NOTEN

AFKORTINGEN:

1. Vgl. voor gegevens over het postverkeer J.C. Overvoorde, Geschiedenis van het postwezen in Nederland, Leiden 1902 en E.A.B.J. ten Brink, Het Nederlandse postwezen vroeger en nu, Amsterdam/ Antwerpen 1956. Brieven werden meegegeven aan allerlei reizende personen; ook de boden van de magistraat, de stadsboden, namen wel brieven van particulieren mee (vgl. Overvoorde 1902: 74-5).
Ik dank drs. B. Koevoets van Het Nederlands PTT-museum te Den Haag voor zijn informatie en verwijzingen m.b.t. het postverkeer in het verleden.

2. De map Van Spulde-materiaal, die zich onder signatuur BPL 2853 in de UB Leiden bevindt, werd in 1977 gekocht van antiquariaat Van Gendt te Amsterdam. De Van Spulde-collectie bevat behalve de 12 brieven, ook 2 varia en 62 kwitanties uit de periode 1538-1572, die voornamelijk de nalatenschap van Geert ten Water betreffen.

3. Zie voor de functies van Geert ten Water de in het Gemeentearchief Zwolle aanwezige aantekeningen van H.J.H. Knoester over de Zwolse magistraat: in 1532 wordt hij als raad genoemd; in de jaren 1534, 1536 en 1538 als keurmeester; in 1540 als stokmeester (die de verantwoordelijkheid had over de gevangenis) en in 1543 als schout; in 1542 en 1544 als timmermeester.

4. Er zijn voorbeelden van actes waarin twee of zelfs drie personen met de naam Gerrit van Spulde voorkomen, zoals de acte uit het Liber Renunciationum Deventer 1501-1505, fol. 209-211, d.d. 28-3-1504, die in hoofdstuk 8 nog ter sprake zal komen.

5. Het oudste doopboek is dat van 1565 uit 's Hertogenbosch en begrafenissen werden nog weer later geregistreerd (vgl. Nederland in stukken, ed. F. van Anrooy e.a., 1979, p. 19 en 21).

6. Zie W. de Vries, 'Huwelijken te Harderwijk 1453-1603', in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 1951: p. 185-191.

7. Het document met de huwelijksvoorwaarden bevindt zich in het Gemeentearchief Zwolle onder nummer inv. PA 1246, Ch. coll. 525.02 (oude nummer: 3769 1525). In het regest dat hiervan gemaakt is in het Gemeentearchief, wordt ten onrechte gesproken over de drie andere kinderen van Gerrit van Spulde. In de huwelijksvoorwaarden wordt gesproken over de andere kinderen, zonder dat daarbij een aantal wordt genoemd.

8. Er zijn drie acten waaruit gegevens omtrent de echtgenote van Gerrit van Spulde zijn af te leiden. Allereerst de registratie van de morgengave: op 23 jan. 1499 geeft Gerrit van Spulde aan "joffer Geertruyt" zijn echtgenote 100 kronen als morgengave (ORAH rec. 132, fol. 27 verso). In de maand maart van het jaar 1512 bedankt heer Aernt van Biler Gerrit van Spulde voor de aflossing van 7 gulden 's jaars, en wordt er gesproken over Gerrit van Spulde en zijn overleden echtgenote (ORAH, rec. 132, fol. 184). Uit een acte van 7 maart 1513 blijkt dat Geertruida van Hueckelom de moeder van Gerrit van Spulde's overleden echtgenote Geertruyt is (ORAH, rec. 132, fol. 202 verso).

9. Johan Voet en "juffer Luyt", zijn echtgenote, worden in een acte over de nalatenschap van hun vader zaliger Gerrit van Spulde genoemd (ORAH rec. 134, fol. 55, d.d. 3 dec. 1540). Volgens het kaartsysteem Koning, dat het Oud Rechterlijk Archief van Harderwijk enigszins ontsluit, was Johan Voet een zoon van Dirk en Machteld Voet en leefde hij van 1500-1569. Lucia van Spulde is voor 2 februari 1579 overleden, aangezien in Cecilia's testament van die datum over wijlen haar zuster wordt gesproken.

10. Vgl. resp. ORAH rec. 129, fol. 184 en ORAH rec. 131, fol. 45. De registratie van grootvader Gerrit's tweede huwelijk is opmerkelijk, omdat als morgengave niet alleen een geldbedrag, maar ook "twee dochteren" worden genoemd. Een vermelding van kinderen bij de morgengaven komt enkele keren meer voor (vgl. W. de Vries, 'Merkwaardige morgengaven te Harderwijk', in: Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsche recht, dl. X (1950), no. 3, pp. 425-9). De veronderstelling van De Vries dat het een vorm van wettiging van eerder bij de echtgenote gekregen natuurlijke kinderen betreft, kan in ons geval niet juist zijn. Het gaat hoogstwaarschijnlijk om kinderen die hij uit zijn eerste huwelijk aanbrengt.

11. Op 13 dec. 1530 staan Johan en Gerrit van Spulde borg voor hun vader Gerrit van Spulde als voogd over de kinderen van zijn overleden broer Gerrit van Spulde (ORAH, rec. 133, fol. 161 verso).

12. Op 18 juni 1521 geeft Gerrit van Spulde aan Goutgen 100 oude schilden als morgengave (ORAH rec. 132, fol. 334 verso). Uit latere stukken blijkt Goutgen Golda van Wijnbergen te zijn, een dochter van Sywert Jansz. van Wijnbergen en Stijne van Heuckelum. Stijne is namelijk de grootmoeder van hun kinderen blijkens de acte van 27 juli 1530 waarin zij die kinderen land schenkt (vgl. ORAH, rec. 133, fol. 151). Van de twee dochters is bekend dat Jacoba in 1542 met Joseph van Arnhem huwt (vgl. ORAH rec. 134, fol. 152, d.d. 25 okt. 1542 waar de morgengave van 100 kronen staat vermeld).

13. Dit gebrek wordt nog versterkt door eenzijdige belangstelling in het verleden. Zo is het Oud Rechterlijk Archief van Harderwijk enigszins ontsloten door Mr. D. Koning, die in kaartsysteem korte samenvattingen van de acten heeft gemaakt. Bij gebruikmaking van dat systeem valt evenwel op dat de ingangen op vrouwen zeer onvolledig zijn.

14. Vgl. A.J. Gevers & A.J. Mensema, De Havezaten in Salland en hun bewoners, Alphen a/d Rijn 1983: 452; 62; en het Repertorium op de leenregisters van de leen- en hofhorige goederen van de Proosdij van St. Lebuinus te Deventer 1408-1809, door A.J. Mensema, Zwolle 1981, 3 dln., onder nummer 218 Wyhe Tongeren.

15. Zie voor de dialectsituatie in de 16de eeuw en de geleidelijke ontwikkeling van een standaardtaal: Marijke van der Wal (in samenwerking met Cor van Bree), Geschiedenis van het Nederlands, Utrecht: Het Spectrum 1994, 2e dr., p. 108-121; 183-208. Voor meer informatie over de kenmerken van oostelijk gekleurde taal wordt verwezen naar de pagina's 112-115 en naar de volgende publicaties:
H.J. Leloux, 'Kenmerken van het middeleeuws Noordoostnederlands', in: Driemaandelijkse Bladen N.S. 26 (1974), 121-147.
H.J. Leloux, 'Middeleeuws Oostgelders. Een oriënterende verkenning', in: Taal en Tongval 34 (1982), 8-23.
H. Niebaum, 'Noordoostmiddelnederlands-noordwestmiddelnederduits-(west)middelnedersaksisch', in: Driemaandelijkse Bladen 38 (1986), 153-177.

16. Het is een geforceerd iets om een scheidslijn te trekken tussen het Nederlands en het Nederduits in de Middeleeuwen en de 16de eeuw. Met Niebaum 1986 (zie noot 15) kunnen we het best de neutrale term nedersaksisch gebruiken als woord voor oostnederlands en westnederduits tezamen.

17. Afhankelijk van de spellingsgewoonten van een bepaalde briefschrijver wordt eenzelfde afkorting soms verschillend opgelost. Bijvoorbeeld de aanduiding v.l. in brief 8, regel 10 als v lyfde en in brief 10, regel 11 als v liefde. De in de adressering gebruikte afkorting wordt wisselend opgelost als ghescreuen, gescreuen, gheschreuen.

18. Dergelijke vaste uitdrukkingen worden ook in andere brieven uit die tijd aangetroffen (vgl. P. Gerbenzon (ed.), Friese brieven uit de vijftiende en zestiende eeuw, Groningen 1967). Hetzelfde geldt voor bepaalde standaardformuleringen aan het slot van de brieven.

19. Vgl. H. Grotefend, Zeitrechnung des deutschen Mittelalters und der Neuzeit, 2 Bd., Hannover 1891-98 en Eg. I. Strubbe & L. Voet, De chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne tijden in de Nederlanden, Antwerpen/ Amsterdam 1960. Een inleidend boekje is: W. Wijnaendts van Resandt, Dagen, maanden, jaren, tijdrekenkunde in kort bestek, Den Haag 1979.

20. Divisio Apostolorum, 15 juli, viel in 1530 op een vrijdag, zodat de datering dinsdag na Divisio Apostolorum staat voor dinsdag 19 juli 1530. De datering van St. Margaretenavond is een probleem, omdat de datum van feestdag van St. Margaretha varieert van 12 tot 20 juli. De ordes hielden bijvoorbeeld 20 juli aan, terwijl in de meest westelijke strook van Duitsland (van Bremen via Keulen tot Trier) 13 juli gebruikelijk was. Dat betekent dat de datering van de brief geschreven op St. Margeretenavond, d.w.z. op de vooravond van de feestdag van St. Margaretha, kan schommelen tussen 11 en 19 juli. Waarschijnlijk hield men in Harderwijk eveneens 13 juli aan (vgl. dateringen in P. Berends, Het oud-archief van Harderwijk, Harderwijk 1935, dl. 2., p.281, regest 750), zodat de brief in kwestie op 12 juli geschreven zal zijn.

21. De identificering van heer Zijwert dank ik aan de heer J. van Hell, archivaris van het Gemeentearchief Harderwijk.

22. Johan van Haerst behoorde eveneens tot een familie die generatieslang magistraatsleden in Zwolle leverde. Voor hem was het een tweede huwelijk: hij was eerder getrouwd geweest met Lutgart van Uterwyck. Bij zijn overlijden ontstaan problemen over de nalatenschap tussen zijn zoon Hendrik uit het eerste huwelijk en de kinderen uit zijn tweede huwelijk.

23. Bij can is het subject niet expliciet genoemd. Er zijn twee mogelijkheden: het onderwerp myn lyef suster Van Wynberghen is samengetrokken of het onderwerp ik is weggelaten, zoals dat ook in brief 2: r. 6 Ende begeer gebeurt. In de vertaling is voor het laatste gekozen.

24. De woorden vekelyck (regel 5) en ghebreck (regel 7), die enigszins algemeen zijn vertaald met resp. 'moeilijke' en 'narigheid' kunnen ook specifiek duiden op ziekte.

25. In de zin Ende myn suster...moeder (r. 8-9) ontbreekt een persoonsvorm. Ik neem aan dat comt is weggevallen. Dat lijkt de meest acceptabele oplossing tegenover mogelijkheden die zijn overwogen bij een eventuele andere interpunctie.

26. De tabbaard of mantel is een van de meest karakteristieke kledingstukken van de 16de eeuw en werd zowel door mannen als door vrouwen gedragen. Vgl. onder meer J.R. ter Molen e.a., Huisraad van een molenaarsweduwe, Rotterdam/ Amsterdam 1986, p. 62 en R. Kistemaker & M. Jonker, De smaak van de elite, Amsterdam 1986, p.50-57.

27. Een plaatsnaam Hoep of Hoop hebben we niet aangetroffen in Overland (Rijnland-Westfalen). Hoep kan in het middelnederduits ook een wijde monding van een rivier of bocht als naam van een zeegebied zijn, wat Mevr. Drs. C.M. van Rossem in haar afstudeerscriptie "Brieven van de familie van Spulde" (RU Leiden 1985) deed veronderstellen dat bij den Hoep zou kunnen slaan op het gebied dat nu de Bocht van Helgoland heet, bij de monding van Weser en Elbe. Op de door mij geraadpleegde 16de- en 17de-eeuwse kaarten is die aanduiding echter niet terug te vinden.

28. Vgl. ORAH, rec. 132, fol. 202 verso voor een acte, gedateerd 7 maart 1513, waarin Geertruyt van Hueckelum met haar zoon en momber Willem van Hueckelum aan de kinderen van Gerrit van Spulde en haar dochter Geertruyt zaliger zeven morgen land in Wageningen geeft en waarin ook over land van Gerrit en zijn kinderen wordt gesproken.

29. Uit het noemen van een aangetrouwd familielid zou men kunnen afleiden dat Johan getrouwd is. Het is evenwel ook mogelijk dat een via de Van Spuldes aangetrouwd familielid wordt bedoeld. De aanduiding mijn hoeft niet exclusief te zijn: vgl. ook myn nichte Van Spuelde (brief 6, r. 29), die toch ook Cecilia's nicht zal zijn.

30. Vgl. voor Arent Buddinck het ORAH, inv. 132, fol. 272.

31. Hier is gekozen voor de opvatting van goede lieden als "notabelen", hoewel ook "beste, brave mensen" tot de mogelijkheden behoort.

32. Op het vel papier staat het testament twee keer opgetekend: een keer in de hand van vader Gerrit en een keer in een onbekende (ambtelijke?) hand. Het testament is ook geregisteerd in het Oud Rechterlijk Archief Harderwijk (ORAH, rec. 133, fol 353 recto en verso). Daar treffen we ook het eerdere testament van vader Gerrit aan, waarin hij zijn huis met inboedel aan de Donkerstraat aan Johan vermaakt met goedvinden van Cecilia, getrouwd met Geert ten Water en Luyte (Lucia) en zijn zoon Gerrit van Spulde (ORAH, rec. 133, fol. 343 verso en 344 recto, gedateerd 22 september 1537).

33. Deze interpretatie is gebaseerd op een bepaalde betekenis van het woord bode. Voor de veronderstelling dat het woord verband houdt met het reizen naar Harderwijk, met een bode(?), is geen steun in de woordenboeken te vinden.

34. Het huidige huis Hunderen bij Twello dateert uit de 19de eeuw. Sinds 1656 is Hunderen een Gelders leen (vgl. E. Zandstra, Kastelen en huizen op de Veluwe, s' Gravenhage / Rotterdam). Het zou in de 16de eeuw eigendom zijn geweest van het geslacht Van Doetinchem als een allodiaal (vrij) eigen goed. Over andere 16de- of 15de-eeuwse eigenaars heb ik geen gegevens kunnen vinden. In Deventer acten uit 1544 en 1550 worden erve ende goet die Hunder en het gueth the Hunder genoemd, maar zonder dat er een relatie met de Van Spuldes of de Swaefkens wordt gelegd.

35. We kunnen zo ook niet vaststellen of de in de brief vermelde persoon de Gerrit Swaefken is die op 18 september 1527 in Apeldoorn, als afgevaardigde van Deventer, heel krachtig en uitvoerig reageert op de nieuwe veeleisende punten van de hertog van Gelre. Zie W. Nagge, Historie van Overijssel dl. 2, Groningen 1975 (anastatische herdruk van Zwolle 1908-1915), p. 86-7.

36. Het betreft een document in het Deventer Liber Renunciationum 1501- 1505, fol. 209-211, d.d. 28-3-1504 (Gemeentearchief Deventer), waarop Mr. H.J. Nalis, de gemeentearchivaris van Deventer, mij attendeerde. Wat de familierelatie tussen de Van Spuldes en Gerrit Swaefken betreft, zou men uit de condities van het stuk betreffende het huis (de bepaling nl. dat Gerrit Swaefken na het overlijden van Machteld meer rente moet betalen) slechts kunnen afleiden dat Machteld een familielid van de Van Spuldes is. Vergelijkbare bepalingen komen ook in andere testamenten voor.

37. Vgl. de Renunciatie~n van Deventer over de jaren 1524-1549, fol. 409-2, d.d. 5-2-1539.

38. Etcetera staat voor: domini nostri iesu christi.

39. Zie H.E. van Gelder, De Nederlandse munten, Utrecht/ Antwerpen 1965 en H.E. van Gelder, Munten en geld in de 16e eeuw, Leiden 1976.

40. Zie ORAH, rec. 134, fol. 55.

41. Zie ORAH, rec. 133, fol. 31 recto en verso.

42. Het is niet het enige missende woord: in regel 14 ontbreekt aan het eind ook het woord heb. Gaatjes in regel 16 hebben de letters er van hijer en de t van tho doen verdwijnen.

43. Golde kan ook een mannennaam zijn, zodat het een broer van Cecilia zou betreffen. Gezien de inhoud van de brief denk ik echter eerder aan een vrouw. We wijzen erop dat Golde onmogelijk de eerder in hoofdstuk 3 genoemde Golde van Wijnbergen kan zijn: dat was een tante van Cecilia. Het feit dat Golde spreekt over "myn oem Jans wyf" wijst op zich niet in de richting van een schoonzuster: ook Johan van Spulde schrijft over "myn nichte Van Spuelde", terwijl dat ook Cecilia's nicht moet zijn geweest (vgl. noot 29).

44. Cecilia kon waarschijnlijk dicht in de buurt informeren, want zij blijkt in 1573 te wonen in een huis in de Sassenstraat, dat ligt naast dat van Mevrouw Brenen.

45. Het testament Geert ten Water is in het Zwols Gemeentearchief te vinden onder KA 003; het is een charter van 2 sept. 1544.

46. Zie de Van Spulde-collectie BPL 2853 in de UB Leiden, die, afgezien van de brieven, ook een hoeveelheid kwitanties bevat, die vnl. de afwikkeling van de nalatenschap van Geert ten Water betreffen. Uit een dergelijke kwitantie blijkt ook dat Albert Verker, vicarius van het Heilige-Geestklooster in Zwolle, van de weduwe van Geert ten Water een mud rogge gekregen heeft vanwege een verrichting "op salige sijn sterff daech".

47. Behalve de drie zonen Jacob, Steven en Simon of Sijmen hadden Elisabeth ten Water en Johan van Haerst vijf dochters, Bessele, X (gehuwd met Wolff Mulert), Agnes (gehuwd met Jan van Wullen), Anna en Lutgart (beiden religieuze te Brunnepe). Zie voor deze gegevens de Genealogie van het geslacht Van Haersolte in 30 tabellen, Zwolle 1881.

48. Vgl. B.H.D. Hermesdorf, Rechtsspiegel, Een rechtshistorische terugblik in de Lage Landen van het herfsttij, Nijmegen 1980, hs. XIII. De vrouw in recht en rechtsleven, i.h.b. de pagina's 290-2. Zie ook de in noot 6 genoemde publikatie.

49. Wobbeken of Webken krijgt volgens de kwitanties UB in 1545, 1546, 1548 (of 1547) een bedrag van Cecilia. Er is ook een ongedateerde kwitantie waarop staat vermeld: ontvangen van Lucas van Essen en mijn zuster Cecilia, zijn vrouw.

50. De stukken zijn in het Gemeentearchief Zwolle te vinden onder RA 001 00485, blz. 49-110; RA 001 00488, blz. 315-360; RA 001 00720, blz. 973-998.

51. Lucas van Essen was in 1557 schepen en in 1557 en 1558 keurmeester. Uit de Nederlandse Leeuw 1967, kol. 88 en O. Schutte, Familiepapieren Van Essen afkomstig van het huis Vanenburg, 's Gravenhage 1968 (gestencilde uitgave) blijken nog de volgende gegevens. Lucas van Essen was weduwnaar van Helena Spaen van Camphuysen, die na hun huwelijk in 1538, in 1539 - waarschijnlijk in het kraambed - overleed. Hun zoon Hendrik van Essen trouwde in 1559 met Evermoeth Voet, dochter van Johan Voet en Lucia van Spulde. Lucas van Essen overleed voor 12 maart 1560, gezien de acte van 12 maart 1560 (Schutte p. 73, regest nr.89), waarin de regeling van de nalatenschap van Lucas van Essen wordt bepaald tussen Cecilia, weduwe van Essen en Hendrik van Essen.

52. Vgl. bijvoorbeeld de acte over een jaarrente (Gemeentearchief Zwolle Inv. AAZO1 no: ch. 907b), gedateerd 8 februari 1569, waarin Cecilia als weduwe van Lucas van Essen wordt aangeduid.

53. Vgl. voor deze wijze van financiering Vijftiende-eeuwse rentebrieven van Noordnederlandse steden, ed. J.H. Kernkamp, Groningen 1961, p.5-7.

54. Gemeentearchief Zwolle, Inv. AAZO1 no: Ch.no. 159.

55. Vgl. ORAH, inv. nr. 789, fol. 170. Carolusguldens zijn gouden en zilveren munten geslagen onder Karel V.

56. Vgl. voor het testament van 1573 RA 001- 00110 GA Zwolle, fol. 280-283. Zie O. Schutte, Familiepapieren Van Essen afkomstig van het huis Vanenburg, 's Gravenhage 1968 voor het testament van 1579, dat zich bevindt in het familiearchief van Mr. F.H. baron de Vos van Steenwijk genaamd Essen van Windesheim. De inhoud van dat testament wordt eveneens genoemd in Nederlandse Leeuw 1967: kol. 88-89.

57. Lucia en Johan Voet blijken de volgende kinderen te hebben gekregen die als erfgenamen worden genoemd: Dirk, Gerrit, Geerlof en Jan; Geertruyt, Celiken, Luytken, Gouken, Janneken en Machteld, vrouw van Wilhelm Luytgens. Daarnaast is bekend dat hun dochter Evermoet, gehuwd was met Hendrik van Essen, Cecilia's stiefzoon, die ook in het testament wordt genoemd. In het testament van 1573 worden veel meer namen genoemd dan in dat van 1579, waar slechts Janneke, Dirk, Machteld en Geertruida worden aangetroffen. Ook een van de kinderen van broer Gerrit, zijn zoon Jan, ontbreekt in 1579.

58. De beperking bestaat hieruit dat alleen Janneke zelf en niet haar man of kinderen kunnen erven, terwijl bij de andere neven en nichten het erven bij representatie wel mogelijk is.

59. Het geschriftje wordt genoemd in Nederlandse Leeuw 1909, kol. 148. Het wordt bewaard in de Haarlemse Stadsbibliotheek onder signatuur 187 B 59.

60. Het huwelijk is in 1541 gesloten en niet in 1545, zoals in het artikel 'Bijdrage tot de genealogie van het Geslacht van Hoeckelom' in Nederlandse Leeuw 1909: 146-156 staat vermeld. Bij raadpleging van het wapenboekje blijkt dat er aanvankelijk 1542 stond en dat dat jaartal is veranderd in 1541. Ook op andere punten blijken de gegevens in het betreffende artikel niet geheel juist te zijn. Geese ten Busche werd geboren op 25 april 1514 en overleed 2 juni 1607. Zij was een dochter van Herman ten Bussche Gerbertsz. en Bette Snaevel (vgl. Nederlandse Leeuw 1941: 5).

61. Zie Gemeentearchief Zwolle, Burgerregister 1423-1657, blz. 49. Voor het verkrijgen van burgerrecht, dat zowel rechten als verplichtingen gaf, moest men een eed afleggen en een som gelds betalen. Men werd dan vervolgens ingeschreven in een register, het burger- of poorterboek. Het burgerschap was erfelijk.

62. Er is een charter van 1 juni 1573 (Inv. AAZ01 no: ch 931a GA Zwolle) en een van 11 november van datzelfde jaar ( (Inv. AAZO1 no: ch. 161a GA Zwolle). In de charter van 11 november verklaren burgemeesters, schepenen en raad dat zij om de doorgebroken dijk in Mastebroeck te kunnen herstellen, en de Duitse soldaten van Hierges te kunnen betalen aan Gerrit van Spoell en Geese, zijn vrouw, en hun erfgenamen, een jaarrente van 21 goudguldens verkocht hebben.

63. "Ze waren in Zwolle heel boos dat ik die familiebrieven in Amsterdam heb gekocht" zegt Obbema over zijn aankoop van de Van Spulde-collectie op een veiling bij A.L. van Gendt in Kasten vullen. Kleine publikaties van de Leidse Universiteitsbibliotheek Nr. 22, Leiden: Bibliotheek der Rijksuniversiteit Leiden, 1996, p.65.

64. Ik kon het materiaal ook goed in mijn onderwijs gebruiken: studenten raakten geïntrigeerd door de vragen die het materiaal opriep. Drs. Huub Diederen leverde als student-assistent historische taalkunde een belangrijke bijdrage aan een eerste transcriptie van de brieven. In mijn doctoraalwerkgroep van het 2e semester 1982-83 is door de studenten Barbie Blange, Jacqueline Borman, Ruud van Buul, Annet Diedrich, Jan Helwig, Marius Jochemsen, Lettie Kruyt-Parmentier, Jan Kuipers, Jos Leenes, Carla van der Poel, Henk Renders en Nanneke Wolfert met enthousiasme aan de interpretatie en verdere bestudering van de brieven gewerkt. De taal van de brieven werd op diverse punten nader onderzocht door drs. Lies (C.M.) van Rossem in de door mij begeleide doctoraalscriptie Brieven van de familie van Spulde (Rijksuniversiteit Leiden 1985).

65. Ik noem hier de hulpvaardigheid van de heer J. van Hell, archivaris van het Gemeentearchief Harderwijk en van de heer J. Admiraal, werkzaam op het Gemeentearchief Zwolle, de praktische en waardevolle suggesties van drs. M. van Driel, archivaris van het Rijksarchief in Gelderland te Arnhem, van Mr. E.D. Eijken, archivaris van het Rijksarchief in Overijssel te Zwolle, van drs. F.C. Berkenvelder, archivaris van het Gemeentearchief Zwolle en Mr. H.J. Nalis, archivaris van het Gemeentearchief Deventer. Ook ontving ik informatie van de archivaris van het Streekarchief Oost Veluwe, de heer J.A. de Ruiter te Twello en de werkgroep Veluwse geslachten te Barneveld. Drs. Mieke van Dalen hielp als student-assistent historische taalkunde mee bij de transcriptie van diverse ambtelijke stukken.