WY komen met geen varsgebakke eyerstruiven, noch roompotten ten offer, om onze hoven en tuinen in uwe goeje gratie te rekommandeeren, gelyk u in onze Tytelplaat van ettelyke Dorperessen, en Veldnimfjes gedaan word; maar wy komen u, met groote eerbiedigheid, een zekere zoort van Aubade vereeren, waar van den inhoud u zonder twyffel niet onbekend zal zyn, alzo den goeden Maro, met zyn schelle veldfluit, in de Siciliaansche velden, en dichtbeplante hoven, wel voor deze uw ooren daar meê placht te streelen, wanneer zyn Latynsche Veldgezangen hem in het beroemd Italien een eeuwige naam maakten. Deze zelve zyn het, die wy op een tweevoudige toon gereed staan in plat Neêrduits voor U E. op te zingen; de wellustige eenzaamheid der velden, en bosschen, ons noodigende, om iets vermakelyks voor u op het tapyt te brengen. Alzo men hier van alle kanten ziet, met wat reverentie dat hier uw hofheerschappy gevierd word, vermits elk een naar zyn fatzoen een beeld oprecht, al was het slechts van ouwe lappen, of zaamgenaaide matten, om u in forme van een Molik, de versbezaaide bedden, en bloezemryke karsseboomen, &c. te rekommandeeren; om door het verbaast opslag uwer oogen, de roovende spreeuwen, [fol. O1v, p. 210] en diefachtige mossen een schrik aan te jaagen, om ten koste van den armen dorper, haar ingewanden niet met het gezaaide tot barstens toe op te vullen. Wy derhalven deze Messieurs na-aapende en u in onze tytelplaat een koper beeld, naar de ouwe zwier toetakelende, rekommandeeren u de bescherming dezer onzer Zangen, die zonder twyffel meê niet weinig perykel zullen loopen, van menig spreeuwebeet door te moeten staan. Maar zulk een fynmans zoon, gelyk als gy zyt, tot onzen Kromwel (alias Protecteur) aannemende, zo durven wy hoopen, dat gy haar met ons eens lelyk zult helpen uitlacchen, om haar te doen bevinden,
Dat hy onnut zyn tanden slyt,
Die op een keisteen zit en byt.
Want immers al zo doof, en ongevoelyk, verzeker ik u, dat men ons in deze gelegentheid zal vinden, in het aanhooren van de gewoonlyke beschimpingen dezer eeuwe. Alzo wy ons geenzins kreunende aan t geen een ander zeid, alleen ons geluk willen stellen, in uw eerwaardigheid door onze Zangen eenig vermaak gegeven te hebben; waar aan wy niet twyffelen, of gy zult, om de oude liefhebberys wil, een gunstig oor verleenen, en die zelve met uw aangeboore beleeftheid ontfangende, ons doen blyken, dat gy nooit met eenige poffers, noch stremlisnappen (dat anders uw ordinaris banket, en offerhanden zyn) beter zyt onthaald geweest.
En zo gy anders vor een eerlyk Tuingod wilt passeeren, zo maak, dater voortaan geen dorper, noch bouman te vinden is, die door u aanpryzen, deze [fol. O2r, p. 211] Zangen niet fiks op zyn knokkels heeft; op dat Virgilius in ons Nederland, zowel als in Italien, eeuwig mag leven, en zyn lof door alle velden, en bosschen, door deze twee nieuwe toonen gestadig mag weêrgalmen; die wy vertrouwen, dat (hoe vreemde zwieren, en verdraaijingen zy ook maken) den Bascontinno echter geen schand aan zullen dien, gelyk als al te wel in unisono daar t meê accordeerende.
Ontfang dan, zo het u belieft, met gunst, in uw ruige, opgerekte geluitvangers, deze serenade, die alleen tuwer eere wierd opgezongen uit de longen van een koppel
Uwer ootmoedigste Dienaren,
J.U. en W.v.F.
|