen in Triomph gevoerd! 6 fpyt! Ik/ie zelve Adelaars, totonuitwisbreschanden Van Romensgroote naam , in haarer vyands handen! 'k Beken, ik fta u toe, dat ik dit wreeken moet 5 Auguftus eischt my wraak van dat doorluchtig bloed. Het zal ook aan myn wil, noch aan myn arm ontbreekenj Maar 'k moet het eerlyk doen, al zou ik hen nooit wreeken. Segestes , gy hebt nu myn vaft befluit gehoord; Indien Arminius op 't Vorftelyke woord In 't leger komt;zal ik, al wat hem werd mifdreven, , Zo straffen, of men my zelf had geftaan na 't leeven. Segestes. Kond gy dien vyand der Romeinen voor u zien? Germanicus ¥¥ Ik zal op zyn verzoek my noch beraan. Segestes Indien Gy hem geleide zend , ik bid; wil my bevryden Van 't haatelykgezigt; niet voor myn oog te lyden. ZESDE TOoNEEL. Germanicus, Cecinna. Germanicus. Zyn haat is fel, indien hy niet te veinzen dacht , En waant, dat ik zyn trouw hier door te proeven tracht.. Maar 't is my ernft, š ja Cecinna, ik heb reden Die my beweegen in gefprek met hem te te treden. Tiberius vermaant door brief, op brief , dat wy 'Na Rome keeren , tot den Zegepraal , diehy Aan ons heeft toegelegt. Myn trouwfte vrinden schryven. Dat ik niet langer mag in deeze landen blyven, Wyl hy van myn gezag , by 't krygsvolk nydig werd. Bedenk Cecinna , hoe 't een moedig Veldheer fmerr, Wen hy een ander ziet in zyne plaatze keeren , Van zyn verwinningen, en arbeid Triomfeeren. Ik zou deze Oorlog graag ten einde zien gebragt, Eer ik van hier vertrek j Germanie met magt Van volk, en waap'nen tot een win gewefttebren-, .gen, Vereilcht veel tyds, en zal noch zweet, en bloed doen . plengen. De kryg blyft fleepende door de afgelegendheid Van Rome, door't Gebergr, 't welk ons van Duidfland , scheid , Door fnelle Stroomen , en door grondlooze Kolken, Door woefte Wouden, opgeschooten tot de wolken; 'Door Strydbaarheyd desVolksjzy gaven dikmaals blyk Van hunne moed. Het is hun Vorlten schandelyk In deugd, en dapperheyd te werden overwonnen, Voor 't volk is 't schand, wen zy hen niet gelyken konnen. De Vorft vecht onder hen om zegen, de Soldaat Vecht voor den Vorft; die wel in eer, en achting ftaat; Maar 't moet op zek're wys, by hen gebruikt geschie- den; Hy kan met vrye magt, noch onbepaald gebieden; Maar zo hy vaardig is, en uitmunt in de deugd, Werd hy gehoorzaamd uit verwondering, met vreugd. Xv voeren in het veld met hen hun lieffte panden , 1 Van waar het huilen, en het klappen inde handen Per Vrouwen, het gekreun der Zuigelingen licht [] Kan werden aangehoord. Zy achten dat gezigt De groofte loovers, dat hun heiligfte getuigen; ("gen , Geen Vrouw,geen Moeder schrikt de wonden uit te zui- Die haar Gemaal, haar Zoon, of Bloedverwant ontfingj Zy draagen waap'nen, fpys, ook zelfs aanmoediging Den vechtenden. Men zegt, datfpitfen, reeds aan'r. vluchten. Weer vande Vrouwen door bestendigheid van zuchten, Gebeden, traanen, en vermaan der llaveruy, Vertoon der Kind'ren, en des Boezems zelf, daar Zy' In hunne jeugd wel eer het voedzel uitontfingen , Herfteldzyn; zodat zy weerom ten stryden gingen. Gecinna, Rome denkt met schrik noch aan hun moed, Toen zy Itali‘ gelyk een fnelle vloed Heel overstroomden; toen de Cimb'ren alle Landen En Steden pionderden , vernielden, en verbrandden. Nooit deed de Gauler, noch de Pener, noch Samnyt, Noch Parth, noch Meder ons met zulk een grooten vlyt .? Acht geven op Çns ftuk;geen land koft meerder traanen Aan het Romeinsche Volk; de Vryheid der Germanen Isstrenger, dan het ryk van Arfaces. Wat kan Het Ooile doch met recht ons mer verwyten, dan De moord van Craflus? Daar de Duitschen roemen konnen, , Dat door hun wapenen vyf Legers zyn verwonnen; Dat Carbo, Caffius, dat Scaurus, Cajpio, De dappre Manlius, die Manlius, die zo (ven, Veel groote daaden had voor 'tRoomsche volk bedreeVoor hen gevlooden zyn , of in hun hand gegecven. Ook hebben Marius, enjulius, daarna Hen in Itali‘, noch Gaule > zonder schaa , En merkelyk gevaar van al hun volk beltreden. "Wie dit geweft bestookt, heeft fteeds verlies geleden, ^ Myn vader Drufuszelf j Tiberiusbekend, Datal zyn zorg, en vlyt was vrucln'loos aangewend, Toca Toen hy dien landaard in Zyn wooning kwambcfpriii 'Zy konnen op den weg in boflchen ons omringen.... C E C I N N A. Cariovalda kan getuigen wat gevaar Den Roomschen krygsknecht dreigt; zyn dood.... Germanicus. Die is dan waar? Cecinna. ja} hetpaardevolk, op kondschap uitgezonden, Zag dat de vyanden reeds in flagordning (t—nden Aande overzyde van de Wezer. 'k Gaf bevel Tot bruggen, en terwyl de Duytsche schutters fel Met schichten werpen , op dat zy het werk verletten, Beftaat hy i daar de stroom het fnelft' was, door te zetten. Zyn Batavieren , door hun Hoofdmans eed'le moed Geprikkeld, volgen hem; zorashyzyne voet . Zet op het land, ziet hy de Chauken voor hem vlugten.' Hy volgt. Zy lokken hen die voor geen laagen duchten, Door die gevemlde vlugt, in een moeraffig veld, Met Boflchen dicht omheint , en fpatten met geweld Daar na op 't onverwachts wer uit aan alle zyden s En komen met een kreet de Bataviersbestryden. Cariovalda gaat de zyne moedig voor, Zyn volk dat hen bestuuwr volgt op zyn bloedig fpo—r; In't einde, na dat hy hen hing had moed gegee ven, De hevigfte gefluit, ja ver te rug gedreeven, Verzamelt hy hen werin eenen ronden kloot, Valt op de vyanden gelyk verwoed i en floot .' Op die hem weder ftaan,met hoop van door te breeken. Zyn paard was onder hem door wonden reeds bezweeken; Hy zelve zwaar gekweft , toen hy de zyne noeh Door zyne daaden toont, wat hen te doen ftondj doch Het was oanjooglyk door hun troepen heen te dringen. .Hy valt in't end, en mee hem veel deredellingen k De reft is door hun kracht, of door uw Ruirery , Die hen te hulpekwam, geredgewordenj zy Getuigen al gelyk, dat zy in geene Hagen, Zo grooten dapperheid, en wonderdaaden zaagen , Als deze Bataviers bedreeven, toen hy viel. Germanicus. Dit merkelyk verlies fmart my tot in de ziel. 'k Mis in die Bataviers de bloem van my n foldaten, Ik mis een hulp waar op zich Rome mogt verlaaten, En dit beweegt my, om Arminius noch eer 't Geleide toe te ftaan, 't welk hy verzoekt. C E c I N N A. Myn heer, Gy hebt veel redenen die u hier toe beweegen; Maar ik zie groot gevaar in zyne komft geleegen. Kond gy Arminius , Hercinia, die hy Van u verzoeken zal weer leveren, zo gy Uw Bondgenooten niet wilt Romens wand maaken? . . Gjr zaagt, en hoorde hoe Segestes dit zou raaken. Gy weet dat Flavius Hercinia bemindr. Germanicus. Cecinna, zie dat gy door reden hen verwint. Beproef hen j ik verwacht hun antwoord met ver* langen. Schenk onderwylen uw doorluchtige gevangen, . ., De schoone Radwich, die gy vond in Mattium, Op Agrippinaas be haar* vryheid wederom. Einde van het derde Btdryf. T R E U R S P E L: \7 VIERDE BEDRYF. EER.STE TOONEEL, Radwich, Hildegaard. R A D w I ? H. (Icnde. Waar fleept gy my? uw dienft vermeerderdt myne e- Ach ë waarom Iiet gy my niet als eene onbekende Myn leeven eindigen! de Vyand, wiens geweld Ons weg gevoerd, en in de keetnen heeft gefteld , Verpligt my meer dan gy , die door uw wreede zorgen My weer de vryheid geeft.Ik zag myn schand verborgen Door myne boeyens ; en gy, gy ontdekt myn ftaat Aan Agrippine, G™on! Hildegaard. Mevrouv, volg doch myn raad. < De groote Arminius zal in dit leger komen, Ik heb her uit de mond van Baldegond vernomen. Segestes wankelt reeds i uw Minnaar ftaat verbaafd. 'k bid, in der Goden naam, dat gy u niet verhaaft. Radwich. Ik zie myn rampen zyn alreeds uit uw gedachten. Myn Hildegaard, waar na zpude ik doch langer wachten? Vergeet gy wie ik ben ? kent gy nu Radwich niet? Ik vind noch eind, noch maat, Helaas! aan myn ver. driet! Dedood, alleen de dood kan my een uitkom’tgeeven! Hildegaard. Ik kenne uw rampen.... Radwich. En gy raad my noch te leeven I Hildegaard. Prinfes, Yerander doch dat gruwlyk opzet , ach! Leef op myn bede, leef, alleen noch deze dag. Uw Flavius is hier. R A D W I O. Myn Flavius, b Goden! Was hy myn Flavius, zoude ik.myn zelf doen dooderi? Hl LDBGAARD. Hy is in 't Leger, en beklaagt met na berouw Veel licht uw ongeval , en zyn geschonde trouw, 'k Zal uw rampzaal'gen ftaat zo schriklyk voor zyne oo- gen Afschikfren, tot zyn hart en ziele werd bewoogen , Om zelf te doemen dat afgryzelyk verraad. Geloof niet, dat die Prins de Deugd geheel verlaat, Schoon hy eens struikeld. Hy kend uwe aanminnighe- den, Uw groote deugden, en zyn diergezwoorene eeden. Hy za!, zo ras hy weet, dat zyne Radwich leeft, Met een gelaat, welk zyn berouw te kenneji geeft, Vergin'nisfmeeken, r.- .. - ¥ Radwich. Ach! wiltgymyneongelukken. Op" dat zy my daar na te zwaarder zouden drukken, Met zulk een yd'lehoop noch vleyen? neen; myn fmart, Myn ongeval gaat dien ontmenfehten niet aan 't hart. Meent gy, dat uw verwyr, uw woorden, meer vermoo Op dfeft ontrouwen, dan de krachten van myn oogen? Het is onmoogelyk, dat ik zyn haat verwin. De ondankb're Flavius verzaakt Natuur, en Min , En Eer, en Vaderland, wat zoud gy dan verwerven ¥ Verlaat my Hildegaard , laat deez' rampzaal'ge der- ven, Ontwyk myn droefheid, en bedien u van 'c geluk, Dat Agrippine u schenkt. Hildegaard. Prinfes wat gruwel ftuk! [] Ik u verlaaten.' neen , 'kzal u in 't graf verzeilend Ik bid dar gy uw dood een dag maar uit wilt (lellend È Hercinia weet reeds, dat gy in 't leger zyt; Spreek haar, 'k verzeker u, zy fpaart noch zorg noch vlyt, Om uwen Flavius wer tot zyn pligt te brengen. En zo de hemel eens haar wenschen wil gehengen , Gy ziet eerlang het eind van u verdriet. Radvich, Welaan; Ik zal uw y ver, noch haar zorg meer tegenftaan. Spreek, fpreek Hercinia, fpreek Flavius. Ja heden. Sta ik u alles toe j maar wacht u my meer beden , Na deze dag te doen. HlLDEOAARD. Mevrouw , ik eifith niet meer? Ik zoek Hercinia, en kom zo daadlyk wer. TWEDE TOONEEI. 4 Radwich alleen. 6 Go&n! wat lafheid doet gy een Prinfes bedryven| i Moeft ik, elendige, zo lang in 't leeven bly ven! Ach, Hemel J mogt dan Se verschrikkelyke brand Die 't heerlyk Mattium,. myn Hof, myn Vaderland, Zo wreed verwoefte , noch de moord in top gefteegen jj Toe zelf de zuigeling in 'r woeden wierd doorregen > Myn ramp niet eindigen! Helaas! DER.DE Tooneel. Hercinia, Radwich, Hi Ldegaard? Hercinia. Gy leeft, Mevrouw % Ra D.w I G. Ta,maar ik leefde niet indien men fturf van rojw. D Me HilJegaard 1 Gy leeft ! wat goed gŽrai wat Gad heeft u gefpaard , Dat gy in Mattium nier mie zyt omgekoomen? Ik hebiiet ongeluk.van uw Prinfes vernoomen , Maar nooit de omftandighen van hnare dood verftaan; Ik bid verhaal my doc h hoe 't Radwich is gegaan, Hoe zy geflorven is. HllDECAARd. Om ualdeongelukken” Dieik dieschoone na uwaf zyn zag verdrukken, Wel af te schilderen , vind ikmy niet bekwaam. Hoe vaak herhaalde zy na uw vertrek de naam Van Flavius ! een naam, zo zoet in haar gedachten," Dat zy alleen daar door de droefheid kon verzachten i Die 's Minnaars afzyn een Beminde lyden doed. Haar liefde zag u reeds verlangend te gemoed, Toen zy de tydmg kreeg van uw veranderingen. Ik zag die schoone haar fneeuwitte banden wringen, Ik zag, helaas ! ik zag uw Rad wichs blonde haar , Dat langs de albafte hals, gelyk een zilv're baar, AI golvend nedervloeide uit haare vlechten ryten.' Zy wou zich daad'lyk van een hoogte nederfmyten Á Of dooden door het ftaal. Die daad is wel belet j . Maar ach! de droefheid, noch de wanhoop nooit verzerNa dat gy haar verlier, kon niemand haar behouden. Zy wilde zelve niet, dat wy haar trooften zouden. Zy riep alleen de dood tot hulp in deeze fmart. Flavius. Zvis dan, doed? Hlaas 1 die flag treft my aan 4 harr; \.. D a Hu Noch'met vtrmaak volhard in uw verradery; Gy zucht, maar vruchtelooss ik ken die fhoode trekken.' Gy kond onmooglyk uw gevoelens my bedekken. Uw weezen veinft vergeefs voor myn gezigt dien rouw, Op dat die droefheid my doch eens mifleiden zou, Otidankb*re;ook dacht ik niet te komen voor uweoogen; Maar ik beken , Helaas! ik vond my, zelfs bedrogen. Myn Ziel kon in dit ongelukkig oogenblik Myne eerfte neigingen niet tegenftaan j en ik (gen,.? Verscheen myns ondanks; ach ! ik kon my niet bedwin- Die onvoorzichtigheid.*...... neen , zonder u te drin- gen, * Tlavius treedeenige treeden terug. Of meer te lpreeken. Ga, ga heen, Barbaar, en laat My fterven, wyl de dood met myn bedroefde ftaat Beft overeenkomt. F L A v i u s. 'k Voel de krachten my begeeven. Myne oogen scheemren, en al myn leden beeven. , Ik voel myn aangezigt met angftig zweet bedekt , De wreede wroegingen die gy in my verwekt. Deez'schuldige,Mevrouw, durft u niet nader koomen, Zyn groote mifdaad doed hem voor zyn rechter schroomen, R A D W I C H. Dank zy den Hemel die uw dwaaling u ontdekt; En eind'lyk in uw' ziel , die wroegingen verwekt. Flavius. Ik zie myn dwaaling, maar, helaas! wat kan dat baaten? Ik zie die klaar. Maar ach ! ik kan die niet verlaaten. R A D W I C H. — Goden! Fia v i us. Eisch van hen den blikfem , en ik zal P Myn schnldig hoofd u zelfs aanbieden. Radw Ich. Wreed geval! Ik zie voor myne min der Goden haat verkiezen 1 Gy wilt om my te ontgaan het lee ven dan verliezen Rampzaalge Radwich, merafschuuwlyk dandedood! Wat bittre imart! š Gošn! Flavius. Helaas , Prinfes! zo groot Is nu uw ongeluk; Ja gy werd schelmsch verraaden. Myn hart veroordeelt my; ik zelf vervloek myn daadenMaar ach! myne Noodloot dwingt.., Radwich. Hy kent zyn dwaling , Goon! En hy verlaat my noch ! onlydelyke hoon.' Flavius. Uw goedheid, dšugd , uwe onuitfpreekelyke gaaven, En groote schoonheid zyn in deze Ziel begraaven. Ik weet myn RadwichVk weet hoe veel ik schuldig ben. Aan uw bevalligheid , en liefde, die ik ken. En echter werd ik noch , in weerwil myner zinnen, Gedwongen, zonder hoop Hercinia te minnen. Ik daag den Hemel tot getuige... Radwich. En ik begeer Van een meinedigen geen eeden. Zweer niet mer; Gy hoeft der Goden haat niet meer op u te haalen. Ik vrees de blikfem zal op u wel nederdaalen, Schoon gy die niet verhaaft. Helaas' ik zeg; ik vrees. , Is my geooreloof t noch zo te fpreeken f lees , Lees uit myn oog, of ik, hoezeer gymy rhoogthoonen, De Goden wraak eisch ,of bid , dat zy u verschoonen. Myn hart, myn teder hart , schoon gy my zo verraad , Beeft voor de zwaare straf die u te wachten ftaat; En wenscht, doch meer, om van uw hoofd dien flag te weeren, (ren. -' Dan om myn zelfs, dat gy wer tot uw pligr moogt keeKeer weder Flavius, keer weder. Niet om my; En zou een fnoode drift die liefde zo verwinnen? Verjaag die nevelen van uw gezigt; en let Uit wat gevaar gy ons, doch meeft u zei ven red. Flavius. Helaas!. HerciniaJ ach < Radwich! wreedeGoden! Hercinia. Uw min zal Radwich, my, en uwe Moeder dooden. Flatius. Helaas! Radwich. Denk, dat ik 't beeld van een ondankb're noch , Na zyn verraad, na zyn verfoeyelyk bedrog, Bewaar in myne ziel, en eeuwig zal bewaaren; De Goden bidden, dat zy hen doch willen fpaaren* En nimmer straffen. Flavius.' Ach! ftandvafte Minnares, Wisch uit dat haatlik beeld j vergeet, vergeet Prinfes Een Minnaar; die u heeft zo schandelyk verraaden. Vloek een ondankbaare, die om zyn fnoode daaden Nooit werd genoeg gevloekt. Hercinia.' Ach! Flavius! Flav Ius. Ik ken In deez' verwarringen my zelve naauwlyks; 'k ben Tot aande ziel ontroerd; myn hart is wel genegen... Maar ach!.... HlRCINZA. Laat hem alleen zyn dwaaling overweegen. Wy gaan dan, Flavius, kom nooit voor myn gezigt, Indien gy heden niet gehoorzaamd uwe plicht. Radwich. — Goden! fla uw oog doch ner op onze ellenden! ZESDE TOONEEi. Flav•us, alken. Wreek de een, en de ander, Go—n! metmy mynstraf te zenden! En nademaal ik haar doch nietverlaaten kan , En zy my van haar band , zowiltmy eind'lykdan Deze ongerechte min beneemen; of het leeven l 't Zy 't Lee ven, 't zy de Min., 'k Zal u niet weder (treeven. 't Verscheeltmy langer niet; want waar ik heene zie Ik vind doch overal, of deze, of geene , die Myn mifdryf my verwyt met welgegronde klagten. Ik heb nu daad'lyk noch Arminius te wachten. Myn Broeder in het heirj myn Rad wich voor myn oog! Een Prins die ik verried! een scheone die 'k bedroog l Die eed'le Broeder; die my zo veel gonft betoonde! , Die teedre minnares... Indien ik zo beloonde m Die zuchten, eer, engunft, waar mc die schoone my Onthaalde... Dubbeld valsch , en trouwloos hart, hoort gy Na Liefde,noch Natuur! denkt gy niet om uw Moeder! Uw Minnares! uw zelfs! uw Vaderland! uw Broeder! Ach , Flavius.' gy zyt een trouwloos Onderdaan, Meinedig Minnaar, en ontmenschte Broer. Wel aan J Op dat wy ons dan van zo veel verwyt beyryden, 'k Verlaat Hercinia. HerciniaJ watlyden, Wat fmart behoorde ik niet veel er, om haare min Geduldig uit te ftaan, tot ik haar haat verwin? Deugd, Liefde, Vaderland, en Ouders, 't moet al stryken Voor 't groot vermogen van die oogen; 't moet al wyken , *Gelyk ik wyken moet. Beminnen wy dan. Maar Die Broeder! doch is hy ook magtigmyyan haar V 5 Nu [] T R E U R S P E L 'f 9 V Y F D E B ED RYF. E E R.S TE 1 ? 0 N E E L. Arminius, Cecinna. GevolgvanArminias,met Aadelaarsi en andere kpftelikheden. Cecinna. Myn heer, Segestes deed een wel doorwrogte rede* De Veldheer evenwel vergond u deze bede. Zykomt; ikga, opdatikuinvryheidlaat, T W E D E T Q 0 N E E L, Arminius, Hercinia, gevolg van Atminiut '. Arminius. Mevrouw! Hercinia. Arminius! Arminius. Helaas! in welk een Staat Zie ik Hercinia! Hercinia. Wat voerd u hier? Arminius. Die liefde , , Die in myn teedre jeugd deez' boezem al doorgrief de’ Verwonder u geenfins, dar ik om uwe min In 's Vyands Leger kom. 'k Zou om myn Gemalin p Om myneschoonheid, uytdeketenen te haalen, . Tot in den afgrond zelf kloekmoedig nederdaalen. Vrees echter niet, Mevrouw, datmy ietswedervaar, 'k Ben nu zo zeker als ik gifteren hier waar. *fcOntfong de borgen my gezonden, zonder schroomen; Wy zyn wel vyanden , maar in ons kan niet komen Het geen oneerlyk is. Voor wy vertrokken, gaf Ik aan Prins Segemir de Duidsche Veldheers ftaf. Hercikia. Arminius, ach , wild op vader gronden bouwen! Op zulk een lofle hoop niet ftellen uw betrouwen. Ofschoon Germanicus grootmoedig is , moet gy Niet voor Segestes, en voor Flarius, diemy, Dieu, door lift, en door geweld vervolgen vreezen? Gy kent hun drift, hun haat zo vaak aan u beweezen. Arminius. Die kennis deed my dit befluiten. Myne magt Had 's vyands Leger in onordening gebragt, En gy zoud Duidschland nu mii•chien zien adem haalen In volle Vryheit, ja van Rome zeegepraalen; Zo uw gevangenis, die onverwachte llag, My niet verhinderd had. 'k Gebruykte al myn gezag, Al myne krachten om dit leger wer te winnen, , Maar vruchteloos, ik vond Segestes zelf daar binnen, Ja al het Roomsche heir j 't welk op die tyding voort In strhyn van vluchten, was geweeken na dit oor J. 3k Had in die wanhoop lang iets daad'lyks voorgenooIndien my toen niet in gedachten was gekoomen (men, De groote elenden , en gevaarlyke ftand Van al de Duidschen * van het lieve Vaderland. Ook vond Prins Segimir een middel, welk hy waande, Dat my een beeter weg tot uw verloffing baande. Ik zal Germanicus zulk heerelyk randfoen Voor u aanbieden, dat het Rome zal voldoen. Ik weet de Veldheer is tot vrede zeer geneegen, Nu hy gehoort heeft hoe de Parthen zich beweegen. Indien Tiberiusde vryheidaan den Staat, En aan Armini us zyn Gemalinne laat..., Hercinxa. y lei u niet mee die hoop, uw Broeder zal 't beletten "'"Schoon Schoon ik a! raad wifi:, om myn Vader om te zetten; Ik heb door myne klagt veel op zy n hart verricht, , Ik drong Segestes flus de traanen in 't gezigt. Arminius. Is 't waar , Hercinia! toont hy ons gonftige oogen? Wien vreefr. gy noch , indien uw Vader is bewoogen? H•RCIMlA. Segeftcs, Flavius, Germanicus, en al Uw wreede vyanden; zy haaken na uw val. (ten, Wantofikfckoonzyn hart ontroerde door myn klag- Nochtans gebood hy , dat ik Flavius zoude achten Als mynen Bruidegom, en aan Arminius Nooit mer gedenken. Hy waant dat Germanicus Zyn moed beproeven wiljen toont om rrouw te schynea Zich noch verbitterder. De hoop die in myn pynen Alleen noch ov'rig is, hoewel ran kleene kracht; Steunt nu op Radwich > die in 't Leger is gebragt. Zy heeft uw Broeder reeds, maar vruchteloos gefproo^ ken. Door Agrippine, die haar boeyens heeft verbrooken , Hoopt zy hem evenwel te brengen tor zyn pligt. De Hemel gun, dat zy dit na haar wensch verricht, Of 't is met ons gedaan; want ik zal nimmer lyden, Dat my de Duidschen uit myn flaverny bevryden Door laffe aanbiedingen; ik gruuw voor zulk een schandi 'k Bemin myn leven, maar noch meer myn Vaderland. Ja, 'kzou de Vryheyd, door zo fnoode weg verkreegen Hartnekkig weigeren. Zyt niet om my verleegen. Wees niet beducht, dat ik uw liefde zal verraan , Myn lot zalaltyd in myn eigen' handen (taan. En zo hun Tieranny my dwingt, my zelf te dooden , Kond gy tot my ne wraak, de menschen en de Goden Rechtvaardig daagen j en zo schoonen dood geeft ftof * Om ons te kroonenmet een eeuwigduurend Jof. Arminius. $ OYerschoÈa£, Çedele, š nooit genoeg na waarde _ Geroemd' Hercinia! — Godheid op deze aarde; Hoe veele tekenen geeft gy van uwe moed, En ongemeene deugd , die 't al verbaazen doed i Verwacht niet, dat ik ooit iets schand'lyks voor zat Ik hoop Germanicus zal tot my overhellen , ((tellen t Als hy my fpreekt; als hy hetschoon randfoen zal zien, Mevrouw, dat ik hem voor uw Vryheid aan zal bin. En zo hy 't weigerd, zal ikand're tnidd'len vinden. Min , Vaderland, en Spyt zal zich te faam verbinden. Myn krachten zyn noch nietbezweeken; dŽze hand ,* Die Varus overwonjdit z waard't welk straks vol schand, Hun Leger vlugten deed , zal noch wel eens hun ben- den Verstrooyen,noch wel eens hun Adelaars doen wenden. Licht dat de Tyber vol onfteltenis haaft hoort , Hoe wy de Roomsche naam verdelgen in dit oord. o Ja ,. de wanhoop zal my tot een leidfman strekken. Kon ik de traanen uit Auguftus oogen trekken j Ik zal Tiberius geen minder hartzeer doen, Maar zonder maat; op hem, op Rome, op alles wšen.' Hercinia. Myn Heer, Germanicus komt, om met u te fpreeken. De Hemel wil zyn hart in ced'le deugd ontfteeken! Hy is grootmoedig , ik zoek zyne Gemalin, En Radwich. Goden! kroont, ei kroont ftandvafte min! DHDE T 0 0 N E E L. Gbrhanicus, Arminius, Gevolg van Rpmeynen, gevolg van Duidfcbcrs , met Adelaars, tn andere l^ojlljkheden. Arm I N ius. *k Weet wel, Germanicus, dat Vyanden, en Vrinden, Diehooren, hoe ik u kom in uw Leger vinden , * My zullen al gelyk van onvoorzigtigheid, Van al te licht geloof , mifschien van kwaad beleid, Alom beschuldigen; 'k wil hen niet wederstreeven, Maar hoopen, dat de Min, al wat hier werd mifdreeveni Weer zal ontschuldigen. Op uw gegeeven Woord , En Borg vertrouwende, vaar ik vrymoedig voort. Ik kom hier, op dat gy Germanie moogt toonen, Wat schoone deugden in verheeven' zielen woonen." Leer woefte Volk'ren, door uw voorbeeld , door uw moed, En eed'le daaden , dat het allerhoofte geed, De grootfte roem bestaat in zich te doen bettiinnea* Leer hen, hun vyanden op zulk een wys verwinnen.1 Verlos Hercinia. * Deze onwaardeerbre schat; * Wy^ende op.deJ^ojl'lyltjjeden. Hetkoftelykfte, dat Germanie ooit bezat, Zy haar Randfoenjmaar wyl een ziel to hoog verheven Meer door de zucht tot eer , dan schatten werd gedree- Zal dit Randfoenu ook veel aangenaamerzyn. (ven, Deze Adelaars, die ik 5 ofzegik liever myn Gelukkig lot, met roem verkreeg, deze Adelaaren , Die Varus tegens ons niet langer kon bewaaren, Zyn, zogy wilt, de prys van myne Gemalin. Vergun Germanicus, vergun dir myne min. 5k Wil de uwe zyn, zo veel als de eer my toe zal Iaaten? De deugd doed ons altyd Verraders dood'lyk haaten. Zy leert ons, dat een, die zyn eige Vaderland , Zyn volk durft leveren in hunne vyands hand, Zo licht, ja lichter noch een ander zal verraaden.' Ik toon, 'k beken't; door al myn woorden, en myn daa- den. Dat ik een vyand ben van Cefar; maar, myn Heer, Hoe meenigmaalen acht hy zulk een vyand meer, Dan laffe onedele , en oneerelvken vrinden; Die zich als flaaven aan het Roomsche volk verbinden t Verpligt myn eer my niet zo lang ik adem haal, Myn LandsgcnootÇn, die geruft zich. t'eenemaal Op my verhaten; die hun Kinderen, hun Vrouwen Hun eigen leeven , die , hun Goden my vertrouwen j Zo veel my mooglyk is te hoeden voor 't geweld éens vyands, die ons land , in vuur, in vlammen ftelt, En zonder dat wy ooit iets tegenshemmifdreeven? Ten waar men 't weigeren der llaverny wou gceven Den naam vanmifdaad.Wat port denRomein doch aan? Wat heeft ooit Duidiland aan Tiberius mifdaan? Mag Rome 't Ooft, en 't Weft,en 't Zuid,en 't Noord be- roeren? Gekroonde Koningen in haar triomphen voeren? Al't onderbrengen, wat haarheerschzucht tegenftaat? Haar heerschzuchtjwelk geen volk by zyne rechten" laat; En zou Germanie niet vryftaan alle krachten , Omd'ed'le vryheid (welk een menfeh het meeft moet achten, Van alles wat hy in deez fterf lykheid bezit) Klo—kmqedig voor te ftaan j in 't werk te ftellen ?die Leert ons het voorbeeld der doorluchtigfte oorlogshel- Zie, zie de Brutuffen, de Sch•pioos,zyftelden (den. Zich zelfs tot Baakens, ea wy volgen op dat licht. Wat hebben zy niet voor hun Vaderland verricht? Wil myn verzoek dan om die vyandfehap niet weig'ren. Uw naam zal door die daad tot aan de ftarren fteig'ren. Uw Rome is nooit gewoon het Vrouwelyk geflagt Den oorlog aan te doen. Met reden werd veracht, De koftelykfte buit, de heerelykfte zegen , En lauwrekroon , die op onweerb're werd verkreegen. Germanicus- Doorluchte ,vyand , wiensonfterffelyke naara Alom gedragen op de wieken van de Faam, De heele Waereld door uw' schoone lau w're bladen, Door uw grootmoedigheid, door uw' verheeve daadenj Door uwe deugd verbaafd; die recht uw land waar- deerd, 'v Die den Romein zy n plicht zelf in uw voorbeeld leerr. De Doch zo Germanicus in Rome wil regeeren , . Wy zyn bereid voor hem te stryden. Ja , wy zweeren Dat wy Tiberius. ... Germanicus. Hou op, ik ben voldaan. Wy zullen beiden niet oneerelyks bestaan. Die door verraad zich van geen vyand wil bevryden, Zalzyne vrinden nooit mishandeling doen lyden. 'k Erken Tiberius voor Oom, en Keizer, lees, Lees dezen brief,myn heer; doorlees hem zonder vrees, En ken Germanicus. Gy ziet daar in geschreeven, Dat Adgandestriusuto heimlyk wil vergeeven. Zo ik 't vergif hem zend. Arminius. o Spiegel van de deugd. Die in grootmoedigheid vind uw verheven vreugd J Ditwonder'vergelyktudeoude Roomsche Helden, Die zich tot Baakens den nakomelingen fielden. Zo deed Fabritius met Pirrhus. Maar, myn heer, Laat niet genoeg zyn voor uw grootheid,voor uwe eer, 't Beletten, dat zy my niet van het licht berooven, Maar geef Germanicus het leeven my daar boven, Dat is noch edeler, 'k Leef in Hercinia. Onfang dan dit geschenk, deze Adelaars. Onfla Myn Gemalin Germanicus. Ik moet, van 't geen hier werd bedreeven , Aan een gestrenge Vorft naauwkeurig reek*ninggee- ven. Gy kent Tiberius; Omzigtigin 't gebied. Zou hy..... Arminius. Myn heer, waag zulk een koft'lyk leeven nieti 'k Zal na Hercinia door and're midd'len trachten; 'k Zal haar verloffirrg , of myn dood van 't lot verwach Ik ken Tiberius, en zyn bedekten haat (ten. GEB. Germanicus. Segestes komt. Zo hy uw vreugd niet tegen staat, Hoop alles, Door myn hulp zult gy uw adem haalen. Arminius. Dat is doorluchtig van een vyand Zegepraalen. VIERDE TOONEEL. Germanicus, Arminius, Se Gestes, Cecinna, Hpmcjnen, Dujdfcbcrr. Germanicus. De Goden , vyanden van onrechtvaardighen, Beminnen fteeds de deugd, en zeeg'nen in 't gemeen Gerechte wapenen. Die hier wil Triompheerea Moet dies rechrvaerdigheid , en alle deugden eeren. Hy moet fteeds hooren , na het geen de reden zegt, Ook in het midden van het hevigfte gevecht; En laaten die alom 't bloeddorftig zwaard bellieren. Dan zal een schoone kroon zynheerlyk hoofd lauwrie. ren, Dan achten hem de Gošn hun gonft, en zegen waard; Op deze wyze maakt zich Rome zo vermaard, Ziet duizend Vorften die haar en gerechtheid haaien , In bittre ballingschap, en van de Goon verlaaten. Segestes, die alom haar fieren Adelaar (naar. Kloekmoedig naar volgt , volg haar voorbeeld hier ook Hoor na de reden, die, die zal uw haat verwinnen. Laat i laat Arminius Hercinia beminnen. Bevecht hem in het veld, vervolg hem overal , Behalven in uw hart. Bevorderzyne val Door rechte wegen; maar voel echter mededoogen , Met zyne min.... Segestes Ik merk, myn heer, gy zytbewoogen. E 1 Uw [] Te doen verftaan, dat gy op eene tyd nu kond, Den Vader, Broeder, en den Minnaar vergenoegen. Prins Flavius wil zich nazyne pligt weer voegen , Herroept zyn deugden. ARMINIUS. Gošn! ACRIPPINA. Die schoone die wel er. .. 1 Segestes. Wat zie ik! Flavius by Radwich > ZESDE TOONEEL, Germanicus, Arminius, Segestes,. Cecinna, Flavius, Agrippine, HtRCiNiA, Radwich, Romeinen, en Duidschert. Flavius. Ja mynheer. Ik zie des Hemels wil, en voorzorg, die bewoogen, Noch eindling opend myn Zo lang beneevelde oogen, 'k Verlaat myn dwaaling, en met een Hercinia. Segestes Hercinia.' die gy zo teer beminde! Fiavius. En ben gelukkig, zo ik daar door uit kan wifschen, Uit haar, myns Broeders, en myn Heers geheugeniflen, 'cGeenikomhaarbestondt; en zo die schoone my Myn schuld vergeeft, en, na zo veel verradery, Wer myn gevangenis gelyk voorheen fteld open. Doch ik durfnaauweliks, op zo veel goedheid hoopen, Ik droeg my tegens hen te trouweloos, te laf.... rf Radwich. Een die oprecht bemind myn heer, bemind geen straf. Ar Arminius Flavius omhelzende. . Ik vind myn Broeder nu eerft weder. Hercini A. Welk eenzeegen Heeft Flavius deez dag op myn gemoed verkreegen! Tegen Segestes. Myn Heer, zult gy alleen nu onverbidlik zyn f Ach Vader! maak, ei maak, een einde van myn pyn! Flavius. Myn Heen gy hebt aan mv te veel gehoor gegecven, Arminius heeft nooit iets tegen u mildreeven. German icus. Segestes, geef het op, aan uwe Dochters deugd. Agrippine, Myn Heer,zoud gv alleen weerhouden deeze vreugd? Segestes weggaande. Ik ftel baar vry; zy kan aan wieu zy wil zicli geeven. H E R C I N I A. * Myn trouw verbind my, met Arminiu,s te leeven. Germanicus. Leef lang, leef vergenoegt, met uwe Gemaalin. Arminius. Grootmoedig Vorft, ontfang voor de edele flavin Dit edele randfoen; deez Schat en Adelaaren , Zyn wyl ik nimmer kan, uw goedheid evenaaren , Getuygen van myn wil, en diepe erkentenis. Germanicus. Ik eischte u nooit randsoen. Uw vergenoeging is My meer dan schatten, en al wat gy my kond schenken.' Wat de Adelaars betreft, ik zou Romens grootheid krenken Zo ik die als een gift ontfong uit 's Vyands hand. Maar nademaal dat gy als gy uw Vaderland . > vVerzeek'ren kond met ons wild handelen van vreede, Zal ik niet weygeren te hooren na uw reede. En zo Germanic het Bondgenootschap weer