Personalia
‘Uit je hoofd leren is niet ouderwets’
De nieuwe hoogleraar Neolatijn Karl Enenkel
(Wenen, 1959) wil dat studenten hun hersenen gaan trainen.
Door Arjen van Veelen |
 |
Hoe staat het met Neolatijn als discipline?
‘Een positief punt is dat er de laatste vijfentwintig jaar veel
aandacht voor is. Dat wil zeggen: er wordt veel en goed
gepubliceerd. Alleen vertaalt zich dat niet adequaat in
formatieplaatsen aan Nederlandse universiteiten. In het Middelbaar
onderwijs wordt er nauwelijks iets aan gedaan. Om Neolatijn te
ontsluiten voor het Middelbaar onderwijs wil ik samen met een
collega proberen om een geannoteerde bloemlezing te maken met
brieven, elegieën of epigrammen– prachtige, relatief korte en
toegankelijke teksten.’
Welke onderzoeksplannen heeft u op stapel?
‘Ik werk aan een boek over de receptie van Petrarca, als
uitvloeisel van de conferentie die onlangs in Leiden is gehouden,
Friends and Foes of the Poet laureate. Petrarch and his Readers in
the Renaissance. We verwachten dat we tot een breder begrip
kunnen komen van het verschijnsel ‘receptie’. Het is heel fasinerend
om te zien hoe de ene intellectuele kring een werk gaat recipiëren
uit een andere kring, zoals monniken die iets doen met Petrarca’s
De Vita Solitaria, dat gaat over de humanistische levensvisie.
Of neem Petrarca’s De remediis utriusque fortunae, dat over
de Neo-Stoïsche levensvisie gaat - hoe recepiëren protestantse
burgers dat werk? Wat mij ook heel erg interesseert zijn woord-beeld
relaties. Ik ga een bijdrage leveren aan een standaardwerk over
vroegmoderne emblemata, waarin ik de Neolatijnse portie voor mijn
rekening neem.’
U studeerde ooit biologie. Is er een link met Neolatijn?
‘Als klein jongetje was ik gek op dieren. Tussen mijn zesde en
achtste las ik de klassieke zoölogische werken. Biologie is nog
steeds een hobby. De overeenkomst met de klassieken is dat het
allebei gebieden zijn die in de moderne tijd op de achtergrond zijn
geraakt. Dit semester geef ik een werkcollege zoölogie in de
oudheid. Fascinerend is dat je bij bijvoorbeeld Plinius een intense
samenhang tussen natuur en cultuur ziet die bij ons is verdwenen. In
een modern zoölogisch handboek verwacht je geen verhandeling over
schilderijen; bij Plinius komen we dit wel tegen. In de Renaissance
zie je dat de klassieke zoölogische systemen op de kop worden gezet
door nieuwe ontwikkelingen. Door de ontdekkingsreizen komt men
species tegen die nog nooit beschreven waren. Voor
Intersections (het mede door Enenkel opgerichte tijdschrift voor
Early Modern Studies, red.) wil ik een nummer wijden aan de
representatie van het dier in die vroegmoderne tijd.’
In uw oratie pleitte u voor een herwaardering van het
geheugen. Wat is het belang daar precies van?
‘Met je geheugen roep je kennis tot leven. De moderne opvoeding
besteedt daar minder aandacht aan, het geheugen is nu uitbesteed aan
de computer. Dan is je eigen hoofd een zwart gat waar alle kennis in
valt en niets beklijft. Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, een
vergelijkbare technologische vernieuwing als de computer, gebruikte
men die boeken niet als vervanging, maar als controle van het
geheugen. Dat de Neolatijnse geheugenboeken, met daarin beelden die
complexe ideeën activeren, momenteel in vergetelheid zijn geraakt,
is geen toeval.
Een geheugenstructuur moet je creëren, die is niet aangeboren. Je
moet een ruimtelijk netwerk creëren in je hersenen, waar je dingen
in kunt vangen. Bij het onthouden kun je gebruik maken van beelden
en ruimtelijke structuur. Dat is een van de redenen dat ik van
landschappen houd. Tussen mijn veertiende en tweeëntwintigste heb ik
veel olieverflandschappen geschilderd. En ik wandel nu graag en dan
liefst dwars door het landschap, dan kijk en denk je tegelijk. Wat
mij bijzonder aanspreekt is het gebruikmaken van die natuurlijke
oriëntatie en structuur – daar krijg ik echt een kick van.’
Wat betekent dit pleidooi voor het onderwijs?
‘Onze studenten zijn allemaal heel intelligent, maar ze hebben de
grootste moeite om het basisvocabularium voor Grieks en Latijn – dat
zijn slechts duizend woorden, de woordenschat voor de toerist – in
hun hoofd te krijgen. Dat heeft met de opvoeding te maken, met een
houding die al op de lagere school begint: je hoeft niets te
onthouden omdat je het later toch wel ergens kunt opzoeken. Het gaat
erom dat je hersenen een basisconditie hebben. Vergelijk het met de
afgetrainde sporter: die doet alles met het grootste gemak en loopt
niet te zuchten bij een klimmetje. Met de hersens is het niet
anders.
Een goede oefening zou zijn om een tekst van honderdvijftig
regels van buiten te kennen. Dan gaan automatisch woordconstructies
en zinstructuren mee; met het cursorische lezen verdwijnen die.
Studenten krijgen dan ook meer zelfvertrouwen en de houding dat het
allemaal te veel en te zwaar is verdwijnt. En iets uit je hoofd
leren is niet ouderwets. Veeleer vind ik de attitude dat je niets
hoeft te onthouden ouderwets. Als je je hersens oefent, gaat het qua
tijd om een kleine investering, die veel oplevert. Als je je hersens
traint, voel je het haast fysiek dat ze geactiveerd worden.’
|