GRAFSCHRIFT |
Bewys van de Maagdom, |
Aan de twee handigste Styftert- |
REEKENING |
Nieujaarsgift |
Op het vereeren van een Kermishaantje, |
Aan Juffr. N.B. |
Op het zenden van eenige |
Tegen het beklach over de Boekweite |
Op het Trouwen. |
Bruilofs Rondeel. |
Aan N.N. |
Ongelukkige Vistocht. |
Op het Spinnen van |
Op Dr. Jan. |
BRIEVEN. |
Brief aan een Vriend. |
Salve AMICE. |
Brief aan Mejuffrouw N.N. |
Brief aan Juffer N.N. |
BRIEF |
HEer van Brandwyk! Hof, en Landryk, Maar ook tranrtyk In gedicht; (5) Welkers zangen Met verlangen Men ziet hangen In het licht: En wiens schriften, (10) Door het ziften Niet en schiften |
Maar bestaan: Ja wiens schoolen, By myn zoolen, (15) Licht naar Poolen Nu al gaan; Om daar mede, Als t alreede Hier ter steede (20) Daglyks doen, t Zoete minnen Der manninnen |
[fol. Aa8v, p. 384] | |
Uit de zinnen Te verhoen. (25) Een Poèetje Als een scheetje In het steetje Aan het Y, Die voor dezen (30) Heest doorlezen Uw geprezen Poëzy, Komt op heden Zonder schreeden (35) Tot u treeden Met dit blad: Niet in status, Als privatus, Maar Legatus (40) Van de stad; En verkooren Om uw ooren Te doen hooren Met wat vreugd, (45) Dat uw zangen Hier eerlangen Zyn ontfangen Van de jeugd: Die voor dezen (50) Steets vol vrezen Placht te wezen In de min, Ent verachten Van haar klachten (55) Noch schier achten Voor gewin, En al stervend Niets verwervend Zich niet dervend (60) Eens ontslaan |
Van de banden, Die haar branden, En met schanden Deén vergaan. (65) Maar na dezen Is dat vrezen, Door het lezen Van uw boek, Gansch vergeten! (70) Uit gedreten, Ja gesneten In een hoek. Want het lyen Van verscheye (75) Tyrannyen Heeft een gat; Zints uw dichten Ons hier stichten, En verlichten (80) t Harssenvat, Weg matressen Met haar zessen; Wyl de 1essen Van dit school (85) Niet gehengen, Dat die krengen Ons zo brengen Op den dool: Maar ons leeren, (90) Zich met eeren Te bekeeren Van het kwaad: Dat de meiden Ons by tyden (95) Vaak doen lyden Door haar haat. Bloemerharten! k Zweer, haar parten |
[fol. Bb1r, p. 385] | |
tarten meer; deelen keelen, speelen, leer; pryen. vleyen, lyen; eens zien, dezen verrezen al wezen twien. leeren eeren schat helacie! Natie patie had: verkeeren leeren feren tuig, t stichten plichten lichte huig. Brandwyk, schandwyk landryk pas geschreven, leven, geven |
Mits we er mrpyzen, En bewyzen Duizend ryzen Dank, en eer Voor zyn dichten, Die ons stichten, En verlichten Door haar leer. Dees harange, Vol van wrange, En van bange Talmory, Datn in t lange, Als met tangen Schier te prangen Uit zyn py Eene Doktoortje Als een Moortje, Wiens kantoortje, Kluis, of zel, Door zyn smooken, En zyn rooken, Lyke de kooken Van de hel. En die even Welgedreven In t ingeven Van Heer Duist, Deze dingen Op dorst zingen, En staan wringen Uit zyn vuist; Om de Meister, Die zyn vreister Door een pleister Heeft verjaagt, En zyn zinnen t Zot te minnen | [fol. Bb1v, p. 386] |
Deê verwinnen, Lang geplaagt, Met des manke Ryme klnken Te bedanken |
Voor die gaaf, En met eeren Hem te zweeren Te resteren Steets zyn slaaf. |
Brief aan KLIMENE. |
NA ik lest By de vest Van uw stad, Scheepwaart trad, (Vol van leed, Als gy weet, Om t adieu, t Geen ik u Zo terstond Met myn mond, En een zoen Kwam te doen) Zo kreeg ik Zulken schrik In de schuit Op myn huit, Dat my dacht, Dat de nacht In de hel Niet zo fel En kon zyn, Dan de pyn Die myn ziel Overviel. Want nadien Ik most vlien Uit het licht, En t gezicht Van myn zon, |
Zo begon My de smart Van myn hart Te doen* zien, Dat misschien Myn ellend Haast het end Van myn min, En t begin Van myn dood, In dees nood Maaken zou. Want myn rou Was zo zwaar, En t gevaar, Daar k myn In bevond, Ging zo diep, Dat ik liep Groot hazard, Van (benart Als ik was) Niet zo ras Heel van huit, Uit de schuit Op te staan. Mits men aan Myn gezicht Byster licht | [fol. Bb2r, p. 387] |
Myn ellend, En torment Af kon zien. Want de liên Al te gaar, Die ik daar, By my had, Ziende dat Ik zo bleek Zat en keek En* dat ik Op een prik In die schyn Leek te zyn Pas als een, Die de steen Of t graveel Al te veel Tormenteert, En vereert Vraagden myn By t dozyn, Wat ik had, Dat ik zat Zo bedrukt, En verrukt, En ontmand Van verstand? Maar, helaas! In de plaas Van haar graag Op die vraag Met fatzien Te voldoen, Zo sprak ik Wak noch wrik: Maar verhielt Half ontzielt, |
En bedooft Ja berooft, En versuft Van vernuft, Steets myn smart In myn hart, Tot ik kwam tAmsterdam. Daar zat Fok, Toen en trok Schier zyn rok Puur van druk Heel aan stuk; Want de nacht Die en bracht Voor hem meê Rust, noch vreê; Mits t gemoet, Gans doorwroet Van de min, Ziel noch zin, Kan besteen, Dan alleen In het geen Dat hem kwelt, En ontstelt. Zie, zo zwaar Was t gevaar Klorimeen! In het geen Toen myn hart Was verwart; Sints die stond, Dat myn mond Zyn adieu Nam van u. Want die vreugt En geneugt, | [fol. Bb2v, p. 388] |
Die k genoot, Was te groot; Om in t kort Niet bestort Haast te zyn Met fenyn; t Geen dat toet Maakt tot roet. Ik heb dan, Zints ik van U vertrok, In myn rok Of myn py, (Loost me vry) Meer geleen, Pan ik meen, Dat ik na Hier aan u Met rm/n pen Schryven ken. k Breek dan of Met verlof; |
Want myn tyd Die en lyd Langer niet, Dat ik yet Meerder schryf. Des verblyf Ik alleen Slechs die geen, Die gy weet (Spyt zyn leet En zyn pyn) Steets te zyn Uwen vrind, Die u mind: En die spyt Zelfs de tyt, Ja t geval, Eeuwig zal Blyven tot Dat hy rot Uw, &c. |
Brief aan myn Heer N.N. |
JOnkerheer N. Die verhuist Zyt van Delft, Daar de helft, Van je lyf, (Dat s je Wyf) Voor een wyl, Van de dood Met een schoot Wiert geraakt, En gemaakt, Tot een lyk, |
En tot slyk; En die nou In de kou Met een koets En veel zoets Hier langs straat Ryd, en gaat, En aan t Y Uw gevry Naar men zeid Hebt geleid, Dit papier, | [fol. Bb3r, p. 389] |
t Geen gy hier Krygt in hand, Heeft de schand, Dat het juist Uit de vuist Komt van Fok; Die zyn rok Schier als spyt Niet verslyt, Maar verscheurt. Want hy treurt Zich schier dom; En dat, om Dat myn Heer Hem de eer, (Laatst belooft) Dus ontrooft. Want gy had Beloost, dat Gy zyn huis, En zyn kluis, dEer zoud doen, Dat ge uw schoen, En met een Ieder been, Dat uw lyf Sterk en styf Onderschraagt, Torst en draagt, Daar eer lang Voor een gang Zoud doen zien. Daar misschien Al dien brui, Als een bui (Recht van& aard Als de maard) Hu al is, |
Naer ik gis, Heel verdraait, En verwaait Uit uw hooft. Doch je ontrooft Al te slecht, Aan uw knecht In dit stuk Het geluk, t Geen hy voort Op uw woord Had verwacht. Want hy dacht, Dat zyn zel, (Dat een hel Is van smook En van rook) Nu in t klein Haast zou zyn Als Parnas. Alzo ras Uw gezicht, Als het licht Van Apol, Slechs dat hol Eens bescheén. Maar ik meen, Meester Fok Noch zyn hok Zyn by u Noch tot nu Zo veel eer Nimmermeer Waard geweest. Want gy vreest Daar misschien Niets te zien, Dan een vend, |
[fol. Bb3r, p. 390] | |
Die in t end (Hoe hy schryft, Hoe hy vryft, Hoe hy rymt, Hoe hy lymt, Hoe hy smookt, Hoe hy rookt, Hoe hy speelt, Hoe hy kweelt,) Aars niet is Dan een pis Kykent kwant, Die geen land, Noch geen huis, Noch geen kluis, Noch geen erf, Noch geen werf, Noch geen thuin, Noch geen duin, Noch geen hei, Noch geen wei, Noch geen krost Heest verkost, Nocfi het minst Door zyn winst Heeft vergaart. Want zyn aard Is zo eel, Dat zyn keel Aan zyn zak t Ongemak Van de mund Nieten gund, En daarom Blyst de zom Van t gewicht paar zo licht. Of gy dan |
Juist een man Die, alsgy, Geen livry Knegts, noch koets, Noch veel goets En beheert Niet begeert Tot uw vrind i Of dat in t Kristelyn Van uw brein Het gebied Van kupicd Licht te veel Heest zyn deel, En dat gy Daar door my Met uw woord Rechtevoort cel vergeet; Zie, en weet Altyd wel, Dat myn zei Noch tot na Stects van n Is versmaat: Want gy gaat Die zo Hecht, En zo recht Uit voor by, Of men my Niet en kon. Was Zacron In myn steê, kWed hy fneê Hier wel op Als een Job, En hy schol | [fol. Bb3r, p. 391] |
Wel als dol, Haut; & fort, Sur le sort, Of t destin: Want dat zyn Twee Messiers Als twee breurs, Welkers haat Zo veel kwaat Aan den man Deden an. Maar voor my, Die al vry Lydzaam ben, Ik beken, Dat ik nu Wel op u Meê wel wat Scheldens had; |
Mits als dan Meester Jan (Die gy kend Voor een vend, Die t met Fok Lest zo drok Loopend had, Om de stad Met een stuk Van zijn druk, Van een grol Van zyn bol, Te verzien) U misschien Zal met my Konnen by. k Zeg, misschien, Want indien De heer N. Die tyt juist Had in t zin In de min Te besteen, En zyn treên Had gemaakt, En geschikt Naer dat dier, Dat het vier Mits als dan Meester Jan (Die gy kend Voor een vend, Diet met Fok Lest zo drok Loopend had, Om de stad Met een stuk Van zyn druk, En een grol Van zyn bol, Te verzien) U misschien, Zal met my Komen by. k Zeg, misschien, Want indien Dat heer N. Die tyt juist Had int zin In de min Te besteen, En zyn treên Had gemikt, En geschikt, Naer dat dier, Dat het vier In zyn bloed Stookt, en voed; Dan zou Jan, En de man, Die dit blad Heeft geklad, Blyven thuis In zyn kluis. Maar indien Gy misschien | [fol. Bb3r, p. 392] |
Juist van daag Deze vlaag Niet en had, En voor dat Waard gezint Met een vrind Dezen dag Im gelag En plezier By het vier Te besteên; En dat geen Zwaar belet (t Geen te met [...] |
Nu al zat Wezen zal, Want ik val Hier op t end (Ik beken t) Vry wat bot, En wat zot, En daarom, Wort ik stom, En besluit Dit verbruid Lage veers, t Geen een neers Vier, of vyf Tot geryf Dienen kan. En die man, Die het schryft, Die verblyft Van Heer N. (Thans gehuist In het oud Doch herboud Logement, Daar men schend Meenig beurs Van Seigneurs) Vriend en knecht, Dat s gezegr, Zonder jok, Meester Fok. |
BRIEF, |
HEer N.N. Op myn beê Vraag ik dy, Of gy my (5) Na de noen dEer wild doen, Van een uur In de muur Van ons huis, (10) In myn kluis Te besteên, Daar ik geen Traktament Ben gewend (15) (Dan de damp Die de ramp Weg doet vliên) Aan te biên; En die gy (20) Steets met my Hebt geschat, Boven t nat, Dat de Zein, En de Rhyn (25) Herwaarts zend: Want in t end Daar is niet, Dat men ziet Dat de tyd (30) Safter slyt, En t verstand Beter spand, Ja den geest |
Aldermeest (35) Op doet gaan, Dan de blaân, En het kruid, Dat men uit Goudsche aard (40) By den haard Zit en rookt, Dat het smookt Als een hel, In een zel. (45) Zo het dan Wezen kan, Dat gy kund Aan uw vrund Doen de eer (50) Spyt het weer, (Dat de wind Als ontzind, Raaze doet) Dat ge uw voet (55) Op zyn stoep (Die een poep Van de wacht Van de nacht Heeft bekakt, (60) En beplakt Met een strond Van een pond) Neder zet, En uw tret (65) Zo door t huis, Na myn kluis |
Voort laat gaan, Langs de baên Van myn trap (70) Met een stap Acht of thien; Gy zult zien, Dat ge altyd Welkom zyt (75) Aan een vrind, Die u mind Aldermeest Om u geest, Die ik meer (80) Estimeer, Dan al t geen, Dat t gemeen Rykdom noemt: Want men roemt (85) Met veel schand In dit Land Slechs op t geld; Dat versmelt, En verswind (90) Als de wind. Daar ik zweer, Dat ik eêr t Gout vervloek; Want ik zoek (95) Na geen vreugd, Of geneugd, Die de tyd |
Zo verslyt; Maar na iet, (100) Dat men ziet Dat een mensch Na zyn wensch Leven doet: Mits t gemoet, (105) Als het dit Recht bezit, Daar een rust En een lust In bespeurt, (110) Die gescheurt, Of verkort Nimmer wort. Gy daarom, Die ik om (115) Deze schat, Die gy vat, Recht bezin, En bemin, Wil u spoen, (120) En voldoen Dees myn beê: Maak u reê Om gezwind By uw vrind (125) Hier te zyn; Dat s by myn, Die u lok, Meester Fok. |
Myn HEER. |
ZEdert myn laatste vertrek heb ik het zo drok gehad met ettelyke tachting noodwendige bezoignes, dat ik daar door de intentie, van aan u Hoog Ed: te schryven, [fol. Bb6r, p. 395] ben genootzaakt geweest tot noch toe aan kant te zetten. Hoewel dat ik u Hoog Ed: durf verzekeren, dat daarom de obligatie, die ik op duizenderlei manieren aan u Hoog Ed: hebbe, niet uit myn gedachten zyn versturven. En hierom zou het wel hoognoodig zyn, dat ik dit papier met een heel leger wel gewapende complimenten ging bezaijen. Dan alzo aan uw Hoog Ed: myn onmacht, en aan my uw Hoog Ed: vryhartig naturel bekend is, zo zal ik zodanige bewimpelende manieren van schryven voor deze tyd achter laten. Wat de Bruigom en de Bruid aangaat, daar zou ik vry veel van weten te zeggen, maar om de weinige tyd, die ik heb, zo weet maar alleenig: Dat de Bruid nu na het trouwen Niet is van haar man te houwen, En dat hy nauw zet een treê, Of zyn wyf loopt altyd meê; Zelfs zy gaat in alle hoeken Zieken met haar man bezoeken, En, dewyl hy Doktor is, Helpt z hem kyken in de pis, k Loof, zy acht het een braaf baantje, Hen te wezen van een haantje, t Geen zyn aldermeeste tyd In het kammebyten slyt. Zou ik u de baantjes zeggen, Die k hier op de Bruiloft vond, k Had om die recht uit te leggen, Meêr van doen dan eenen mond; Want ik kan ze nau bezeffen, Zo vreemd zyn ze en ongehoord: k Loof zy duwen overtreffen, Toen gy laast waart te Montfoort Maar holla, k meen aan de Linden, Want gy kwaamt niet in de stad: k Loof gy daar gingt Dames vinden, Mids gy daar affairen had. Ja affairen, en sekreten, [fol. Bb6v, p. 396] Die gy ons niet eensjes schryft, Mids wy juist niet moeten weeten, Wat gy in t sekreet bedryft. Maar dat eens voorby geslagen, k Blyf te lang op dit sekreet, t Geen u licht al zal mishagen Wyl gy toch van alles weet. Om dies wil wenschte ik wel, dat ik in de plaats van onze Bruiloft te verhalen, iets anders wist te schryven, t geen u Hoog Ed: aangenaamer kon zyn; maar Al myn schoon Poëtizeeren, Ga ik zeker schier verleeren, En ik lyk niet meer die geen Die ik plag te zyn voorheen; Al myn vrucht is schier versturven Al myn lust die is bedurven, k Zit den heelen dag zo prat Als Katrynemeutjes kat. k Ben voortaan een rechte suffer, En al t Amsterdams gejuffer Ziet my overzyds schier aan, Nu myn vreugd soo is vergaan, k Plagt haar eer wat te vermaken Met het ramlen van myn kaken; Maar nu zit ik steets zo bot, Of myn bakhuis was in t slot: k Had daarom schier voorgenomen, Noch tot uwent eens te komen, Om myn hert daar eerst eens mooi Te herstellen in zyn plooi; Maar mits dat ik door veel reden Word in tegendeel bestreden, Keur ik eyndelyk voor t best; Dat ik my hou in myn nest, Ondertusschen verlang ik te byster om te weten, hoe het met al de Vrienden haar gesontheid staat, en voornaamentlyk die [fol. Bb7r, p. 397] Van macharmante Cosiene, Die ik eeuwig wensch te dienen: k Hoop, dat zy nu met er tyd Uit haar maag die wurm is kwyt. Indien het anders was, ik zou hier nevens een recept of twee schryven, om haar van dat ongeval te verlossen: Doch ik hoop zy weer ter degen Haar gezontheid heeft gekregen, En dat zy nu zo veel eet, Dat zy van geen vasten weet. |
MEJUFFER. |
INdien ik kon oordeelen mogelyk te zyn, dat gy zoud kunnen twyffelen aan de droefheid die uw vertrek in myn ziel veroorzaakt heeft: of ook, indien het kon zyn, dat ik die met myn pen op dit blad te recht kon afschilderen,* zo zou ik de stoutheid durven nemen van u te zeggen, dat geen verdriet ter weereld ooit kan vergeleeken zyn by het leetwezen, en de ongelukkigen staat, waar in ik my, door uw droevig afzyn, tegenwoordig in bevind; doch nademaal ik niet en kan geloven, dat in u eenige twyffeling, over zo een waarachtige zaak zou kunnen gevonden werden, vermits myn oogen en zuchten, voor de laaste maal in u byzyn, daar al te klare voorteekens van gaven, en dat ik ten anderen ook my zelven machteloos bevind, om het hondertste deel van die droefheid op het papier uit te drukken; zo zal voor dees tyd myn pen in dat stuk sprakeloos zyn; waar door gy zonder twyffel aan my geen kleine obligatie dient te hebben, nadien gy daar door bevryd zult zyn van in het vreugdig, en gelukkig Uitrecht, met een meenigte van droevige klachten geimportuneert te worden. Nademaal u durf verzekeren, dat ik my zelfs daar dikmaals zo door importuneer, dat zy my zomtyds vervoeren tot gedachten, die u zeer nadeelig zyn, alzo ik, myn eigen ongeval vervloekende, zomtyds durf bestaan [fol. Bb7v, p. 398] te wenschen, dat gy zo schoon niet meer mocht zyn, om alzo door het verminderen van uw schoonheid mede de oorzaak van myn droefheid te zien verminderen; en hier en boven zoo zweer ik u noch, dat ik niet alleen my zelfs daar door zo moeyelyk val, maar dat daar en boven al myn Vrinden hier door zo gemolesteert worden, dat het haar onmogelyk is ontrent my te duren, zonder aan myn ongeval deel te nemen; want het schynt, dat myn droefheid hier alzo besmettelyk wil gaan worden, als de ziekte die hier tegenwoordig grasseert. Ja zelfs, ik begin zomtyts in myn geest te twyfelen, of onder al dit werk niet wel een klein beetje tovery zou schuilen; want hoewel de groote macht van uw schoone oogen my niet onbekent diende te zyn, zo kan ik echter my zelfs kwalyk inbeelden, dat ik daar door zonder iet zonderlings in zo een wonderlyken staat zou kunnen gebracht zyn; en daarom, na ik het van alle kanten wel door zie, zo kan ik kwalyk anders denken, of die diefstal, dien uw oogen van myn hart gedaan hebbben, moet niet zonder tovery toegegaan zyn; want &c, Ziet dit <"#Beliza132">Liedje op fol. 132. In zodanige, en diergelyke gedachten verslyt ik zomtyds een gansche dag; waar uit gy lichtelyk kunt afmeten, wat voor een betoverd leven dat ik tans ly. Want k zweer, dat zedert uw vertrek, Ik schier by halve nachten mymer, En daags zit als een halve gek, Ten minsten als een zotte rymer. Noch gisteravond, t wyl ik zat Wat droevig, vroeg my noch myn besje Heel nau, of ik de koorts ook had? Des kwam zy daadlyk met een flesje, Met welkers krachtig nat zy zwoer, Dat zy my zekerlyk zou helpen; Maar k docht, och! och! myn lieve moer, Myn brand is met geen nat te stelpen. En hier en boven, onder al deze rampen, heb ik zedert eenige dagen noch een ander ongeval beklaagt; t welk is, [fol. Bb8r, p. 399] dat ik verstaan heb, dat ik twee of drie dagen, zonder oorzaak uw vertrek beklaagt heb; nademaal dat gy eerst zondags vertrokken zyt, en ik al van donderdag te vooren heb beginnen te treuren, meenende dat gy op dien dag, of op vrydag uw spillen al gepakt had, in voegen dat ik verstaande dat uw schoone oogen noch twee dagen buiten myn weten ons Amsterdam bestraalt hadden, heb gemeent in disperatie te vallen; nademaal zo ik dat geweten had, ik misschien noch het geluk zou gehad hebben, van u voor de laastemaal de handen te kussen: waar door gy ziet, dat wanneer de ongelukken iemand treffen willen, zy van alle kant met een groote galop* hem op het lyf vallen. Ook heb ik hierenboven noch het ongeluk gehad, van (op woensdag avond, voor uw vertrek, u willende met een Zerenade vereeren, met de luid en fioel) geen gehoor verkregen te hebben; Want ik had goet te leggen schrapen Om een goet minnaar naer te apen; Ik loof, myn schoone Leonoor, Die lei al lang al op een oor. Hoewel dat een van uwe buuren, Vervloekende onze vreemde kuuren; Mits t hem verveelde, dus riep uit: De duivel haalje met je luid. Waar door zyn hond zo teeg aan t blaffen, Dat ik, die hem daar voor wou straffen, Hem met myn strykstok sloeg op t lyf, Die stuk sprong in een end vier vyf; En zo nam dat muziek een ende. In t end, was alles maar ellende, De hond noch jankend in zyn kot, Die loof ik schold ons meê voor zot. Oordeelt hier uit nu by u zelfs, of zo veel ongelukken aan een gekoppelt niet machtig zyn om een eerlyk mensch zomtyts een klein beetje disperaat te maken, en of ik om niet van droefheid in myn zondige schoenen haast sta te sterven, en van deze uur of aan niet dien op pantoffelen te gaan. Doch my dunkt, dat ik de duurte wel in de inkt zou bren- [fol. Bb8v, p. 400] gen met zo veel papier te bekladden, en dat ik misschien uw gedachten al te lang bezig hou, met het aanhooren van de mymeryen, en het doorlezen van de karakters van een perzoon, die niet waardig is de schaduw van den spyker te aanschouwen, daar uw voetzoolen aan gehangen hebben, en die nochtans een wonderlyk groot geluk zou stellen in een halfonsje compassie, door u, op de schaal van uw goetheid aan zyn droefheid toegewogen. En die zich boven dat zo stout durft maken, van u tegenwoordig te bidden hem maar een duimbreet plaats in het juweelkoffertje van uw goeje gunst te verleenen, waar van hy wenst, dat gy de sleutel voor eeuwig moogt verliezen, op dat gy daar door mede het middel verliest van hem daar ooit weer uit te stoten; alzo hy u durft zweren dat het innemen van de stad Weenen aan de Keizer niet van zulken inportantie kan zyn, als aan hem het verlies van zo waarde verblyfplaats: derhalven durft hy u noch eens voor t laaste bidden zyn hart, en zyn gedachtenis in zo een verzekerde plaats te bewaren, dat wanneer hy u daar de rekeningen van komt eischen, gy hem die wederom heels huits in een goeje stant mocht laten vinden; op dat hy, dat logies en dat traktement goet vindende, nooit gedachten mag krygen van daar immer uit te verhuizen, alzo hy eeuwig zyn grootste geluk en glorie zal stellen in een schoon gevangenhuis te leven en te sterven, onder de heerlyke tytel van Mejuffr. |
Mejuffr. en Nichte. |
MEt de grootste vreugd des weerelds heb ik voor eenige weeken een blad vol schrifts van u Ed. ontfangen; het welk my te gelukkigen teken is, van dat ik noch plaats in U Ed: gedachten bezit, om U Ed: daar voor niet eerbiedelyk te bedanken. Inderdaat de droevige toestant, waar in onze Amsterdamsche zaken zedert een jaar geweest zyn, hadden my byna doen gelooven, [fol. Cc1r, p. 401] dat wy niet alleen ballingen uit alle steeden, maar ook uit alle goede lieden haar gedachten waren. Doch nademaal U Ed: goetheid my door haar brieven het contrarie heeft doen blyken, zo ben ik genootzaakt u Ed: goetgunstigheid, voor dit werk van caritate, een zonderlinge lof toe te schryven, alzo ik, die met myn lichaam misschien in heel Brabant geen verblyfplaats zou kunnen verkrygen, het geluk gehad heb van in U Ed: harssenvat zo voordeelig een plaats te bezitten. De genadige Hemelvoogt, die ons tegenwoordig van alle besmettelyke ziekte heeft verlost, wil U Ed: voor de goetheid loonen, en U Ed: noch ettelyke tachtig jaar in vernoeging doen leven. Wat my aangaat, ik ben, en blyf Johannes de zelfde; myn amours loopen zomtyts eens een volle gallop; en staan zomtyts eens weer zo bot stil, of zy het podagra gekregen hadden. Wanneer ik eindelyk eens door myn praktyk (die Godt lof redelyk toeneemt) een hondertduizent dukaten zal overgewonnen hebben, zo twyffel ik niet, of ik zal U Ed: met ma charmante Couzine wel haast ter bruiloft nooden. Want na dat ik het ruik, zo zal het geld my beminnelyker moeten maken, als myn Perzoon zelve, of myn Heer uw Neef zal het altyt met zyn papiere wyf moeten afzien, doch evenwel oremus. Dat wyf, daar ik u daar van spreek, is voor my zo onaangenaam* niet, of zy doet my dikwils al meer vreugde aan, als misschien de eene of andere elfribbe my ooit zou kunnen geven. De generatie, daar ik met dit wyf altemets in bezig ben, heeft my voor een wyl een zekre zoete dochter doen voortteelen, die naer haar overbestemoers grootmoeders bestemoer Thalia heb laten doopen. Het is een heel goelyk kind van haar ouders; zy zingt als een lyster, zy speelt op de fiool, en op de cestarignettes als een aap. Zy schikt zich wat lichtvaardig op, maar evenwel is zy zeer eerbaar; en heeft zomtyts wel de eer gehad van de alderstemmigste gek des weerelds te doen lachen. Derhalven heb ik goet gekeurt (om U Ed: aan haar aangename geuren deel te doen hebben) U Ed: dit papie- [fol. Cc1v, p. 402] re afzetzeltje van U E. neef over te zenden. Haar schilderye, die U Ed: op het eerste blad zal vinden, zal U Ed: ten naaste by haar natuur wel doen kennen; en haar te degen ondertastende, zal U Ed: zien, dat zy onder zotheid zomtyds noch iet heeft dat naer wysheid ruikt, en het welk ik hoop, dat U Ed: niet kwalyk behagen zal. Zy is zaamengevoegt van een party geuren, die myn ledigheid, en voornamelyk de voorlede pesttyd my om tytverdryf heeft op het papier doen stellen; waar onder U Ed: misschien wel iet vinden zult, t geen aan U Ed: voor dezen teenemaal onbekent geweest is. U Ed: zult haar bladeren dan eens gelieven te doorzien, en my by gelegentheid eens te schryven, hoe zy U Ed: behaagt hebben. Ik heb myn hart opgedragen aan een heel goelyk aapje, of meerkatje, toebehoorende aan Mejuffr. N.N. alzo oordeelde, dat de knoddige aperyen van hun beiden zeer wel over een zouden komen, en om met de eene zotheid de andre te bedekken: vorder zoud ik U Ed: wel breder schryven, maar alzo brenger dezes op zyn vertrek staat, zal ik zulks tot de naaste reis uitstellen, en U Ed: met ma chermante Couzine, en de rest van haar famille in de protectie des Almogende beveelen, en u Ed: vezekeren dat ik ben &c. |
Mejuffr. |
DEze letteren (indien zy het geluk hebben van U Ed. gezien te werden) hebben last aan U E. te zweren, dat zy met de grootste vreugde des weerelds, en by na capriolizerende uit myn pen zyn komen springen, door hoop van in myn plaats de eer te zullen genieten van U Ed. handen te mogen kussen, en U Ed. te verzekeren, dat myn hart noch even zeer in U Ed. dienst is, gelyk U Ed. wel bekend is. Indien dat de verandering van woonplaats in U Ed. geen verandering gebracht heeft, zo durf ik hopen, dat het deel, het welk ik voor dezen altyd in U Ed. [fol. Cc2r, p. 403] goede gratie gehad heb, my niet zal ontnomen zyn; hoewel ik beken eenigzins in de welvoegentheid tegens U Ed. gezondigt te hebben, door myn nalatigheid, in aan U Ed. in zo lange tyt geen rekenschap van de staat van myn leven gedaan te hebben. Doch alzo ik U Ed. verzeker zulks toegekomen te zyn, door de vrees die ik had dat myn brief niet wel zou besteld worden, zo hoop ik, dat U Ed. goetheid my zulks wel zal vergeven; te meer, alzo ik voorgenomen heb deze fout in het toekomende zo te verbeteren, dat ik schier zou vrezen door de meenigte van myn brieven U Ed. al te zeer te importuneeren; indien ik niet verzekert was, dat zy U Ed. noch eenige dienst zullen konnen doen in de visiten, die U Ed. zomtyts geeft aan de heimelyke Portugaalsche Dame met een oog; daarom, om u Ed. daar stof toe te geven, zo ga ik dit Papier van onder tot boven bekladden, met U Ed. te verhalen, |
Doch ondertusschen laat ik niet na van een eerlyk man te wezen; en dewyl dat ik vast alle daag de zotheid van de weereld leer kennen, zo heb ik voorgenomen nooit te trouwen, ten zy aan een Juffrou, |
Indien derhalven U Ed. zo danig een patroontje tot uwent voor my weet op te speuren, verzoek ik U Ed. my daar eens een klein conterfeitzeltjen van over te zenden, op dat ik in Braband mag zoeken, t geen ik geloof, dat in de hele weereld niet te vinden is. |
Een zeer gewichtig Compromis, |
ALzo verschil is gerezen tusschen de lofryke, en nooit volpreze Juffr. Mejuffr. N.N. en den zeer wyzen voorzienigen en zeer discreten Heer Pleidojant ordenaris dezer* stede, alwaar hy gewonnen, gebooren, gewurpen, en gesmookt is, en daar hy (gelyk mede zyn partye) is gaande en staande, leggende, loopende, en voltizerende ter goeder naam en faame, immers zo veel ons bekent is. [fol. Cc3r, p. 405] En nademaal de oorzaak dezer hunner questie is herkomende uit de fisionomie van zekere Dame N.N. waar in onze voornoemde protesterende Juffrou sustineerde eenige exorbitanten vitien (by* anderen met het woordeke scheelheid geintituleert) geremarqueert te hebben, en dat in t tegendeel hy contratestant voornoemt contratesteerde, zulks eer door haar sneewitte gorgel (onder corectie) gelogen te zyn, dan naer eenige waarheid te ruiken; zo is t, dat zy beide opposanten, hoewel dapper en hevig op den anderen verbeten, echter uit vrees van uit deze hunne hairklovery een lengte van exorbitante plaidoyen te* zullen zien rusulteeren (die niet gewent zyn dan met een droevige evacuatie der borsten, een miserable desolatie der harssenen te cauzeren) eer tot praecaute van alle onheilen eindelyk geresolveert hebben, de voorsz. hare questie en verschil te remitteren, gelyk zy die remitteren mits dezen, aan de arbitrale uitspraak van ons Meester Fok, praktizyn ordinaris ter Diakonie dezer stede (wel te verstaan Pro Deo) ons gevende volle last, macht, en authoriteit, ja ons wel expresselyk biddende, verzoekende, smekende, en suppliceerende, om uit haar E.E. beide contendeptens name (naer eenige naukeurige inspectien van de voorschreven fisionomie genomen te hebben) deze questie te willen decideeren, en neer te leggen, zo als onze harssenlooze wysheid, scharpzichtigheid en discretie* (waar van wy anders dubbelt ondieft wel verzien zyn) zal bevinden na alle recht, en reeden billyk en betamelyk te zyn. Beloovende supplianten respective, dat wie van haar beiden door onze rechtvaardige uitspraak in het onderspit komt te geraken, dat die zonder murmureren tot amende van zyn kwalyk gevoelen, en zonderlinge liberaliteit zal doen blyken, door een doorluchtig traktement te verschaffen, aan de perzonen van ons Mr. Fok, in de qualiteit voorsz., en de boven genoemde partye; als ook mede de bygewezene compagnie, zonder te vergeten ettelyke zoete meisjes, die zyn eigen goetheit hem buiten de voornoemde troep zal doen eligeren, en verkiezen. [fol. Cc3v, p. 406] Weshalven wy alle prejuditie, en vooroordelen ter zyde smakkende, uit kracht van dit voorschreven compromis, geheel onpartydig de zaak in dezer voegen hebben willen af handelen, en op het papier planten. |
MEJUFFER. |
IK zoude wel wenschelyk, begeerlyk, en willelyk, met alle myn wenschelykheden, begeerlykheden, en willelykheden, wenschen, begeeren, en willen, dat U Ed. tegenwoordig kost contempleeren met al uw zeven zinnen, dwars door een vierkant ovaal, dat in myn concepten is, de holbollige lengte van complimenten, die ik gereet ben op het papier te planten, om U Ed. wel eerbiedelyk te bedanken, van wegen de singuliere faveur die U Ed. dienaar genoten heeft, door het ontfangen van U Ed. aangename letteren; want ik zweer U Ed. dat myn hart, zo dra het papier in handen kreeg uit klinkklare vreugd op krukken wel een el hoog tusschen hemel en aarde in myn lyf op sprong: Want het capriolizeerde, En het sprong, en voltizeerde My zo lydig in myn borst, Dat ik met die vreemde parten, [fol. Cc4v, p. 408*] In het springen schier zou tarten dAlderluchtigste hansworst. Maar om U E. de waarheid toe te snakken, zo begin ik te bevinden, dat de zelfde complimenten, die ik terstont dagt, dat in zo groot een meenichte, op dit blad zouden komen vallen, in myn harssenpan zo geweldig onder malkander leggen en twisten, stooten, en dringen, om elk het eerst daar uit te komen, dat zy malkander de passagie toesluiten, en geen van allen daar uit kan raken: Even eens gelyk t kanalje, Dat in t uitgaan van de kerk, Op malkander dringt zo sterk, Dat geen mensch in die batalje, Door t gedrang van vrou en man, Uit de deur geraken kan: Of gelyk de Spaansche vygen, Die Signoor zo heeft gepakt, (En met een licht wat bekakt) Dat men die niet los kan krygen; Want schoon men de ton ontsluit, Niet een vygje valter uit. Daarom zal U E: aan de impertinentie van dat gedrang, de trage voortkomst van myn complimenten gelieven toe te schryven, en met een weinig patientie haar lang achterblyven te gemoet komen; alzo ik zeer beducht ben, dat zo U E. daar eenige van zaacht te bord komen, die misschien kreupel, of lam mochten zyn, nademaal men in zo een twistig gedrang, wel een arm, of been kwyt kan raken; Zo acht ik ver best te wezen, Dat ik hier liefst afterlaat, En eer van wat anders praat, t Geen gy in t vervolg zult lezen, Want een kreupel compliment Is niet waard dat men t u zend. Verstaan hebbende uit U Ed. aangename brief, dat U Ed. met haar familie noch redelyk wel te pas is, zo heb ik my verheugt; maar dat moejerken Kornelia noch al [fol. Cc5r, p. 409] ziekelyk blyft, is niet goet; want het is niet gezont ziek te zyn; echter zo vertrou ik, dat ik als Doktoor haar wel een raad zou konnen geven, die goet zou zyn; te weten, dat zy zich eens een zakje met menschedarmen op haar lyf liet binden; t welk terstond alle vrouwelyke gebreken geneest, of de brand daar in. Wat Jonker Jan Pool aangaat, t is my lief dat hy zo wel toeneemt, hoope dat hy U Ed. tot vreugde zal zyn, en tot troost, en onderstand aan Mevrou de schoone bedroefde Weduwe: dewelke ik uit al myn hart, en ziel in haar ongeval beklaag, en wenste geen ding in de weereld meer, dan haar in een stand te zien, gelyk haar deugd en gaven verdienen: alzo ik haar durf zweeren, dat indien het in myn macht was haar te helpen, ik met de grootste vreugd des weerelds myn goet en bloet in haar dienst zou imployeren, alzo ik my meer, dan door duizent consideratien, zodanig aan haar vint verbonden te zyn, dat er niet in de weereld is, waar door ik de obligatie die ik aan haar goetheid heb, zou kunnen voldoen; derhalven verzoek ik U Ed. boven al, myn ootmoedige gebiedenisse aan haar Ed. te doen, als mede aan ma charmante cousine, dewelke noch de oude estime, die ik alty |