Des. Erasmus: De hoofsche welleventheid. Amsterdam, Jacob Graal, 1733.
Uitgegeven door A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
Tekst in bewerking!
Facsimile van de herdruk-1737 bij books.google
Continue
[fol. *1r: frontispice]
[fol. *1v: blanco]
[fol. *2r]

DE
HOOFSCHE
WELLEVENTHEID,
En
LOFFELYKE
WELGEMANIERTHEID,
By alle voortreffelyke luiden in
Nederland gebruykelyk,

LEERENDE

Hoe men in alle voorvallende gelegentheden en
ontmoetingen, zich wysselyk en lieftalig [sic]
zal aanstellen en bestieren,
ALS
In het Voorsnyden en Voordienen van veelderlye
Spyzen en Gerechten.

ALS MEEDE
Een bondig en klaar onderwys tot het schryven
en opstellen van Brieven aan allerleye
Persoonen en Staaten.
Hier is agter bygevoegt een Brief hoe men zig
ten Hove moet dragen,

Door ERASMUS VAN ROTTERDAM.
Nooit te vooren zo gedrukt.
**
t’Amsterdam,
__________________

By JACOB GRAAL, Boekverkooper
op de Leytse-straat, tusschen de Heere-
ende Keyzers-Gragt, 1733.

Continue
[fol. *2v: blanco]
[fol. *3r]

Aan den

GOEDGUNSTIGEN

LEZER.

DIt Werkje heeft zyn begin genomen op ’t verzoek, van een Edelman aan den Schryver, als zyn bezonderen Vriend, om eenige Regulen van de Welgemaniertheid op te stellen, voor zynen Zoon dien hy in de zin had ten Hove te zenden, zo haast als hy van de HoogèSchole zou komen, en zyne Leer-oeffeningen ten einde gebragt hebben. Doch naderhand zyn deze Regulen in ’t licht gegeven op het aandringen van verscheide aan- [fol. *3v] zienlyke Personen, welke oordeelden, dat dit een zeer nut Werkje zoude wezen, niet alleen voor Ouders die Kinderen op te brengen hebben, maar ook zelfs voor Voogden, Schoolmeesters, Meesteressen, en andere, die de opvoedinge der Kinderen aanbevolen is; ja zelfs voor die, schoon tot hare jaren gekomen, nochtans niet genoegsaam in de manierlykheid en betaamlykheid zyn onderwezen, welke men in den ommegang der Menschen heeft waar te nemen. Men weet zeer wel, dat ’er Personen zyn, die dusdanige Regulen niet alleen niet van nooden hebben, maar [fol. *4r] ook zelfs, aan anderen daar over Lessen zouden kunnen geven: Doch in tegendeel zyn ’er ook andere, die goede nuttigheid uyt deze kleine onderrigtingen zullen scheppen, welke men hoopt dat ten besten zullen opnemen het oogwit, ’t geen men heeft, van hen hier door dienst te doen.
    Het is zeker, dat de wetenschap om aangenaam onder de Menschen te verkeeren, door het naauwkeurig en opmerkend lezen van die Boeken, welke over zodanige Stoffen handelen, verkregen word; en om zig zelve lieftalig en beminnelyk te ma- [fol. *4v] ken, de Lessen zelfs niet te veel kunnen zyn. Doch dit alleen zou niet genoeg zyn, indien men 't daarby liet berusten; maar men moet ook trachten die wetenschap dewelke wy uit zodanige Boeken gehaalt hebben, in practyk te brengen: Want een Schilder, zal geen goed Schilder wezen, als hy alleen de proportien en verwen maar kent. Men zal geen goed Zanger, noch goed Luytspeelder wezen als men maar slegts de toonen en nooten, de t'zamenklanken en de maten kent; alle deze dingen hangen van 't gebruik af. Men moet dan niet alleen de Re- [fol. *5r] gulen daar van weten (gelyk reets gezegt is) maar men heeft ook noch de oeffening nodig, om de bekwaamheid te verkrygen van die wel in 't werk te stellen; en hier in is het, dat de aangenaamheid bestaat. Zy zouden hem zekeren bedwongen en belemmerden zwier niet konnen ontnemen, (streken die aan 't rouwe veld of aan de Studeer-kamer vast zyn) den genen aanklevende die in d'eenzaamheid leven, en die (om zo te spreken) zeer weinig by Menschen verkeeren. Maar deze Regulen kunnen zonder twyffel grote nuttigheid toebrengen voor de gene die de [fol. *5v] zelve tot het gebruik aanleggen: dewyl een uer lezens haar meer kan dienen, dan alle de opmerkinge, welke zy in d'ondervinding van tien jaaren zouden nemen. Daaren-boven zyn 'er ook zulke grote misslagen, zo dat het zeer gevaarlyk is die niet te kennen, dan na dat zy begaan zouden wezen: want een eenige dezer misslagen kan een Mensch bederven, en hem voorts geheel zyn leven voor belagchelyk doen gaan. Dus kan men zeggen, dat, indien de oeffening nodig is by de Lessen, ook de Lessen niet onnut zyn by de oeffening. [fol. *6r] Hier word dierhalven geleert, hoedanige zedigheid en betaamelykheid ieder een na zynen staat moet betragten. Daar onder word niet eigentlyk verstaan de fraaye zwier, of zekere aardigheid en aantrekkelykheid, den ommegang van sommige Menschen, die hun als aangeboren schynt, dewelke een bezondere gaave van de Natuer ontfangen hebben, om in alles wat zy doen behaaglyk te zyn, en nimmer ergens in te mishagen, hoedanig dat zy 't ook mogen maken. Daar zyn geene Regulen te geven om dusdanigen zwier, en die aanvalligheid te bekomen; [fol. *6v] dewyl het een loutere miltdadigheid van de Natuer is, in deze Spreuk uitgedrukt: Gaudeant bene nati, dat is: Gelukkige die de Natuer te baat hebben. Doch gelyk het zeer weinig te beduiden heeft, alleenlyk aan de oogen des ligchaams te behagen, indien wy met eenen 't geluk niet hebben van aan de oogen der Ziel behaaglyk te zyn; zo is het ook deze uiterlyke aantrekkelykheid niet, daar wy, als de grond van de rechte Welgemaniertheid, na staan moeten; maar na iets vasters en rechtschapeners, 't welk de goede gesteltheid van ons inwendige, en niet slegts on- [fol. *7r] ze gaauwheid; en de bekwame gestalte onzes Ligchaams te kennen geeft. Waarlyk indien wy alleen aan de uiterlyke fraaye zwier blyven hangen, zo zouw het geschieden, dat de genen, die eenig merkelyk misstal aan 't ligchaam hebben, in het borgerlyk leven voor wanschepselen zouden gaan: in plaats dat haren ommegang, wanneer zy met een brave en wel-geoeffende Ziel zyn begaaft, somtyds meer aangenaamheid kan voortbrengen, als die van de welgeschapensten. Tot verdere onderrigtinge en vergenoeging van den Leergierigen Lezer, hebben [fol. *7v] wy hier nog breder willen byvoegen, op wat wyze men aan de Tafel de Spyzen moet aantasten, voorsnyden, en omdienen in zulker voege, dat men van het zelve geen wydlopiger beschryvinge van noden heeft. Hier is ook een bondig en klaar onderwys tot het schryven en opstellen van allerley Brieven; 't geen by ieder voor een zaak van byzondere nuttigheid te houden is. Als mede wat voor styl iemand in het spreken en redekavelen te houden heeft; gelyk ook noch hoe men onze natuerlyke driften wysselyk zal bestieren; nevens meer [fol. *8r] andere kleyne, doch nootzakelyke en zeer goede Lessen. Wy willen geensints twyffelen, of Menschen van verstand en oordeel zullen lichtelyk konnen onderscheiden, wat by veranderinge van Personen, tyden, en plaatsen, zal mogen te pas komen, om het zelve wysselyk te gebruiken. Dit heb ik goed gedagt den goedgunstigen Lezer hier omtrent te moeten berigten, die zich tot zynen voordeele van ons Werk zal konnen bedienen; en indien het zelve van U E. met een grage aangenaamheid word opgenomen, zo zal ik my vorders altyd bevlytigen om gestadig [fol. *8v] nog meer nieuwe, nutte, en vermakelyke stoffen en Schriften aan den dag te brengen, in dewelke gy als in een ruym en breed Veld zult konnen weiden, om uwen Geest op een aangename wyze te verlustigen.
¤Hier mede dan UE. alle welvaren en vergenoegen toewenschende, zal ik blyven,

¤¤¤¤¤¤Goedgunstigen Lezer,

¤¤¤¤¤¤¤U E. Dienstwillige

¤¤¤¤¤¤¤¤¤JACOB GRAAL.



[fol. **1r]

BLADWYZER

Van de

HOOFD-STUKKEN

En

STOFFEN,

In dit geheele Boek vervat.

I. H00FDSTUK, Wat de Welgemaniertheid zy.pag. 1
II. Van het onderscheid der dingen, die volgens ’t gebruik betamelyk of onbetamelyk zyn.5
III. Van het komen in ’t Huys van een groot Heer, en van het gene daar men op te letten heeft aan de Poort, voor de Kamer, enz.14
IV. Om gehoor te hebben by een groot Heer.19
V. Van den Ommegang in een Gezelschap.37
VI. Van het wandelen met een groot Heer, en van het groeten. 56
VII. Dat men zig moet schikken na ’t humeur, en de genegentheit van den Persoon van aanzien; en van de gevoegelykheid van kleeding in ’t gemeen. 60
VIII. Van ’t gene men doen moet, wanneer een Persoon ons komt bezoeken, en wanneer wy hem moeten bezoeken.68
[fol. **1v]
IX. Van ’t gene men waar moet nemen aan Tafel.73
X. Van ’t gene men in ’t Spelen waar te nemen heeft.110
XI. Van ’t gene op een Bal waar te nemen is.13
XII. Van zingen en spelen.116
XIII. Van ’t gene men waar te nemen beeft op de Reize in de Karosse, te Paarde, en op de Jagt.118
XIV. Van ’t gene men waar nemen moet in Brieven te schryven.123
XV. Breder bericht over ’t schryven van Brieven.128
XVI. Van de manier op welke men zich moet eere doen bewyzen. 176
XVII. Van de gewoonlyke Plechtigheden. 180
XVIII. Van de Styl in ’t Spreken en Redenkavelen.190
XIX. Van onze natuurlyke Driften.221
XX. Van de betamelyke zwier in onzen handel en bedryf.227
XXI. Van al te groote beschroomtheid, met meer andere kleine lessen.243
XXII. Het besluit van deze Verhandeling.243
            BRIEF VAN ERASMUS,
Geschreven aan een Persoon die tegens zyn dank zig ten Hove moest begeven.248



[p. 1]

DE
HOOFSCHE
WELLEVENTHEID,
en
LOFFELYKE
WELGEMANIERTHEID,
By voortreffelyke Lieden
gebruikelyk.

DE Hoofsche Welleventheid en Welgemaniertheid is anders niet als de Zedigheid, die yder na zynen staat moet betrachten. Om nu de regelen van de regte Welgemaniertheid te stellen, behoeft men niet dan die van de Welbetamelykheid uit den grond op te halen. [p. 2] Dese Welbetamelykheid niet anders zynde, als de Zedigheid, dat is te zeggen, die schaamte en die eerbaarheid, welke in al ons doen plaats moet hebben; zo is het eigentlyk van dese Deugd, waar af wy regelen zouden te geven hebben; nademaal men 'er ook met eenen zou geven, om te verkrygen die gemaniertheid, die aangenaamheid, en zo iets, dat men niet wel kan zeggen, 't welk de kracht en het vermoogen heeft om ons genegentheid en toejuyching der menschen te verwerven. Deze Welgemaniertheid word ook beschreven, als een Wetenschap die op zyn behoorlyke plaats leert schikken het geen ons te doen, of te zeggen staat. Wy konnen nu niets gevoeglyk, en na de Welbetamelykheid zeggen, noch doen, zo wy niet nauwkeuriglyk vier omstandigheden in acht nemen. De Eerste is, zig te gedragen elk na zyn ouderdom en staat: De Tweede, altoos te letten op den staat van den Persoon, daar men meede te doen heeft: De Derde, acht te geven op den tyd: En de Vierde, aan te merken de plaats, daar men zig bevind. Deze omstandigheden, welke strekken [p. 3] om zig zelven, en anderen te kennen, en om op de plaats en tyd te letten, zyn zo noodzaakelyk, dat, indien 'er een van vieren aan ontbrak, al ons doen, uit hoe goeden inzigt en mening het ook mogt voortkomen, wanschapen en mismaakt zal schynen. Maar het zou zeer moeyelyk vallen, zulke naukeurige regelen van Zedigheid te geven, die aan alle Menschen in 't algemeen, op alle plaatsen der Wereld, en in alle tyden des levens zouden konnen passen. Men weet, dat, het gene by eenige Volkeren welbetamelyk is, by anderen aanstoot geeft: dat, het gene in 't eene Land behaaglyk, en somtyds zelfs stichtelyk is, in een ander Land onbehaaglyk, en zelfs voor ergerlyk gehouden word. En eindelyk, dat, het gene zig op d'eene tyd wel schikt, dikwils een oogenblik daarna ontydig en belagchelyk word. Ter oorzaak dan van deze verscheydenheid, zullen wy niet anders verhandelen, als de Zedigheid, welke de Christenen onder malkander behooren te betragten; en de wyze op welke zy in 't Hof word geoeffent: En wy zul- [p. 4] len in 't vervolg, door eenige verdeeling, het gebruik van dezelve onderscheidentlyker tragten te doen zien. Wat vorders belangt de manier van doen in 't gemeen, zo moet men dierhalven te rade gaan met de Zedekundigen en die gereist hebben, of die het gebruik en de gewoonte daar van weten, om van hen te leeren hoe men zig gedragen moet in Gezantschappen, in Ampten van Overigheid, in openbare Plegtigheden, en in 't handelen en omgaan met Vreemdelingen, by welke zeer dikwils het gene hier welbetamelyk gehouden word, voor ongeregeldt en wanvoeglyk te boek staat. Om dit met weinige woorden te zeggen, zo is deze Zedigheid, van welke wy spreken, niet anders, als men daar wel op let, dan de Nederigheid. Deze Deugd wel geoeffent zynde, ik zeg zelfs van Personen van de verhevenste staat (alzo de staat, die men bekleed, of door geboorte, of door geluk, niemand van de oeffening der Deugd uitsondert; en de Grooten waarlyk geen Grooten in de oogen der Wyzen zyn, als voor zo veel zy nederig en deugdzaam zyn) deze [p. 5] Deugd, zeg ik, wel geoeffent wordende, heeft men waarlyk verkregen de betamelykheid, en zedigheid. De Nederigheid nu gelegen zynde, niet alleen in niets uitsteekende van zig zelven te gevoelen, maar ook in 't gemak, en de vergenoeging van andere boven alle dingen voor zyne eygene te stellen, en dat zo verre, dat men een afschrik hebbe van alles wat iemand zou konnen moeyelyk maken, of ondienst doen; zo is het waarlyk zedig zyn, dusdanig gesteld te wezen. De reden is, om dat, gelyk 'er niets is, dat afkeeriger maakt, en onverdraagelyker is, als de hovaardy, en de verwaantheid, zo is 'er ook niets behaaglyker, aanlokkelyker, en dat meerder iemands hart trekt dan de gespraakzaamheid, en de vernedering. Het is een merk, by God in alle de Deugden, die van hem afvloeyen, ingedrukt, dat zy de oogen verrukken, en het hert vermurwen van de geenen, die haar zien oeffenen: maar boven alle andere heeft hy de Nederigheid byzonderlyk met deze glorie bekleed. Waar uit zelfs spruit, wat voor een gebruik van ongevoeglykheid ook [p. 6] het doen en den omgang van iemand, die men weet nederig, en zedig te zyn, ontcieren mag; dat nogtans yder, verre van zig daar aan te stooten, zulks ten besten duid, en verschoont; daar in tegendeel, met wat voor welvoeglykheid ook een trots, en hovaardig Mensch zyn doen oppronkt, nogtans alle Menschen mishaagt, en tegen de borst stoot. De Zedigheid dan is het uitwerksel van de Nederigheid, gelyk de Welbetamelykheid van ons doen het uitwerksel is van onze Zedigheid.


II. HOOFDSTUK.

Van het onderscheid der dingen, die vol-
gens 't gebruik betamelyk, en onbeta[
melyk zyn.

OM nu een onderscheiding te maken tusschen dingen, die betamelyk, en die onbetamelyk zyn, waar het vooreerst wel te wenschen, dat men van natuere goed verstand en oordeel had, om uit zig zelven de verscheidene hoedanigheid van yder zaak te konnen ken- [p. 7] nen: Want zeer dikwils, by gebrek van oordeel, neemt men het een voor het ander, en slaat t'eenemaal buiten het spoor; makende van beuzelingen geheimenissen; en in tegendeel zeer licht over andere dingen heen loopende, die van grooter belang zyn. Ten tweeden, dat men naukeurig in acht name wat de gewoonte, en het gebruik onder ons voor behoorlyk, of onbehoorlyk gekeurt heeft. Ten derden, dat men wel toezagh om de gemeenzaamheid niet met de betamelykheid onder een te verwarren, en voor eene en de zelfde zaak te nemen. Wat het eerste belangt, daar zyn geen regelen van te geven. Het is een gaaf, welke wy van de Natuer hebben, zonder behulp van de Konst; ten ware misschien dat door een goede opvoeding, en door een meer als gemeene oeffening, en toepassing tot zig zelven, het geen 'er van natuere ontbreekt, eenigsints te gemoet gekomen, en verbeterd wierd. Wat het tweede aangaat, moet men weten, dat zulk een gebruik opgeregt is, zo wel door een algemeene overeenstemming van fraaye Lieden, als door [p. 8] de wetten der welbetamelykheid, die de Natuer zelfs ons voorgeschreven heeft. Het gebruik heeft zig de Natuer, als zyne Leidsvrouw, en zyn Voorbeeld voorgesteld, om haar te volgen in die dingen, welke zy zelf ons leert goed en behoorlyk te zyn; en hare schaamte, en ingetogentheid na te bootsen in die, welke zy ons als ongevoeglyk vertoont. By voorbeeld: wy zyn zodanig verplicht ons volgens de hoedanigheid der gaven, daar de Natuer ons mede voorzien heeft, aan te stellen, dat, zo wy ons onderwinden buiten die bestekken te springen, en een andere spraak, of andere gebaarden, als onze natuurlyke aan te nemen, (gelyk veele doen, die hunne stem jammerend maken, of hunne tong doen bryen, en die zig een gemaakte wyze van gaan, en gebaarden, die hen van natuer niet eigen zyn, aanwennen) de gedwongentheid en ongeregeltheid op staande voet zal gemerkt worden: en yder zal daarin, door een gemeene over - een - stemming, en door de genegentheid, die men heeft, om de waarheid en natuerlykheid lief [p. 9] te hebben, een wanvoeglykheid vinden, die aanstootelyk is. Insgelyks: dewyl de Natuer zekere deelen, en werktuigen van ons Ligchaam heeft willen bedekken, zo stemmen de gemeene toestand en 't gebruik volkomen overeen om die bedekt te houden, ten einde niets tegen de eerbaarheid te doen, waardoor hy voor de aller- onbeschofste des werelts zou gaan, die in 't openbaar zou ontbloten het gene niet ontbloot moet worden, of eenige bewegingen des Ligchaams maken, en eenige woorden voortbrengen, om die uit te drukken tegen de eerbaarheid (om zo te spreken) en de schaamte van de Natuer zelfs. Aangaande de andere werkingen, die de Natuer niet verbergt, en die ons met de Dieren gemeen zyn, als rogchelen, hoesten, fniezen, eeten, drinken, en diergelyke: om dat de Reden ons van natuere leert, dat hoe wy verder van de wyze, op welke de Beesten die doen, afwyken, hoe wy nader komen by de volmaaktheid, daar de Mensch door een natuerlyke trek en ingeving na tracht, om de waardigheid van [p. 10] zyn wezen niet te kort te doen: daarom wil ook de toestemming der betamelykheid, dat, dewyl men de Werkingen niet voorby mag, van welke de Natuer ons niet heeft willen ontslaan, men die op het betamelykste verrichte, dat is te zeggen, zo ver als mogelyk is, van de Beesten afwykende. Het zelfde heeft ook plaats in sommige dingen, die van de Natuer niet afhangen, maar welke de overeenstemming van alle tyden onder ons ingevoert heeft: als, het afnemen van den hoed, om zyne eerbiedigheid te betuigen: iemand in eenige deur eerst in te laten gaan: iemand het hooger einde aan Tafel, of in de Kamer te geven: iemand op straat aan zyn hooger hand te zetten, en diergelyke. Want die dingen behooren ook zo eigentlyk tot de Welgemaniertheid, dat, zo iemand zynen hoed niet afligt, om weder te groeten, en dat zelfs personen van de geringste, staat, die hem eerst gegroet hebben, men hem zeer onbeleeft, en qualyk opgebracht, zal achten. Wat het derde middel belangt, 't welk wy noodzakelyk gestelt hebben [p. 11] te zyn om een goede onderscheiding te maken, het zelve is daar in gelegen, dat men die gemeenzaamheid van de welbetamelykheid ter degen onderscheide: En waarlyk, hier is zo veel te meerder aan gelegen, om dat in zekere voorvallen de gemeenzaamheid t'eenemaal gevoeglyk en welbetamelyk kan zyn, daar zy in andere gelegentheden ten hoogsten onaangenaam en aanstootelyk zou wezen. Om deze dan te kennen, moet men voor eerst weten, dat de Gemeenzaamheid en eerlyke vryigheid is, tusschen Persoonen, die met elkanderen spreeken, of omgaan, door welke men onderling en stilswygende overeenkomt, dat men voor goed zal nemen het geene; ten scherpsten genomen, misnoegen zou geven. Daar en boven moet men aanmerken, dat de gantsche ommegang der Menschen is, of van gelyk met gelyk, of van minder met zyn meerder, of van meerder met zyn minder. En eindelyk, dat alles, wat in de Wereld verhandeld word, voorvalt, of tusschen Persoonen, die lang, of tusschen Persoonen die weinig, of tus- [p. 12] schen Persoonen die gantsch gene kennisse en omgang met elkander gehouden hebben. Tusschen gelyken: wanneer men groote kennis aan malkander heeft, is de gemeenzaamheid een welbetamelykheid; wanneer men weinig kennis heeft, is zy een ongemaniertheid; en zo men gantsch geen kennis heeft, een groote lossigheid. Van een minder met zyn meerder: het zy men veel, of weinig kennis te samen heeft, is de gemeenzaamheid (zonder een uitdrukkelyk gebod) een grove onbeschaamtheid; en zo men gantsch geen kennis heeft, een moetwillige onhebbelykheid. Van een meerder met zyn minder: is de gemeenzaamheid altyd welbetamelyk; ja zy verplicht zelfs den genen, dieze geniet. Alzo hangt dan, volgens deze aanmerkingen, al ons doen, ten opzichte van anderen, of van dezelve af, of niet, na de verscheidentheid der drie soorten van Persoonen, meerdere, gelyke, en mindere. Aan de eerste soort is alles toegelaten, om dat zy over anderen ge- [p. 13] bieden. Van de tweede verdraagt men veele dingen, uit inzicht dat men geen recht heeft om hen te bestraffen. En aan de laatste is niets welbetamelyk, als dat met de regelen der zedigheid over een komt. Hierom voegt de gemeenzaamheid aan de twee eerste soorten, en niet aan de laatste, als door uitgedrukt bevel van de Persoon daar wy van afhangen. Maar gelyk deze algemeene gronden iemand, die dezelve in al zyn doen wist toe te passen, zeer veel zouden konnen dienen; zo is 'er ook geensins aan te twyffelen, of deze regelen, indien zy tot zekere Hoofdstukken kosten gebragt, en elk in haar onderscheiden deelen van stuk tot stuk verklaart worden, zouden veel verstaanbaarder, en veel krachtiger wezen. Wy konnen 'er hier eens een proef van nemen, ten voorbeeld stellende den omgang van een minder met zynen meerder, die zeer luttel kennis met elkander hebben; als welke soort het allermeest goede onderwyzing en regelen doorgaans van nooden heeft. Laat ons dan den Jongeling, dien wy voor [p. 14] hebben te beschaven, en gemaniert te maken, verzellen by een Groot Heer, in alle plaatzen, en op alle tyden, daar 't voorvallen kan dat hy met hem moet omgaan. [...]



[p. 123]

XIV. HOOFDSTUK.
Van ’t gene men waarnemen moet
in Brieven te schryven.


DEzelfde voorzichtigheden, die men onderhoud in de gevoegelykheit van zyne werken en woorden, moet men ook hebben in brieven, die men schryft, als door welke de afwezende met elkander spreken.
    Men heeft aan te merken in de bchoorlykheid van ’t schryven, dat het aansienelyker is groot, als kleyn, papier te gebruiken: dat het papier, daar men op schryft, dubbelt moet zyn, en niet een enkel half blad, schoon men op de eerste zyde maar zes regelen te schryven hadde.
    Dat men na ’t woord Myn Heer, ’t welk men in het begin van den brief zet, veel wit moet laten, eer men het lighaam van den brief schryft; doch met [p. 124] onderscheid, na de waardigheid der Persoonen, daar men aan schryft.
    Dat men in ’t ligchaam van den brief, zo dikwils als men verplicht is te herhalen Myn Heer (het welk men uit eerbiedigheid van tyd tot tyd doen moet, en byzonderlyk, als men in de reden regelrecht den Persoon van aanzien aanspreekt) het zelve heel uit moet schryven, en niet met verkortinge; by voorbeeld, zo z.iet gy dan, Myn Heer: en niet Myn Hr. hoe dun gezaaid de verstandige zyn.
    Wanneer men schryft aan iemand, die men een tytel kan geven, gelyk als, zyne Hoogheid, zyne Wel edelheid, enz. moet men dien niet achterlaten; maar zelfs zo dikwils, als men kan, gebruiken, en ons schryven daarna draayen, als Uwe Wel-edelheid weet: Uwe Hoogheid heeft verstaan: Zy zal my vergeven, enz.
    Onder aan den brief zet men, om zyne onderdanigheid te kennen tegeeven, zo het een Persoon is die maar even boven ons is, Myn Heer, uw ootmoedigste, en onderdanigste dienaar: en dit (Myn Heer) moet in het midden [p. 125 ]staan van het wit van ’t papier, dat ’er overschiet van het einde, of van de laatste regelen van het ligchaam van den brief tot aan het einde van het blad toe; en uw ootmoedigste, en onderdanigste dienaar, heel onder aan het blad. Zo het een Prins, of eenig uitstekend Persoon in waardigheid is, schryftmen Myn Heer, en zet het op ’t laagste, dat men kan: en dan daar na, maareen weinig lager, uwer Hoogheits, of uwer Wel-edetheits; eindelyk gelyk wy gezegt hebben, heel onder aan op het blad, allerootmoedïgste, en gehoorzaamste dienaar.
    Daar zyn geen andere woorden, om zyne eerbiedigheid uit te drukken: de andere zien op de vriendschap, de erkentenisse, en de gemeenzaamheid.
    En het behoort zodanig tot de betamelykheid, de spreekwyzen van de eerbiedigheid met deze andere niet te verwarren en te vermengen, dat ’er niet ongevoegelyker is, als die onder een vermengt te zien: en dat zo veel te meer, als de misslagen in de brieven meerder indrukking maken, als die van [p. 126] het spreken, welke men op staande voet kan verhelpen.
    Hierom is het, dat men altyd een gelykheid en eenparigheid van styl moet houden, en, zo het een ernstige brief is, moer men letten om nimmer daar gemeenzame en laat-dunkende spreekwyzen, uitdrukkingen, noch gedachten te laten invloeyen: gelyk sommige doen, die geen macht op zich zelven hebben, en na de eerste reden van een deftige styl zich verbysteren, en zich inbeelden wonderlyke dingen te zeggen, met eenige loopjes, en geestigheitjes te maken; en met vroolyke, en verbloemde wyzen van spreken, welke niet voegen dan in een gemeenzame, lustige en kluchtige styl, uit te drukken het gene gezegt moet worden met slegte, nederige, en omzigtige spreekwyzen.
    Het tegendeel is van gelyken belagchelyk; namentlyk, wanneer een groot Heer schryft aan zynen minder op een heerschende en hooghartige wyze: want, indien die minder is niet van hem afhangt, ofcokzo hy een vreemdeling is, stelt die Persoon van staat [p. 127] zich zich belagchelyk aan, zo hy trotselyk, ea, als zyn meester aan hem schryft.
    Men stelt ook in de brief de plaats en den dag van de maand en het jaar, in welke men schryft. Uyt groote eerbiedigheid stelt men dat heel onder aan op het blad, daar de brief eindigt, en ter zyden af. Het is wat te gemeenzaam gehandelt, als men aan een Persoon van staat schryft, dat heel boven aan in het hoofd van den brief te zetten.
    Vorders, wanneer men ons belaste alle de omstandigheden achter te laten, van welke ik hier voor gesprooken heb, en maar, gelyk men het in ’t Frans noemt, een biljet te schryven, dat is, al achter malkander, zonder Myn Heer, en zonder in ’t begin eenig wit te laten, moet men gehoorzamen, om niet moeyelyk te vallen.
    Het is ook goet te weten, dat, om grooter eerbiedigheid te toonen, men den brief in een omslag wind, op het welk men het opschrift stelt. En voor de Juffrouwen doet men de brieven met zyde toe; stellende het opschrift op den brief zelve: ’t welk gebruikelyk is, ten opzichte van Mevrouwen van de hoog- [p. 128] ste staat: ten zy men nog, tot teeken van grooter eerbiedigheid, den brief, reets met zyde toegedaan, wil sluiten in een omslag, waar op men het opschrift nog eens stelt.


XV. HOOFDSTUK.

Breeder bericht over ’t schryven
van Brieven.

DEwyl het een byzonder deel van de Welleventheid uytmaakt, een bequamen styl te hebben in het schryven van zyne brieven, en dat de ongeoeffenden zelden daar gelukkig in zyn; zo willen wy nog eenige voornaamste regelen van die konst hier by voegen.
    Voor eerst moet acht gegeven worden op de staat en gelegentheid van yder, daar men aan schryft: of hy ryk, of arm, edel, of onedel, in staat of waardigheid is, ’t zy geestelyk, of wereltlyk, een Onderdaan of een Vorst en Heer, en van wat grootheit: daar na op’t beroep, gelegentheid, ouderdom, en het opzigt dat ’er is van den eenen [p. 129] Persoon tot den anderen, de gelykheid van staat, hoogheid of laagheid, overeenkoming of verschil vanjaren, van oeffening, de verwantschap, de vriendschap, het gemeen of onderscheiden belang, en diergelyke andere behoorlyke inzichten.
    Een Persoon van lager staat moet aan een Persoon van hoger staat, meer of min bewys doen van ontzag, eerbieding, vernedering, en gedienstigheid van woorden; verheffende zyn styl, en die vercierende, na de grootheid en waardigheid van den Persoon daar hy aan schryft, nu een wydloopigheid, dan deftigheid, ingebondentheid en kortheid gebruikende.
    Een Persoon van hooger staat schryft aan een ander van lager staat, en die veel by hem verkeert heeft, met een eenvoudige en effene styl; toonende zyne begeerte om hulp te doen, en zyn aanzien en vermogen ten zynen voordeele te gebruiken; doch met kortheid en waardigheid: zulks nogtans, dat hy van zyn ernsten strengheid wat laat vallen, en ’t gebruik van zyne opper- [p. 130] voogdye ontveinzende, zich goedertieren en minnelyk toone.
    Tusschen Persoonen van verscheiden staat word een andere welbetamelykheid veieischt in een Geestelyke, een ander in een Wereldlyk Persoon: want aan den eenen schryft men met meerder matigheid en ontzag, en aan den anderen veel losser en vryer. Met Geleerden mag men gebruiken geleerde manieren van spreken, spreuken en vercierselen, die met de Ongeleerden belagcheiyk zouden zyn: en ’t heeft een bevallige aardigheid, dat men woorden en voorstellingen gebruike, na de oeffening en wetenschap des genen, daar men aan schryft, gepast.
    Dus als men schryft aan Persoonen van staat, handelt men van zaken der gemeene bestieringe: aan Vrienden, met welke wy gemeenzaam zyn, van huis en huisselyke zaken. Met Hovelingen houd men een hoofs gelaat en men gebruikt hoofsche uytdrukkingen; en met eenige konstige en meesterlyke streken. Tegens Krygs-lieden gebruikt men ongeveinsde, ronde en vrye redenen van [p. 131] oorlog. Die in beleeftheid over vloeyen, dien smaakt het, dat men hen daar in zo zou voldoen, gelyk zy aan andere gewoon zyn. De zwaarmoedigen en deftige hebben een walg van aardigheid en ydelheid. Van gelyken vereischt de jonkheid een andere styl, als de bejaartheid. De Jongeling schept vermaak in dertele woorden, in bloemen, in groente; ’t geen in hem te verdragen is, om dat de volgende jaren deze gebreken verbeteren. De mannelykejaren hebben zin in een gedronge taal, daar in niets te vergeefs zy; in een deftige, zuivere, klare, opmerkely ke manier van spreken. Een oud Man is langzaam en semelig, en zo traag in het schryven, als in alle zyne handelingen.
    Die dan bequame Zend-brieven wil schryven, behoort twee zaken in acht te nemen, als de Stoffe en Forme derzelver.
    De Stoffe der Zend-brieven zyn alle zaken, waarvan gesprek kan vallen, zonder eenige uitneming: want al ’t geen men aan een by zynden Vriend mondelyk kan zeggen, mag men hem in ’t af zyn door een brief schryven. Ik ver- [p. 132] staa, wanneer zulks de voorzichtigheid toelaat: dewyl yder weet, dat het niet altyd geraadszam is, zyne verborgentheden aan ’t papier te vertrouwen: aangezien het zelve verlooren kan worden en in vreemde handen komen te vallen.
    De Stoffe verandert na de verscheidenheid der Brieven, die men gewoon is te schryven, ’t zy van Handeling., ’t zy van Gedienstigheden.
    Handel-brieven zyn de gene, die van zaken van belang spreken; en de zelve zyn veelerley, als Brieven van Waarschouwing, van Beraad, van Vertoog, van Bevel, van Verzoek, van Gebiedenis, van Aanbieding, van Hulp, van Klachte, van Verwyt, van Ontschuldiging, en diergelyke.
    Brieven van Waarschouwing dienen om onze Vrienden te onderrichten wat ’er gebeurt, zo wel in onze zaken, als in de hare, of in die van anderen. Gelyk nu deze slag van brieven de gemeenste is, zo is die ook onder allen de slechtste, dewyl zy hare stoffe mede brengt, zonder dat het van nooden zy den geest te bekommeren om dezelve uit te vinden. Alleenelyk moet men de zaken vertel- [p. 133] len gelyk zy leggen, even gelyk men die mondelyk zou zeggen: doch met opmerking van niets lichtvaardiglyk te schryven, dat ons of onze Vrienden schaden mogt, indien zulks quam openbaar te worden. Waar op men voornamelyk acht moet nemen, sprekende van groote Persoonen, of van zaken van Staat.
    Beraad-brieven zyn tweederley, na dat men die schryft, of aan de genen die raad begeeren, of aan de genen die ’t niet verzoeken.
    De eerste manier vereischt weinig konst. Men mag beginnen met eenige kleine ontschuldiging zyner bequaamheid, en zeggen, dat anderen, meerder ervarentheid hebbende, beteren raad zouden geven: nogtans, gemerkt men ons de eere doet van ons om raad te vragen, dat wy niet weigeren willen dien mede te deelen. Daar na moet men zyn goetdunken verklaren, en dat beveiligen met redenen getrokken uit de nuttigheid, eerlykheid, of vermakeljkheid; wel lettende, dat zy den staat en gelegentheid des Persoons, dien zy aangaan, mogen passen. Men zal [p. 134] besluiten met een wensch, dat bet besluit, by hem aan te nemen, tot zyn voordeel en vergenoegen mag strekken.
    In de tweede manier mag men omtrent deze styl volgen. Eerst moet men zich ontschuldigen wegens dat men hem poogt raad te geven, zonder daar toe verzogt te zyn; zeggende dat ons de vriendschap daar toe verplicht: Dat het niet en is een misvertrouwen van de voorzienigheid onzes Vriends: maar wetende, hoe veel hem aan de bewuste zaak is gelegen, dat wy met d’opening onzes gevoelens hem gelooft hebben vriendschap.te zullen doen: Dat wy ons tegen een ander, dien wy minder beminnen, zodanig niet zouden gedragen: maar ten zynen opzichte ons verzekeren, dat hy onze vryborstigheid voor aangenaam zal opnemen; inziende, datze voortkomt uit een hert, hem gantschelyk genegen en toegedaan. Hier op ons goetdunken voorgewend hebbende, moet men dat met goede reden versterken; toonende, dat onze raad niet alleen heerlyk, maar ook nut en aangenaam is: onze redenen schikkende na den genen, met welken men te doe [p. 135] heeft. Voort zal men daar by voegen, indien men aan zyn meerder schryft, dat men in zyne bescheidentheit stelt, zulken raad te volgen als hem goet zal dunken: Dat men ons gevoelen alleen heeft ontdekt, om het zelve met het ingeven zyner voorzichtigheid, of de raadslagen zyner andere Vrienden vergelykende, te beter in zyne zaak zich te dienen. Men zal eindigen met wenschen, en bidden, dat d’Almogendc zyn aanstaande besluit wil zegenen, en daar toe een goede uitkomst verleenen. Maar tot zyn minder schryvende, of aan iemand daar men zeer gemeen mede is, mag men hem vermanen den gegeven raad te volgen, ja zelfs hem daar toe aanporren; vertoonende, indien hy den zelven veracht, dat het te vrezen zy, dat ’er hem wat quaads van zal komen.
    Brieven van Vertoog schryft men aan den genen, die eenige misdaat begaan beeft, om hem die te doen bekennen, of hem te raden en te bewegen om zulks te verbeteren.
    Men behoeft niet veel omwegen te gebruiken, wanneer men eenig vermo- [p. 136] gen heeft over hem dien men berispt: want dan mag men wel opentlyk voortvaren, en zyn gebrek of misbedryf uitgebreid en beschreven hebbende, hem voorhouden, hoe zwaarlyk hy Godt heeft vertoornt, en zynen eerlyken naam te kort gedaan: hem voorts vermanende, dat gebrek te schuwen, of het ongelyk, zynen naasten aangedaan, te verbeteren, en diergelyke.
    Maar als men zyns Vriends gebreken wil bestraffen, doch op zulk een wyze als men zyn ongunst daar door niet zou winnen, vereischen deze brieven vry meerder konst. Als dan mag men dezen regel volgen: Voor eerst zullen wy de goede hoedanigheden onzes Vriends pryzen, en hem betuigen, hoe groot en waardig wy dezelve achten: voorts zullen wy zeggen, dat gelyk ’er niets ter wereld volmaakt is, de glans zyner deugden zeer word verdonkert door de gebreken, daar hy zig toe begeeft. Of wel, zo wy denken dat dit te straf zy, en hem zo opentlyk niet durven tegen spreken, mogen wy zeggen, dat dit het oordeel zyner beste Vrienden is, die zeer rouwig en [p. 137] bedroeft zyn, om datze hem zo zeer aan de ontuchtigheit verslingert zien. Hier zullen wy byvoegen, dat, indien hy een ander was dien wy niet zo hertelyk beminden, wy hem daar van niet gerept zouden hebben: maar dat de hertelyke vriendschap, welke wy hem toedragen, ons verplicht hem het quade gerucht, ’t geen ’er van hem loopt, te ontdekken; bedroeft zynde te verstaan, dat de roem en lof, die men van hem spreekt, met dit of dat gebrek in hem te berispen, vergezelschapt zyn. Wy zullen ook zeggen, te verhopen, dat hy even de zelve openhertige vryheid in zulk een geval omtrent ons zal gebruiken, en dat wy byzonderlyk aan hem daar over verplicht zullen zyn: daar uit bemerkende, wanneer hy ons niet wil vleyen, dat hy ons oprechtelyk bemint. Daar na zullen wy de gebreken, die wy in hem bespeuren, of aan zyne jeugd, of aan het gezelschap, daar hy by verkeert, mogen toeschryven; wel wetende, dat hy andersints daar toe zich niet zou laten verleyden. Voorts zullen wy besluyten, met hem het nut en de eere voor te stellen, die [p. 138] hem hem dezelve gebreken zullen doen verfoeyen: Dat hy by Godt daardoor zal aangenaam zyn; en dat alle eerlyke Menschen hem daar over zullen loven: zeggende, dat wy een goet vertrouwen hebben, dat hy onze vermaningen zal plaats willen geven, en ons daar dank voor weten; verhopende haast tyding van zyn verbetering te vernemen, waar toe wy den Almogenden bidden hem door zynen H. Geest te willen bystaan en versterken.
    Brieven van Bevel schryft men alleen aan de genen, daar wy macht over hebben, als Kinderen, Dienstboden, en diergelyke.
    De Eenvoudigste daarvan zyn de allerbeste; alzo het genoeg is haar re doen begrypen wat zy doen of laten zullen. Maar zo men ’t somtyds gevoeglyk vind, kan men haar de lichtheid en billykheid van ’t gene men beveelt, voorstellen, met by voeging van beloften, van belooning, voorstelling van gehoorzaamheid, en dreiging van straf zo zy anders doen: en tot besluit kan men zeggen, dat wy verhopen, dat zy haar best zullen doen, en ons [p. 139] daar door oorzaak geven van over haar te vreden te zyn.
    Brieven van Verdoek zyn waar door men by een Vriend ooi eenige gunst of vriendschap bid, ’t zy voor zich zelfs, of voor iemand anders. Deze Verzoek? Brieven hebben plaats in alle Mandenen Haten \ alzo niemand zo verheven iÈ middelen of vermogen is, die niet fomtyds vreemde hulp en byltant van noden heeft.
    De Verzoeken zyn tweederley, de eene opentlyk en reehtgaande, en de andere bedektelyk en met omwegen.
    Van de eerste bedient men zich in een zaak, die openbaarlyk en heerlyk te erlangen is, en tegen een goed Vriend, beginnende met een betuigenis van ’t valt vertrouwen dat men in zyne vriendschap heeft: voorts moet men de lichtheid der zaak vertonen, daar men hem om verzoekt, en, zo’tnoodig is, verklaren door wat middel hy tot de uitkom tl der zelve geraken zal, en dan moet men den brief sluiten met beloste van de vriendschap, die hy ons gedaan zal hebben, te erkennen.
    Tot de tweede begeeft men zich, als [p. ] de zaak niet zeer redelykis, of als men van de goetwilligheid deÈgenen, dien men iets verzoekt, niet wel is verzeken. In zulken geval, moet men in de inleiding van den brief zyne vermetelheid omichuldigen, van dat men een Pcrfoon, wien men nooit eenige merkelyke dienst of vriendschap gedaan heeft, met een verzoek durf la Mg vallen: daar na moet men zeggen, dat men niet te min vertrouwt zyn verzoek te zullen verwerven; alzo men weet dat hy boven maten goed is, en vermaak schept in een yder te verplichten, alsdikwilsaan geringer Persoonen grooter verzoeken toegeftnan hebbende, dan wyaan hem doen. En zo wy voormaals eenige weldaad van hem ontfangen hebben, zullen wy zeggen, dat wy aan hem alreeds zeer veel verschuldigt zynde, nog meerder wenschen aan hem verplicht te zyn: doch indien wy hem vriendschap gedaan hebben, zal het genoeg wezen, een woord of twee als in ’t voorbygaan daar van te melden. Hier na zulien wy hem voor houden, dat het gene wy verzoeken eerlyk en billykis, en dat hy’t ons alzo ligt kan verleenen, als het ons nut [p. ] en noodzakelyk is. Voorts, wanneer het een dringende zaak is, zullen wyhem zoeken te bewegen tot medelyden over onze elende en ramp, daar hy, onder alle onze Vrienden, ons alleen ig kan uittrekken. En tot slot zullen wy verzekeren, daar voor altyd aan hem verbonden te zullen bly ven, en te tragten dien schuldigen plicht zeer haaft weder af te leggen: en dat, zo ons de macht of gelcgentheid daar toe ontbreekt, wydaar over een eeuwig geheugen in ons hert zullen bewaren j en dat wy Godt bidden, dat hy altoos zo gelukkig mag blyven, dat hy nimmer onze vergelding van noode mogt hebben.
    Brieven van Gebiedenis, of Recommandatie, schryft men, wanneer men eerÈ Vriend, ofzyne zaken in de gunft of zorg van een ander wil beveelen.
    In de gebiedenis van een Persoon moet men voor heen verklaren, wat ons tot zyner beveeling beweegt: als, dat het onze Bloedverwant of Vriend is, en dat wy aan hem, of aan den zynen, zeer verbonden zyn: voarts moet men daar by voegen, dat hy onzer gebieding waardig is ten opzigte zyner deugd en -j goet
    goetheid, ons wel bekent; dat wy anders ten zynen voordeele niet zouden spreken. Daar na moet men zeggen, dat, zo hem eenige weldaad of vriendschap bewezen word, wy het zelve, als aan ons eigen Persoon gedaan, zullen erkennen. En tot beüuit onzen Vriend verzoeken, te willen maken, dat de gene, dien wy hembeveelen, mag bevinden, dat onze gebieding niet krachteloos geweett Zy. Of wel zeggen, dat wy ons zo vaft op zyne vriendschap betrouwen, dat wy niet vrezen afgeslagen te worden; of zelfs dat wy weten, dat hy meer doen zal, dan wy op hembegeeren.
    Maar als men een zaak, zonder aanzien van Persoon, beveelt, gelyk een zaak aan een Richter, of iemand andere, zo is ’t genoeg haar de gerechtigheid ot licht - doenelykheid voor te stellen, en de eer ot het nut dal haar uit de zorg en voor fland derzelver zal toekomen. En als men deze twee gebiedingen, als van een Persoon met zyn zaak, t’zamenvoegt, gelyk zulks dikmaals gebeurt, zo moet men de redenen voorwenden, die de zelfde beide betreffen.
    Brieven van Aanbieding vm Hulp zyn [p. ] de gene, die men aan zynen Vriend schryft, als hy in eenige-nood is, om hem alzulke hulp en byltant aan te bieden, als hy zal behoeven.
    Want wy behooren niet te wachten, met onzen Vriend by te staan, tot dat hy ’t op ons begeert j maar zyne schaamte sparen door het voorkomen van zyn verzoek. Deze brieven mag men beginnen met de verklaring van ’t misnoegen, ’t geen men heeft, wegens zynen Vriend in nood of gevaar te zien; en zeggen, dat men gewenscht had aan hem zyrte liefde in een beter handel te mogen betuigen: maar nademaal hy tot zulken flaat is gekomen, dat hy zyner Vrienden onderstant van noden heeft, willen wy hem toonen, dat wy van dit getal zyn: Dat hy veel ryker en machtiger Vrienden mag hebben als wy, maar geen die hem meer toegedaan en gunitiger zyn: Dar wy tot den tyd, om ons van de plichtenen verbinteniflèn, die wy aan hem en de zynen schuldig zyn, te ontlasten, gekomen Zyn: En dat hy dierhalven maar heeft te openbaren, waar in, en hoe hy vermeent dat wy hem konnen helpen: Dat hy ons vaardig zal
    vin
   
    vinden mee onze middelen en vermogens, om hem uit angft en fmerte te trekken.
    Brieven van.K/     Hier in moet men zich onderscheydelyk dragen, na de gesteltheid van den Persoon en de misdaad. Indien men zich zoetjes en matig beklagen wil van een Vriend, met wien men niet gezint is in tweedracht te komen, en wiens misdaad niet grof en schandelyk is, zo zal het goed wezen onze klachten met lof ten zynen opzichte te mengen; en te zeggen, dat het ons leed is, dat hy zich niet tegen ons na den eisch onzer vriendschap gedragen heeft j nochtans niet geloovende, dat hy zulk een quaden wille zou gehad hebben, en dat wy hem al te moderaat achten, om ons met opzet te hebben willen verongelyken: Dat hy zich onverziens misgrepen mag hebben, of door iemand, die ons quaad wilde, mogt hebben laten vervoeren; zo dat wy vaardig zyn om zulks te vergeten, [p. ] wanneer hy ons teekenen van leed wezen daar over wil betoonen: en dat hy ons, zo wel als ooit te vooren, tot zynen dienft geneigt eavly tig zal vinden.
    Als wy eenige zware verongelyking ontfangen hebben, is ’t geoorloft zich wat sterker daar over te beklagen j maar nogtans zonder de palen van vergrootinge te buiten te gaan, en tot de laste. ringen te komen. En men moet beginnen, zeggende: Dat men lange, en met groot gedult, de dingen ontveinft en verzwegen heeft, waar over men billyk ooizaak had van zich te beklagen; liever hebbende, die onder itilzwygentheid voor by te gaan, als te schynen twift te willen zoeken: maardewylhy volhard, en zelfs erger vrezen doet, dac men nu niet langer mag zwygen; nogtans liever gewilt hebbende onze klagten by hem, als by eenen derden voort te brengen: Dat men hem (indien de quade zucht zyne redelykheid nog niet gantschelyk heeft ingenomen) zelfs Regter van zyn ongelyk maakt: Dat wy hem nooit oorzaak om ons te verongelyken gaven; maar ons tegen hemaltyd als welgenegene goede Vriendengedra- [p. ] gen hebben: Dat hy ons over zulks reden en bescheid van deze overlaft geve, zo hy zich dierhalven byaldewerelt niet beschuldigt wil vindemmaar indien hy ons daarbehoorlykeherstelling van doet, dat wy tevreden zyn alles onder de voet te treden en hem voorts onder ’t getal van onze Vrienden te stellen.
    Brieven van Verwyt schryft men aan eenen ondankbaren, die de genoote weldaad met quaad heeft vergolden. Inzulken geval moet men hem eerll doen gedenken de vriendschappen endientten, die men hem heeft gedaan, door welke men getragt had hem te verplichten, en zyne genegentheit te onderhouden; ja zelfs eenige vergrooting gebruiken, indien de zaak zulks vereyicht: nogtans daarby voegende, dat men’t zelve tot zyn leedwezen doet, en tegen zynen aart: maar dat zyn ondankbaarheit ons daar toe dwingt. En daar op mag men zyn ge wille tot getuige roepen, of het gene men hem voorwerpt niet waaragrig Zy. Daarna een kleine uitbreiding doen, tot vertoog hoe leelyk en onwaardig dit gebruik by eenig reedelyk Mensch is: Daarby voegende, dat wy verhoopten, [p. ] dat de geheugenis onzer weldaden hem voor een spoor tot verwekking zyner vriendschap zou dienen: maar dat wy nu gewaar worden, in een ondankbaar Land gezaait te hebben; en dat alle bekentenis, die wy van hem ontfangen, laster en ongelyk is; nog min nog meer, dan of wy hem Vyand geweeft. waren: Da: wy Godc bidden, hem de oogen te willen openen, om hem te doen bekennen, hoeverre hyzichzelrenvergeten heeft.
    Brieven van Ontschuldiging zyn meerendecls beantwoordirgen op die van Klagte oiVerwyt: en men moetzeverscheidentlyk ontwerpen, na de meening die men heeft nopende de opgeworpenc misdaad te loogehenen of te belyden. Indien het een valsheid is, die men plat afleggen wil, moet men zig eerst over de quade tongen beklagen, die ons by onzen goeden Vriend ten onrecht geschonden hebben \ voorts indien het te pas komt, zeggen, dat wy niet gedagt hadden, dat hy haar zo veel geloof zou vergunt hebben, vertrouwende dat hy onze rechtvaardiging ook plaats zal geven: Dat wy hem bidden te gelooven, [p. ] dat de betichtingen, die men hem van ons heeft gedaan, lasterlyk zyn j en dat by ’t zelve, ten opzicht van zulke en zulke dingen, erkennen kan: Dat zyne vriendschap ons te lief en te waart is, en wy nooit gedagten van hem te vwrongelyken ontfangen hebben: Dat hy dan de verdagtheid, die hy van ons heeft opgenomen uit zynen geeft uitwissche, en ons voortaan houdc, gelyk wy altyd geweest zyn, voor zyn beste Vrienden. Maar indien de beschuldiging waar en wel gegrond is, kan men zig dus ontschuldigen: Dat ’er ter Wereld niemand zo wys is, die niet fomtydsdwaalt: Dat wy Menschen zyn, zonder ons van de menigvuldige boosheden, die alle anderen onderworpen zyn, te willen vryspreken, Dat wy deze reys daar van overvallen zyn geweest, tot ons groot leedwezen: Maar dat wy ons op de goetheid van onzen Vriend zo zeer betrouwen, dat hy deze misdaad zal vergeten: Dat wy nooit de wilgehad hebben om hem te misnoegen, of eenige Zaak té begaan die hem mogt verdrieten: Dat wy voortaan bedachtzamer zullen zyn, en ons tragten uit ditmis.c. bruik, bruik, door alle mogelyke wegen van dienftbaarheid, op te rechten. Indien wy met eenigen Grooten, wiens toorn wy ontzien, te doen hebben, zal men moeten zyne barmhertigheid aanroepen; hem de navolging Chrifti voorstellende, die-vaardig tot vergeven is, zo dra hy ons met leedwezen aangedaan ziet; en men moet zeggen, dat deze genade en zachtmoedigheid hem veel eere en roem zal doen behalen, en dat hem alle deugt faame Menschen daarover grotelyks zullen pryzen; en dat het gevoelen, ’t welk wy dairvanzullen bewaren, ons zal verwekken om hem voortaan met meerder vlyt en moeyten te dienen.
    Brieven van Gedienstigheit dienen tot opbouwing, of onderhouding van vriendschap met iemand, en diar zyn ’er van verscheide slag, als Brieven van Vereenigiug, van Rezjek,, van Gelukwtnschiitg, van TroAt, van Dankj-tggiig, van Bucrtery, en diergelyke.
    Brieven van Verecnigivg schryft men, om zig in iemands vriendschap in te wikkelen. en men moet die beginnen mei een uitlegging van ’t gens onabele 3 weegt [p. ] weegt om de eere van zyne kennis te zoeken j en tot dien einde een optelling doen van de deugden die hy, zo wy vernomen hebben, bezit, als pan zyne vriendelykheid, beleeftheid, edelmoedigheid, wysheid, en diergelyke gaven; daar in een voorzigtige verandering gebruikende, na de hoedanigheid des genen met welken men handelt; hem loovende op zo welgemanierden voet, dat men in onze redenen geen vleiery bespeure. Voorts mag men zeggen, indien hy ons gewaardigen wilde onder ’t getalzyner Vriendenteonrfangen, dat hy ons zulks niet onwaardig zal bevinden; en tot dezen einde zigzelven een weinig pryzen, maar zeer zedig en kortelyk. Bertuitende, zalmen hem vei zekeren, dat, ingeval dit geluk ons gebeurt, ’t welk wy verhopen, wy tragten zu’len zyne viiendichap te bouwen en te onderhouden, by alle foorten van plichtplegingen en dienlten, zodat hem de cere, die hy ons zal gedaan hebben, nooit zal berouwen.
    Befoek?brieven dieren tot onderhouding der vriendschap tuflehenafwezenden, en houden een ilaat van bezoekingen in, die men aanzyne Vrienden persoonlyk zou doen, zo wy by hen woonden. Daar by mag men zeggen, dat men geen grooter vernoegen heeft È als door brieven haar te onderhouden, aangezien onze afwezentheid niet toelaat zulks mondeling te doen: Dat wy zeer begeerig zyn om te weten hoe ’t met hen mag staan, en of hare zaken voorfpoedig zyn: En dat wy niet twyffelendc, of zy hebben diergelyke gedagten over ons, haar onze en ons huisgezins zaken mededeelen: Dat wy verdrietig quynen door vierige begeerte om haar haaft weder te zien: Dat de dagen, die wy van haar gezicht berooft zyn, ons jaren schynen, en de jaren eeuwen; boven al, wanneer wy geen brieven van haar bekomen: Dat wy haar vermanen ons dikwils te schryven j dat zy ons geen grooter pleyzier konnen doen, en dat wy van onze kant ’t zelve zullen doen; in dierroegen, dat zy veel eer over onze moeyelykheid als onagtzaamheid zullen te klagen hebben: En eindigen met een betuiging van onze wcderzydsche vriendschap ongekreukt re willeq onderhouden; ver zekerende, dat K 4 ’er ’er nooit afgelegentheid van plaats, nog verloop van tyden zal wezen, die haar uit ons hert zou rukken: Dat wy verhopen door de daad, eer als met woorden, dit te beveiligen, als het haar zal believen daar een preuve van te nemen, en dat wy ons het zelve van narent wegen beloven, aan dewelke wy allerlye voorfpoed toewenschen.
    Brieven van Geiakyienschitig worden geschreven aan Vrienden, om ons met haar te verblyden over eeniggeluk, haar toegekomen, als een Eer-amptot Waardigheid daar zy toe verkoren zyn, een goede Egtgenoot diezy verkregen hebben, of van eenig groot gevaar ontkomen, of van een ziekte opgestaan te zyn, en diergelyke. In den aanvang moet men ’t genoegen betuigen, ’t welk men uit zynenVriendsgeluk ontfangt; zeggende, dat wy daar zulk een groot gevoelen van hebben, als of ons dat zelf was toegekomen; en dat onze oude vriendschap en maagschap ons daar toe verplicht: Dat ’er ’t Gemeen zig zelfs in verheugt, ziende dat Menschen van deugd en eere toe zulk een Waardigheid verheven zyn, en dat met groots
    re
   
    ’reden, gemerkt zulk een geluk niet zo zeer hun eigen, als den Staat toegekomen is, die van waardige en bequame Mannen voorzien moet zyn. Voorts om te toonen, dat wy reden hebben om ons te verblyden, over ’t geluk onzen Vriend toegekomen, zullen wy de uitnementheid en waardigheid daar van voorltellen, en zeggen, dat het niet licht voorby vliegend, is, maar dat hy al zyn leven het nut en’t genoegen daar van zal genieten: Dat het een eere is, die zynen naam onsterffelyk zal maken; en dat deze eere van veelenagejaagtis, maar by weinige verkregen. Dat het hem niet by geluk is toegevallen, maar dat het een vergelding is voor zyne verdiensten. Daar na zullen wy eindigen met wenlehen, dat hem deze voorfpocd langduerig byblyve, niet alleen tot zyn byzonder vergenoegen, m.iar ook tot heil en welvaart van ’t Gemeen. Somtyds mogen wy hem vermanen, oorzaak te nemen om zich zelvennarnaals zo veel te overwinnen, als.hy anderen voormaals gedaan heeft, en dagelyks in deugd en goetheid toe te nemen. Indien het is om zich met zynen [p. ] Vriend over ’t ontsprongen ongeluk of gevaar te verblyden, mag meninzyne Brieven vervatten: Dat Godt gezien heeft, dat hy zyn Gedacht en ’t Gemeen noch nut en voordeel ig was, en dat hy hem tot haren dienst heeft behouden: Of wel, dat d’Almagtige, die hem lief heeft, hem niet onvoorziens uit de Wereld heeft willen rukken, maar hem noch uitstel verleenen tot onderzoek zyner gewiiïe, dat hy dan zyn leven waar neme, ’t welk hy als van nieuws heeft ontfangen, om dat te belleden ter eere des genen, die *t zelve hem weer vergunt heeft.,
    Troost-Brieven dienen tot verzoeting der qualen en tegenspoeden onzer Vrienden. Wanneer het quaad niet groot is, moet men haar zeggen, dat zy geen oorzaak hebben om zig zo zeer te bedroeven j dat de zaak zulks niet verdient: Dat zy meerder moed behoorden te toonen; dat zy haare achting en gorden naam verkorten. Zelfs mogen wy wel eenigeboertery daar onder mengen, behoudens dat men weet of hy, dien zy word toegezonden, zig daar in niet zal belgen; hem voorts hoop ge- ven [p. ] vende dat de krankheid niet langduerig zal zyn; en dat ’er haaft een gelukkige uitkomft te wachren staat: Datdegeheugenis van daar uit ontworstelt te wezen, hem nog t’eeniger tydt vermaak en vernoegen zal toebrengen.
    Doch indien onze Vriend eenig groot leet is overgekomen, zo moet men hem zeggen, dat men geweldig van zyn verdriet geraakt is geweeft; en daar in zulken deel nemende, als wy doen, men niet zo zeer bequaam is om hem daar in te trooiten, als om ons met hem daar in te bedroeven: Nogtans gemerkt onze maagschap, vriendschap, (of zodanig als wy hem verschuldigt zyn) vereiïschen, dat wy tot zyne quaal eenige verzagcing zouden gebruiken, zo hebben wy willen bezoeken zulks te doen: Dat wy hem niet willen vermanen zig niet te bedroeven: Dat zulks een wrectheid of verfocyelyke onmenschelykheid zou wezen; verlooren hebbende, ’t zy Man, Vrouw, Vader, Moeder, of diergelyke; Dat hy, behalven dat de wonde nog zo versch is, alle oorzaak van droefheid heeft: Maar nogtans dat hy zyne droefheid behoort te matigen, en zig stantvastig vaftig te toonen, moediglyk verdragende ’t gene hy niet beteren kan, en makende van de nood een deugt: Dat, in der waarheid, zodanigen ongeval een kleynder gemoed, als het zyne, zou verilaan en neder vellen j maar. dat wy tan zyne stantvaltigheid verzekert zyn, die zig van een ydele droefheid niet zal laten overwinnen, en niet vertoeven toe dat de tyd zyne wonde heele, en zyne droefheid doe flyten, gelyk men ook de fleehste gebeuren ziet, maar dat hy tydig die droefheid zal matigen: Dat het nu de tyd is om te doen blyken, dac hy de leflen der wysheid geleert heeft: Dat het niet nodig is, datdenatuer zyncnthalven haren loop zou veranderen,, en hem beviyden van de gehoorzaamheid harer wetten, waar aan al de wereld onderworpenis: Dat, als een quaal niet te heelenis, men die door ongematigde droefheid verbittert; gelyk men de nagels in een wond drukkende, dezelve verergert, en hare genezing veragtert: Dat hy een Christen is, en zig zonder tegenftreven aan de wille Godts moet onderwerpen: Dat deze smert tegenwoordig wel pynelyk [p. ] h; maar dat zy tot zyn nut en welvaart verkeeren zal, indien hy dezelve weet wysselyk op te nemen: Dat Godc middelen en uitkomsten weet.waar gene schynen te zyn; en dat hy dezelve; naar hem beproeft en getoetst te hebben, in vreugt en vernoegen zal komen hervormen: Dat ’er geen leet zo groot is, ’o geen men niet door lydzaamheid, en een vast besluit, kan overwinnen: Dat zeer veele Menschen, diergelyke ongevallen hebbende geleden, zig moedig en besten* dig daar in getoont hebben, namelyk zulke bybrengende, die hem meeft bekent zullen zyn.
    Brieven van Dankzegging worden geschreven aan de genen, die ons eenige weldaden gedaan hebben; en men moet haar voorzigtelyk bepalen en schikken, Zo na den aard der weldaad, als na de hoedanigheid des genen die de zelve voortgebragt heeft. Gemeenelyk begint men die met deontfangenevriendichap weder op te halen. Daarna vergroot men zulks, om te toonen dat wy de waardye daar van wel bekennen; daar by voegende, dat wy die onwaardig waren, als onzen Vriend nooit oorzaak tot [p. ] zodanigen gunst gegeven hebbende; of indien wy hem eenige kleyne vriendichap bewezen hebben, zo heeft hy ons nu mee woeker hondert-dubbelt daar voor voldaan: Dat de weldaad, die wy ontfangen hebben, ons zeer wel te pas was gekomen, wanneer wy meeft daar na verlangden: Dat, als wy van anderen verlaten waren, hy ons byfland verleent heefc: Dat hy ons door zyn vermogen heeft bdchermt: Dat hy ons in den hoogitdringenden nood zyne beurs open gedaan heeft: Dat hy zich in gevaar begeven, of in den haat van anderen geworpen heeft, om ons uit angft en pyn te verloflen: Dat wy wenschen, dat hy nooit tot zulken staat kome; maar in geval zulks gebeurde, dat wy by alle mogelyke wegen van dankbaare erkentenis zullen toonen, hoe veel wy aan hem verplicht zyn.
    En indien de weldaad zo groot is, dat wy de middelen niet hebben om die ooit waaTdiglyk te vergelden, zullen wy zeggen, dat wy Godt zullen bidden zynen eeuwigen bonte willen zyn en beloven, daar van een eeuwigegeheugenis in ’c binnenlte onzes herten te [p. ] bewaren, en ’t levendig gevoelen, dat wy daar van hebben, by alle manieren van dien ft vaardigheden te betuigen. En ingeval de gene, van wienwy die weldaad ontfangen hebben, 20 verheven en machtig is, dat hy daar voor geen andere vergelding begeert, mogen wy ons van dit zelve Compliment bedienen. ’De Brieven van Boertery hebben geen plaats, dan tuflehen de aldergemeenzaamste Vrienden $ en men kan’er gecne voorbeelden van geven, gemerkt de ingebooren aart zulks meeft moet voort* brengen. Alleen moet men in de boerteryen gade flaan, dat zy eerlyk zyn, en de geene daar wyaanichryven, nog iemand van aanzien zich daar aan te belgen heeft; niet doendegelykdeonbescheydene, die liever een goed Vriend dan een boertery willen verliezen. De omstandigheden der Menschen, en der dingen met welke hy boerten wil, zullen een bescheiden persoon ligtelykvoorschryven, hoedanig hy zich daar in behoort te dragen. Noch is aan te merken, dat de boerteryen geen eygentlyke stof der Brieven maken, maar gemee [p. ] mtenelyk onder de ernltige, om die fmaak te geven, gemengc worden.
    Gemengelde Brieven zyn of van Handel - zaken, of van Gedienstigheden, vervattende een t’famenvoegmg vaneenige der voorgaande dingen. Deze worden gemeeneiyk gebruikt: want zelden gebeurt het, dat men Brieven schryft van een eenig ftuk (prekende: en de Brieven van Handel-zaken beginnen of eindigen met Gcdienttighcden. Hierom is hetonnoodig, een by zondere regel daar van te geven: want die enkele brieven ontwerpen kan, zal zig niet verlegen vinden in de gemengde te bepalen -, maar hoe meerder stof hy daar toe zal hebben, hoe lichter hy met de zelve zal kunnen voortkomen.
    d’’ Anfwoord-Brieven vinden hare stof voorgeschreven in de gene diezy te beantwoorden hebben, en vereiflehen niets, als van Huk tot Huk daaraan te voldoen, na dat het ons mogelyk is, of de voorzichtigheid zulks toelaat; maar in de Handel. Brieven moet men gene merkelyke dingen onbeantwoord voorby gaan. In die van Gedienjiigheden
    is is het niet noodig-altyd zo ernib’g of volkomen te zyn. Men voldoet, met tegen de zedigheid niet te zondigen, en de wetten der vriendschap niet te schenden. Maar zo, wel in d’eene soort yan Brieven als in d’andere, word de; haarstigheid zeer geprezen: want door ’t vlytig en haast beantwoorden toont men, dat de Vrienden ons lief zyn 5 h welk men niet te lange uitstellen mag, zonder de smet, te van kleinachring of van traagheid op ons te halen. En indien den aart der zaken, die men behoort te beantwoorden, uitstel vereischt, zo is het goet, om zynen Vriend niet te lang in twyffel te houden, maar hem by wyze van voor-berigt eenige woorden schryvens door middel van een kleyn Briefje toe te zenden, waar by men hem verzekert, zyn verlangen by de eerste gelegentheid te zullen voldoen. Als men ook Brieven beantwoorden wil, door welke men zich verlet of verbolgen vind, zo is het goed zulks een weinig uit te {tellen, zo wel om zich door de eerste beroering des toorns niet te laten overweldigen, als om onzen Vriend tyd van bedenking te geL ven, ven, en alzo door te groote haaftigheid de wederzydsche vriendschap niet te verstooren.
   
   
    By de Forme der Zend-brieven word verstaan alles wat men tot de Zendbrieven vereiicht, boven de stoffe om die wel te bcgrypen.
    Hier onder stelt en begrypt men de Deelen der Brieven, die of gemeen, of bezonder zyn.
    De gemeene deelen zyn de geene, welke alle Brieven zonderling noodig hebben, als de Opschristen en Onderteckeningen.
    Het Opschrift der Brieven is twederley, het een uitwendig, en het ander inwendig. Het uitwendig Opschrift is, dat men buiten, als de Brieven gevouwen zyn daar op schryft $ en die moet den naam en tytels bevatten van den geenen aan wien men schryft, met de plaats daar hy woont; maar het geene men hier in meeft moet gade flaan, zyn de tytels, om een iegelyk die zodanig te geven als hem toekomt, ofhy begeert te hebben: anders worden de Brieven niet aangenaam ontfangen, en veroorzaken misnoegen.
    De
   
    De Tytelen worden dusdanig gestelt: Aan de Heeren Staten Generaal. Doorluchtige, Hooge en Mogende Heeren, de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden.
    Aan den Heere Prince van OranjeÈ. Doorluchtige, Hoog-geboren Voift en Heer, MynHeere, ZyneKoninklyke Hoogheit, denPrinee van Oranjen, Sec. Aan den Raad van State. Edele, Mogende Heeren, de Hee* ren Raden van State der Vereenigdc Nederlanden.
    Aan de Collegien der Admiraltieit. Edele, Erentveste, Wyze, Voorzienige, en zeer Difcrete Heeren, de Heeren Gecommitteerde Raden inhet Collegie ter Admiraliteit in de Kamer tor, &c.
    Aan de Vorflen van Naffau. Doorluchtige, Hoog-gebore Vorst en Heere, Myn Heere, Prins Sec. Aan byzondert Graven. Hoog-gebore Grave, Genadige HceÈ re, Heere, &c..-’
    Aan de Si anten van andere Provinciën. Edele, Mogende Heeren, de Staten van, Sec., _¥
    L i AaÈ Aan de Heeren Staten vort Holland en
    . iVeft-Vriesland. Edele, Grootmogende Heeren, Myne Heeren de Ridderschap, Edelen en Steden, reprezenterende de Staten van Holland en Weft- Vriesland. Aan de Gecommitteerde Raden van Holland
    en Weft- Vriesland. >. Edele, Mogende Heeren, de Heeren Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en Weft-Vriesland.....
    Aan den Hoogen Raad in Holland. Edele, Mogende, Erentveste, Hooggeleerde, Wyzc, Voorzienige, zeer Diferete Heeren.
    De Heeren Prezident en Raden in den Hoogen Raad in Holland.
    Aan het Hof Provinciaal. Edele, Mogende, Erentveste, Hooggeleerde, Wyze, Voorzienige, zeer Diferete Heeren.
    De Heeren Prezident en Raden in ’t Hof Provineiaal van Holland, Zeeland, en Weft-Vriesland.
    Aan de Reken-kamer in Holland. Edele, Erentveste, Wyze, Voorzienige, zeer Diferete Heeren, de *, .’, ". i.A Hcc [p. ] Heeren van de Kamer van Rekening der Graaffelykheits Domeinen in Holland.
    Aan de Regenten van Amflerdam. Edele, Groot-achtbare, Erentveste^ Wyze, Voorzienige en zeer Diterete Heeren, de Heeren, &c.
    Aan de andere groote Steeden. Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden
    Gouda en Rotterdam. Edele, Achtbare, Erentveste, Wvze^ Voorzienige, zeer Diferete Heeren, de Heeren, &c. Aan de andere kleine Steden in Holland,
    ter dagvaart verschynende. Erentveste, Wyze, Voorzienige; zeer Diferete Heeren, &c. Aan groote Heeren. Hoog ¥ gebore, - Edele, Geftrenge Heere, Heere, &c.
    Aan Edele Heeren.
    Wel-Edelgeboren, GeftrengenHeere, Jonkheer, &c.
    Aan mindere Edelen.
    Wel-Edclgeboren Heere, &c.
    Aan een Predikant. Eer waarde, Godzalige, Hoog-geleerde Heer, &c.
[p. 166]
                    Aan een Rechtsgeleerde.
    Erentveste, Hoog-geleerde Heer, N. N. Rechts-geleerde.
        Aan een Doctor in de Medicynen.
    Erentveste, Hoog-geleerde Heer, N. N. der Medicynen Doctor.
        Aan een voornaam Burger.
    Erentveste, Wyze, Discreten Heer, N.N.
        Aan een gemeen Burger.
    Eersame, Wyze, Discreten N.N.
            Aan een Poëet.
        Erenthafte, Welgeleerde, en Zinryke Heer, N. N.
    Doch aan veele van dezen schryft men dikwils McentMytjHeer, MynHeer: N.N. met de Tytels der eer-ampten, bedieningen, of handelingen die zyocffenen. Als men schryfr aan iemand die van een veel lager stand is als wy zyn, en van een kleiner staat, gebruikt men in ’t Opschrift een verkorting, in dezer voegen: J
    Aan Monr. Monr. Ofwel, aan Mr. Mr. N.N. of noch anders, aan Meeder N.N.
    Aan Vrouwen schryvende, moet men het zelve ondei scheid waarnemen: want aaneen Vorllin, ofgroote Vrouw, zal men (lellen;
    Am
    Aan Mevrouw, Mevrouw, N.N.
    Met hare andere Tytels en hoedanigheden. Alwaar aan re merken is, dat men de Tytel Mevrouw geeft, niet alleen aan de gene, welker Mannen Doorluchtige en Hoog-geborene genoemt worden, maar ook aan andere van veel geringer stof.
    Aan die van minderen staat schryfe men:
    Mejuffrouw, Mejuffrouw, N.N.
    Of wel met verkorting
    Mejuffr. Mejuffr. N.N.
    Aan die nog van lager staat zyn schryfe men:
    Juffrouw, Juffrouw, N. N.
    Ofwel met verkorting
    _ Jujfr. Juffr. N.N.
    Het inwendig Opschrift is, ’t geen men van binnen in de Brieven schryft, de Tytels van Doorluchtige, Hoog geboren Heer, of Myn Heer, Mevrouw, en Mejuffrouw boven aan in een byzonderen regel stellende, met een groote tusschenspacie van de tweede regel, in dezer voegen:
[p. 168
    Myn Heere.



    Den uwen heb ik ontfangen, &c.
    Maar aan die men zo veel eere niet doen wil, voegt men dat in denzelven regel met het ligchaam der Brieven, op deze Wyze:
    Myn Heer: ik heb vernomen, &c.
    De Bloed-verwanten voegen by de Tytels van MynHeer, oï Mejuffrouw, den graad harer Maagschappye, dusdanig: Myn Heer en Oom. Mejuffrouw en Nicht. Maar dit moet men in ’t uitwendige Opschrift niet lchryven; door dien het fomtyds niet goed is, dat de Boden of andere Brief-dragers weten, dat ’er tufichen de schryvende eenige bloedverwantschap is.
    Aan een inwendig Opschrift stelt men den naam niet des geenen dien men beschryft, ten zy hy van een geringen staat mogt wezenygelyk een Heer aan een Ambachts-man op dezen voce: Sr. Pieter, i^wilde wel, &c.
    Of
    Of, Goede Vriend Nicolaas, soo haaft alsgy dezen, &c.
    Juffrouw Catarine, gelieft my met den eersten, Cfc. Ofwel, Meester Pieter, &c Jttjfr. Catarine, <&c. Of noch welden enkelen naam.
   , In ’t ligchaam der Brieven gebruikt men ook in ’t gezach der Grooten de Tytels van Zyne Hoogheit, of Excellentie, na den eisch der gemeene manier, daar by herhalende dien van Myn Heer: als ook den zelven Tytel van Myn Heer, wanneer men iemand wil eeren of schoon hy niet van een zeer verheven staat is.
    d’Onderschryving houd d’alderlaagste plaats der Brieven: en tegen Grooten schryft men aldus:
    Vvier Hoogheits tofDoorluchtigbeits, &c.
    Zeer ootmoedige en onderdanige
    Dienaar, N.N.
    Of wel, Zeer ootmoedige en verplichte Die-
    naar, N.N.
    Aan die van minder flant:.
    ’Vwen z.eer ootmoedigen en genegen
    Dienaar, N. N. Ofwel: V ootmoedigfis en toegenegenfieDienaar,
[p. 170]
En aan die van nog lager Haat:
    Vive üienjïwillige, &c.
    Indien een Vrouw schryft, zal zy zetten, Dienaresse.
    Als men aan eenige Persoonen van Staat schryft, laat men ook een tamelyke grote spaeie tusschen dit onderschrift en het ligchaam der Brieven, die altyd behooren te eindigen met de Tytels van, Doorluchtige, Hooggehort, &c. of van Myn Heer, Mevrouw, Mejuffrouw, in een byzondere regel, ook een middelmatige fpacie tuflchen’t ligchaam openlatende. Andersints laat men ’er niet zo veel nog in d’een nog in d’ander.
    Als Vrienden van ongelyken stant malkander beschry ven, zo doet die geene die van den grooisten stant is, den graad des vriendschaps wel in ’t hoofd zyner Brieven verklaren $ maar die van minder stant behoort te tragten zulks alleen in ’t onderschrift te stellen.
    Ter zyde, tegen over d’onderschryving, zet men den dagentyd, met de plaats daar men is. Maar het is niet altyd geraadzaam de plaats te melden: in zulken geval moet men dat in de pen laten. Doch fommigc stellen nu v.. den den Datum boven in de Brieven, voor de Tytels van Myn Heer, of Mevrouw.
    De bezondere Deelen der Zend-brieven zyn, die in alle Brieven verschillen; als, het Begin, het Verbaal, en het Slot.
    Het Begin vervat gemeenelyk eenig kleyn Compliment, of Gedienlt-reden, om zich in de goede gun ft der geenen, aan wien men schryft, in te voegen, met de voorstelling van ’t geene men te zeggen heeft. Maar hier van bedient men zich weinig, dan alleen in lange Brieven, en van zware zaken meldende. Maar in korter Brieven begint men ten eersten met de Hoofdltoffe.
    In ’t Slot is men gewoon zyne vriendschap en dienstvaardigheid te betuigen, met eenige wensch of bede te doen voor ’t geluk des geenen, aan wien men schryft.
    Het Verhaal der Brieven is onderscheiden, na de stoffen die men daar in brengt. Men houd daar gemeenelyk geen regel in, maar verhandelt de zaken zo die zich best onder ’t schryven schikken, zonder veel op de t’tamenbinding te pallen, dan alleen somtyds [p. 172] in d’Antwoord-brieven, daar men de order der geenen, die men beantwoord, volgt j en men gebruikt eenige kleine spacie, als men tot eene andere materie, heel verscheidc van de voorgaande, komt. En dit is het geene wy te zeggen hadden wegens de Deelen.
    Daar dient ook verderop de&y/der Zend brieven wel acht genomen te worden. Zy behoort voor eerst eenvoudig te zyn, en niet veel van de gemeene spreekwyzen te verschillen. De Tekenen der Reden-rvkers, en boven al die van uitroeping en van verkorting der Sylaben, en diergelyke, schikken zig daar niet, als ook niet de lange omdrayingen der redenen. Maar in de Brieven der Gedienrtigheden, mag men wef, door de cierlykheid der woorden, aan de onvolmaaktheid der ltoffe voldoen. ILn in alles ’t geen wy in zulks Brieven ter neder stellen, moet’er eenige aannemelykheid uitschynen, die iemand tot het lezen en welbetrachten van de zelve beweegt; schuwende nogtans op illerlye manieren deonordenrdyke neiging, op dat ’er niets ongeschikts, nog geen onhebbelyke woorden, of onbe
    quaquame spreekwyzen mogen ingevoegt zyn.
    Men moet in zyne Brieven de Welgevoegelykheid opmerken, en ten dico einde zorgvuldig overleggen, wat ’er tot de zaak die men verhandelt, als ook ter plaats, en ten tyde daar men in leeft, behoort en redelyker wyze vereischt word. Gelyk mede behooilyk acht te geven op de Persoonen, zo wel des Schryvers en aanwienmen schryft, als van wien men schry ft. Want het geen welgevoegelyk zou wezen, schryvende aan iemand van zulk eeri stant als wy zyn, zou onbetamelyk ten opzigt van een groot Perfonagie bevonden worden, en hem ten uitersten vertoornen. En ’t geen in den mond van een oud aanzienlyk Persoon welluidende is; zou in den mond van een jongeling, en een gering Persoon belagehelyk wezen. Anders moet men spreken van een Krygsman; anders van een Schriftgeleerde; en anders vaneen Vrouw: Zo dat in het schry ven de wyze voorzichtigheid, zonder welke men zich voor het beschimpen der Menschen van verstand zou bloot Hellen,
    ons ons voor bestierdsteren geleidstermoeÈ
    ten dienen.
    Voorts moet in het schry ven van Brieven ons de Beknoptheid zyn aanbevolen, welke vereischt, dat zy niet te lang nog te kort, maar middelmatig groot moet wezen. Men oordeelt een Brief van middelmatige groote, als die redelyk geschikt is na de stoffe daar zy van handelt, welke nu eens vereischt uitgebreid, en dan eens wederom verkort te worden. Want gelyk die niets overvloedigs behoren te begrypen, nog herhalingen te gebruikenj zo moeten zy ook niet vergeten, ’t geen tot verligting van ’t verstand, in de zaak die men verhandelt, nodig mag zyn. Aangaande de lange Brieven, en die veel bladeren beslaan, waar in eenig stuk van de Leere word verhandelt, die behooren meer Boeken als Brieven genoemt te worden, De Zend brieven behooren in een verstaanbare Taal, klaar en duidelyk geschreven te zyn: want menigmaal begrypen zy zaken, die men aan eenen derden niet durst of wil toonen, om de uitlegging der duisterheden daar in te vragen. Doch deze klaarheid wórd be [p. 175] grepen door het vernuft en de ervarentheid des genen aan wien men schryft; dewyl sommige ligtelyk begrypen het gene, waar in andere zeer verlegen en verstelt zouden staan.
    Ten laatsten moeten de Brieven Zuiver, zonder eenige kladden of uitwissingen geschreven zyn, op Papier (met vergulde kanten en gemuskust, zo men begeert) met schoone margien of kanten: want het gene in een uitfpraak de werkelyke beweging is, even het zelve is het schryven van een Brief. Hy behoort het oog van den Lezer niet te vermoeyen, maar hem door zyn schoonheid te bewegen tot stil te staan, en die met lust te overleggen; andersints te vrezen zynde, wanneer hy duyster te lezen is, dat ’er eenige gewichtige zaak, zonder opmerking, mogt voor by gegaan worden.
    Eindelyk behooren de Zend-brieven bequaam verzegelt te zyn, met zyde, lak, of andersints toegedaan. Maar als men die met zyde sluit, moet de kouleur met den Schryver bestaan, en zwart zyn, indien men in de rouw is, gelyk ook het lak. En zo men vele Brieven in [p. 176] een pakje sluit, behoort men die zo te perssen, dat zy weinig plaats nodig hebben.
[p.248]
BRIEF van ERASMUS,
Geschreven aan een persoon die tegens zyn
dank zig ten Hove moest begeven.
[Zie ook:
]
GY schryft, dat gy tegens uw eygen zin, en in weerwil van uwe Ouders, getrokken en gedrongen werd om u na ’t Hof van een Vorst te begeven. Dewyl het dan een noodzakelijkheid is, die gy niet voor by kond, zo staat voor de hand, dat gy ’t Hof nuttelyk gebruykende, uwen tyd daar volbrengt, op dat gy ten meesten nutte eyndelyk daar moogt van afscheiden: want elk een heeft het geluk niet om zo een hoertje te kunnen genaken. En op dat ik u niet zoude schynen een al te straffen Raadsman te zyn, zo weet, dat ik van myn Kindsheid af, tot myn vyftig Jaren toe, in de Hoven der Vorsten Ridderlyk gestreden hebbe. Stelt dit voor eerst vast by u zelven, dat gy niemand iets toevertrouwt, hoedanig een Vriend hy u ook schynt te zyn, hoe dat hy u toelacht, omhelst, veel belooft, [p. 249] Ja al zwoer hy u ten diersten zyn Vriendschap. Vertrouwt niemand van herten uw Vriend te zyn, en weest het ook niemand; zyt nogtans zo zoet en beleefd tegens een ieder, als of gyze alle beminde. Weest mild in zulke diensten, die buiten uwe schade geschieden konnen. Groet vriendelyk: omarmt: gunt de rechterhand: weest met ongedekten hoofde: haalt altemets eens op tytelen van eer en vriendschap: pryst overvloedig: en belooft minzamelyk. Daarom zet t’huis eerst uw aangezicht in zulken plooy, dat het bequaam zy om alle rollen te spelen; op dat men uyt uw wezen niet kan zien wat ’er in uw boezem legt. t’Huys moet gy op uw minen agt slaan; op dat uw redenering met uw wezen; en uw wezen en alle uwe bewegingen des ligchaams uwe listige reden ten dienste zyn. Dit zyn de beginselen van de Hoofsche Wysbegeerte, tot welke niemandt bequaam is, als die eerst alle schaamte heeft afgelegt, of t’huis zyn natuurlyk wezen latende, een mom-aangezichte of masker heeft aangedaan. Daar aan volgt, dat gy de snuf in de neus krygt van alle de ver- [p.250] Deeltheden van ’t gantsche Hof; maar nochtans zo, dat gy u met niemand licht gemeen maakt. Zo gy ziet eenige Hof-Jonkers, of Juffer, die by den Vorst omtrent alles doen wat zy willen, houd u loevert. Schaamt u niet, noch hebt geen verdriet in te flatteren, zelfs de zotten, als gy maar merkt datze wel ten Hove staan. Doch den Vorst zelfs moet gy met alle listigheid naarvorschen, en zo dikwils als gy in zyn tegenwoordigheid komt, door kunst vertonen een eenvoudige wakkerheid, als of gy van vreugde opsprong zo menigmaal al gy ’t geluk mogt hebben van maar in zyne tegenwoordigheid te zyn: en na dat gy bevonden zult hebben, over wat zaken hy misnoegt is, of in welke hy vermaak schept, zult gy niet veel moeyte hebben om ook in gunst, ja in een zeer grote gunst, by hem te komen. Zeer bereidwillig moet gy zyn om hem te dienen; in zyn reden altyd behagen scheppen: en valt het uw beurt niet te spreken, zo moet gy met verwondering daar over juygchen. Maar by anderen zult gy zyn lof volmondig (gelyk men zegt) uitschreeuwen: want [p.251] zo gy die over al uitbreid, zullen ’er voor zeeker wel wezen, die het weer over zullen dragen.
Gy moet zo wel den eenen als den anderen zoeken op uwe zyden te krygen, met een klein geschenkje dat wat fraay is, en ’t geen meer aardig als kostelyk is, op dat gy niet en zoud schynen met den gouden angel te willen vissen, gy moet het wat vergrooten met het zelve op een aardige wyze aan te pryzen. Gy moet het altyd op uw onvermogen schuyven, en beloven goude bergen, tegen die tyd als gy tot beter fortuin zult gekomen zyn. Zo daar een profytje voorvalt, niemand der Goden of Menschen moet u zo aangenaam zyn, dat gy haar dat zoud overlaten. ’t Hembd, moet u altyd nader zyn als de Rok. Als het om het goetje te doen is, moet gy ze, al was ’t uw Vader zelfs, met een praatje payen. ’t Gaat ten Hove niet altyd voor de wind; en als ’t u wat voorwaarts gaat, moet gy de gelegentheid waarnemen. Geen zo grote zielplicht moet ’er by u zyn, dat gy om iemants zweren u een goeden prys uit de hand zou laten tuymelen. Indien gy [p.252] bemerkt, dat de Vorst op eenigen verstoort is, en dat de andere partye dan boven legt, schikt u altyd by de gelukkige, doch zo, dat gy de andere niet al te grof en beledigt, ten zy dat zulks kan geschieden tot groot en zeker voordeel voor u: want de gunsten der Vorsten hebben dat met de winden gemeen, dat zy wel licht eens uit een anderen hoek wayen: kortom, gy moet altyd wat zoeken te begeren tot uw voordeel. Beledigt niemant in ’t openbaar. Wagt u voor t’huis tafel te houden: dat zou u beurs plat maken. ’t Is beter Gast als Waart te wezen. Cyffert niet, hoe veel dat u zulk een maaltyd t’huis kost: maar rekent eens op, tot hoe hoogen som alle de Maaltyden door ’t gantsche Jaar zouden opklimmen. Wanneer gy eenige Grooten op-past, zo voegt u aan haar tafel, doch met dat beding, om niet te dikwils by dezelve te zyn. Weest daar een beleeft en geschikt gast, maar ook vrolyk en lustig, zonder iemand te beledigen. Zo gy van iemand een schimpig woord, (of anders gezegt een steek onder water) krygt, toont ’er u in ’t minst niet over gebelgt, maar kaatst [p. 253] het met een lagchend en blymoedig gelaat af, schoon het hem al ernst was. Wacht u van allen, als of het uwe Vyanden waren. Vertrouwt niemand iets toe, waar mede hy quaad zou konnen doen. Zo gy bemerkt, dat ’er sommige zyn die u een geveinsde vriendschap toedragen, draagt voor al zorg dat gy ten opzicht van haar wederom op de beste wyze veinst, en door alle soorten van gedienstigheden te meer by haar den Vriend speelt. Pryst by haar die genen, die gy weet dat zy ’t zullen wederom zeggen: door dat kunsje zullen die gene uw Vrienden worden, welke voor heen uwe Vyanden waren. Wagt u doch voor al, om aan iemand geen de minste stoffe te geven van belediging. In Hoofse quinkslagen weest een aangenaam mede-prater. Maar wagt u voor al van het grof spelen of dobbelen: want aan deze klip hebbender menig schipbreuk geleden, zo datse, als naakte Zwaluwen, zich niet hebben konnen redden. Weest waakende tot het voortzetten en vast-stellen van het uwe. Als gy dan uw neutjes ter deege gekraakt hebt, moet gy op mid- [p.254] delen denken om het fatzoen van ’t Hof af te raken, om op u zelven te gaan leven. Weest niet altyd by den Vorst; maar weest ’er ook niet te lang af: het eene baart onlust en walging, en het ander maakt dat gy in ’t vergeet-boek raakt. Doch om niet tot uw schade afwezig te zyn, zo tragt naar bezendingen, maar die voordeelig zyn, en van weinig omslag; zo zult gy somtyds eens weder by den Vorst komen. Weest altyd klagende, en met opene handen staande: en gelyk de loze Hoeren door allerley kunsjes, op allerley wyzen, iets mede dragen van hare Pollen, laat daar uwe harssenen ook altyd op gescherpt zyn, om van den Vorst doorgaans wat mede te dragen. Doch gy moet zulke dingen voor al begeren, daar hy buiten zyn kosten u mede kan beschenken; als daar zyn het Ampt van Cappellaan, Pastoor, Abt, Bisschop, Aarts-Bisschop, ja zelfs Kardinaal; dewyl alle deze Ampten, Bedieningen en Waardigheden, doorgaans van een Keyzer, Koning, of Vorst afhankelyk zyn, zo niet ten opsicht van sommige dezer Waardigheden door een volstrekte [p.255] Magt, egter door een zeer sterke voor-spraak, dewelke veeltyds ondersteunt werd door het groot Gezach, ’t geen zy omtrent de bestiering hunner Ryken of Vorstendommen in handen hebben. Doch zo daar iets voorvalt, daar gy u zelve niet bequaam toe vind, maakt onder de hand zodanige Persoonen op, die het voor haar zelfs begeren; maar bezorgt voor al dat gy daar uw voordeel uit trekt. Dit acht ik genoeg te zyn voor de eerste beginzelen der Welgemaniertheid. Daar naar, als ik zal zien dat gy hier in gevordert zyt, zal ik u wat geheimer dingen mededelen.

                                        Vaar wel.

                        EYNDE.

Continue