Dit is een onderdeel van CenetonIncipits.html. Klik hier voor het hele document.

der stadt Leyden. 1684




012000 - Reinier Bontius - Beleg en ontset der stadt Leyden. 1685
Het schijnt dat dese Stadt tot Oorlogh is gesticht:
Eerst streedse voor den Reus; nu voor Godts ware licht
En Heylige gemeent: Men heeft nu twintigh weecken,
Niet dan een felle Krijgh, en Bloet-vlagh op sien steken,



012010 - Reinier Bontius - Beleg en ontset der stad Leyden. 1686




012020 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden, geschied in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. Oct. daer aen volgende. 1693a v
Het schijnd dat dese Stad tot Oorlog is gesticht:
Eerst streedse voor den Reus; nu voor Gods ware Licht,
En Heylige gemeent: Men heeft nu twintich weeken
Niet dan een felle Krijg en Bloed-vlag op sien steeken



012030 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden. 1693b v
Het schijnd dat dese Stad tot Oorlog is gesticht:
Eerst streedse voor den Reus; nu voor Gods ware Ligt
En Heylige gemeent: Men heeft nu twintig weeken
Niet dan een felle Krijg en Bloed-vlag op sien steeken
Voor dees Bemuurde Stad: Wat schrikkelijk geweld



012040 - Reinier Bontius - Beleg en ontset der stadt Leiden. 1697a d




012050 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden. 1697b d




012060 - Reinier Bontius - Beleg en ontset der stadt Leyden. 1699
Het schijnt dat dese stadt tot oorlog is gesticht,
Eerst vochtse voor de Reus, nu voor Godts ware Licht,
En heylige Gemeent. Men heeft in twintig weken
(Door felle krijg) niet als een bloet-vlag op sien steken,
Voor dit bemuurde rondt. Wat schrikkelijck gewelt



012070 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden. 1700a ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streedse voor den Reus, nu voor Gods ware Licht
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg en bloed-vlag op sien steken,



012080 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden. 1700b ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streedse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg, en bloed-vlag op sien steken,



012090 - Reinier Bontius - Belegering, en ontzetting der stad Leyden. 1700c ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streedse voor de Reus; nu voor Gods ware Licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg en bloed-vlag op sien steken,



012100 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1702a d
Het schynt dat dese Stad tot oorlog is gesticht,
Eerst vocht ze voor den Reus, nu voor het waare Licht,
En heilige Gemeent. Men heeft in twintig weeken
(Door felle kryg) niet als een bloetvlag op zien steeken,
Voor dit bemuurde rond. Wat schrikkelyk geweld



012110 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1702b v




012120 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden, geschied in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. Oct. daer aen volgende. 1702c d
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gestigt:
Eerst streedse voor den Reus: nu voor Godts ware Ligt,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weeken
Niet dan een felle Krijg en Bloed-vlag op sien steeken
Voor dees



012130 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stad Leiden. 1704a v




012140 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stad Leiden. 1704b v
Het schijnt dat dese Stadt tot oorlog is gesticht,
Eerst vochtse voor de Reus, nu voor Godts ware Licht,
En heylige Gemeent. Men heeft in twintig weken
(Door felle krijg) niet als een bloet-vlag op sien steken,



012150 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden, geschied in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. Oct. daer aen volgende. 1707
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streedse voor den Reus, nu voor Gods ware licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle Krijgh, en Bloed-vlag op sien steken,



012160 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden, geschiet in den jaare 1574. beginnende den 27. May, en eindigende den 3. Oct. daar aan volgende. 1708 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streedse voor den Reus, nu voor Gods ware Licht
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle Krijg en Bloet-vlag op sien steken,



012170 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden, geschied in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. Oct. daer aen volgende. 1719




012180 - Reinier Bontius - Beleg en ontset der stadt Leyden. 1720
Het schijnt dat dese Stadt tot Oorlogh is gesticht:
Eerst vochtse voor den Reus, nu voor Gods ware Ligt
En Heylige Gemeent. Men heeft in twintich weken,
(Door felle Krijg) niet als een bloet-vlag op sien steken,
Voor dit bemuurde rondt. Wat schrickelijk gewelt
En bloedt-dorst sagh men hier geschieden in het velt?



012190 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden, geschied in den jare 1547. (sic.) beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. Oct. daer aen volgende. 1720 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlogh is gesticht,
Eerst streedse voor den Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg, en bloed-vlag op sien steken,
Voor dees bemuurde Stad: Wat schrikkelijk gewelt
En bloed dorst sag men al geschieden op het velt!



012200 - Reinier Bontius - Belegering, ende ontsetting der stadt Leyden. Geschiet in den jaare 1574. beginnende met den 27. May, ende eyndigende den 3 October, daer aen volgende. 1720 ca.
Het schijnt dat dese Stadt tot Oorlogh is gesticht,
Eerst streetse voor den Reus, nu voor Godts ware Light
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintigh weecken
Niet dan een felle Krijgh en Bloet-vlagh op sien steecken
Voor dees Bemeurde Stadt: Wat schrickelijk gewelt
En Bloet-dorst sagh men al geschieden in het Veldt!



012210 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1720 ca.




012220 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden, geschied in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. en 4. October daer aen volgende. 1722 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streedse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg, en bloed-vlag op sien steken,



012230 - Reinier Bontius - Beleg en ontset der stadt Leyden. 1726
Het schijnt dat dese Stadt tot Oorlog is gesticht,
Eerst vochtse voor den Reus, nu voor Gods ware Licht
En Heylige Gemeent. Men heeft nu twintig weken,
(Door felle Krijg) niet als een bloetvlag op sien steken,
Voor dit bemuurde rondt. Wat schrickelijk gewelt



012240 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1729a d
Het schynt dat deze Stad tot oorlog is gesticht,
Eerst vocht ze voor den Reus, nu voor het waare Licht,
En heilige Gemeent. Men heeft in twintig weeken
(Door felle kryg) niet als een bloetvlag op zien steeken,
Voor dit bemuurde rond. Wat schrikkelyk geweld



012250 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1729b d
Het schynt dat deze Stad tot oorlog is gesticht,
Eerst vocht ze voor den Reus, nu voor het waare Licht,
En heilige Gemeent. Men heeft in twintig weeken
(Door felle kryg) niet als een bloetvlag op zien steeken,



012260 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1729c d
Het schynt dat deze Stad tot oorlog is gesticht,
Eerst vocht ze voor den Reus, nu voor het waare Licht,
En heilige Gemeent. Men heeft in twintig weeken
(Door felle kryg) niet als een bloetvlag op zien steeken,
Voor dit bemuurde rond. Wat schrikkelyk geweld



012270 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1729d d
Het schynt dat deze Stad tot oorlog is gesticht,
Eerst vocht ze voor den Reus, nu voor het waare Licht,
En heilige Gemeent. Men heeft in twintig weeken
(Door felle kryg) niet als een bloetvlag op zien steeken,
Voor dit bemuurde rond. Wat schrikkelyk geweld
En bloeddorst zag men hier geschieden in het veld!



012280 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1729e d
Het schynt dat deze Stad tot oorlog is gesticht,
Eerst vocht ze voor den Reus, nu voor het waare Licht,
En heilige Gemeent. Men heeft in twintig weeken
Door felle kryg, niet als een bloetvlag op zien steeken,
Voor dit bemuurde rond. Wat schrikkelyk geweld



012290 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1730




012300 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden, geschied in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndighende den 3. Oct., daar aan volgende. 1730 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streedse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg en bloed-vlag op sien steken,
Voor dees bemuurde Stad: Wat schrikkelijk gewelt



012310 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden, geschiet in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. Oct. daer aen volgende. 1730 ca.
Het schijnt dat dese Stadt tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op sien steken,
Voor deez’ bemuurde Stadt: Wat schrikkelijk gewelt



012320 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stadt Leyden, geschied in den jare 1574. beginnende den 27. May, ende eyndighende den 3. en 4. October daer aen volgende. 1731a d




012330 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stadt Leyden, geschied in den jare 1574. beginnende den 27. May, ende eyndighende den 3. en 4. October daer aen volgende. 1731b d
Het schynt dat dese Stad tot Oorlog is gestigt,
Eerst streedse voor den Reus, nu voor Gods waare Ligt,
En Heylige Gemeente: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle Kryg en Bloet vlag op zien steken,
Voor dees bemuurde Stad: wat schrikkelyk gewelt,



012340 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der Stad Leyden, geschied in den Jare 1547. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. en 4. October daar aan volgende. Seer levendig Afgebeeld Door Reynerius Bontius. Treur-Bly-Eynde-Spel. Desen laetsen Druck veel verbetert: Verciert met schoone Figuren, en al de Vertooningen, soo voor, in, als na het Spel. 1732 ca.




012350 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1734




012360 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden, geschiet in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. Oct. daer aen volgende. 1735 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En heilige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op sien steken
Voor deez’ bemuurde Stad: Wat schrickelijk gewelt



012370 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden, geschied in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. en 4. Oct. daer aen volgende. 1735 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streedse voor den Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg, en bloed-vlag op sien steken,



012380 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden, geschiet in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. October daer aen volgende. 1736
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor den Reus, nu voor Gods ware Licht,
En heilige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op sien steken,



012390 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1736 ca.
’t Geboeide Nederlant leit voor Duc d’ Alba’s voeten,
En bid om ’t leven; maar den aarts Satan Gravell’
Verhart het wreede hart. Wie zal niet lyden moeten,
Die tot zyn Beulen heeft de Bloedraet en de Hel.



012400 - Reinier Bontius - De belegering en ’t ontset der stadt Leyden. Nieuwelyks overzien, en van grote fouten gesuyvert. 1738




012410 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden, geschiet in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. October daer aen volgende. 1740
Het schijnt dat dese Stadt tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods waare Licht,
En heylige gemeent: men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op sien steken,
Voor deez’ bemuurde Stadt: wat schrickelijk gewelt



012420 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden, geschiet in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. October daar aan volgende. 1740 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods waare Licht,
En Heylige Gemeent: men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op sien steken,
Voor deez’ bemuurde Stad: wat schrickelijk gewelt,



012430 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stad Leyden. 1741 ca.
Het schynt dat deze Stad tot Oorlog is gestigt,
Eerst streetze voor de Reus, nu voor Gods waere Ligt
En heilige Gemeent: Men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle kryg en bloedvlag op zien steken,



012440 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stad Leyden. Geschied in den jaare 1574. Beginnende den 27 Mey en eindigende den 3 Octo-ber daar aan volgende. 1741 ca.




012450 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden. Geschiet in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. October daar aan volgende. 1743
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En heylige gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg, en bloedvlag op sien steken,



012460 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden, geschiet in den jare 1574 Beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. October daer aen volgende. 1745 ca.
Het schijnt dat dese Stadt tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op sien steken,
Voor deez’ bemuurde Stadt: Wat schrickelijk gewelt
En bloed-dorst sag men al geschiedem op het Veld!



012470 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden. Geschiet in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. October daar aan volgende. 1746
Het schijnt dat dese Stadt tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heylige gemeent: Men heeft in twintig weken
Niet dan een felle Krijg, en Bloed-vlag op sien steken,



012480 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1747




012490 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leiden. 1750
Het schynt dat dese Stad tot Oorlog is gestigt,
Eerst streedse voor den Reus, nu voor Gods waere Lig[t]
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle Krijg en Bloetvlag op sien steeken,
Voor dees bemuurde Stad, wat schrikkelyk geweld,



012500 - Reinier Bontius - De Belegering, en ’t Ontset der stadt Leyden, geschiet in den jare 1574. beginnende den 27. Mey, en eyndigende den 3. October daer aen volgende. 1750 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gestigt,
Eerst streedse voor den Reus, nu voor Gods ware Ligt,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle krijg en Bloed-vlag op zien steken,
Voor dees bemuurde Stad: Wat schrikkelijk gewelt,



012510 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stadt Leyden, geschiet in den jare 1574 beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. October daer aen volgende. 1752 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gestigt,
Eerst streedse voor den Reus, nu voor Gods ware Ligt,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle krijg en Bloed-vlag op zien steken,
Voor dees bemuurde Stad: Wat schrikkelijk gewelt,



012520 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden. Geschiet in den jare 1574. beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. Oct. daer aen volgende. 1753
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op sien steken,
Voor deez’ bemuurde Stad: Wat schrickelijk gewelt,



012530 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stad Leyden, geschied in den jaare 1574. beginnende den 27. Mey, en eyndigende den 3. Oct. daar aan volgende. 1755 ca.




012540 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stad Leyden, geschied in den jaare 1574. beginnende den 27. Mey, en eyndigende den 3. Oct. daar aan volgende. 1756
Het scheynd dat deze Stad tot Oorlog is gestigt;
Eerst streedze voor den Reus; nu voor Godts waare Ligt
En Heylige Gemeent’: Men heeft nu Twintig Weeken,
Niet dan een felle Krijg en Bloed-vlag op zien steeken,
Voor deez’ Bemuurde Stad: Wat schrikkelijk geweld



012550 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stad Leyden, Geschied in den Jaare 1574. Beginnende den 27 Mey, en Eindigende den 3 October daar aan volgende. 1758 ca.
Het schynd dat deze Stad tot Oorlog is gestigt,
Eerst streed zy voor den Reus, nu voor Gods ware Ligt
En Heilige Gemeent’: Men heeft nu Twintig Weken,
Niet dan een felle Krijg- en Bloed-vlag op zien steken
Voor dees Bemuurde Stad;



012560 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stad Leyden, geschied in den jaare 1574. Beginnende den 27. Mey, en eyndigende den 3. Oct. daar aan volgende. 1759
Het schijnd dat deze stad tot Oorlog is gestigt;
Eerst streed zy voor den Reus; nu voor Gods waare Ligt
En Heilige Gemeent: Men heeft nu Twintig Weken
Niet dan een felle Kryg- en Bloed-vlag op zien steken
Voor deez’ Bemuurde Stad: Wat Schrikkelijk Geweld



012570 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden. Geschiet in den jaare 1574. Beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. October daer aen volgende. 1761 ca.
Het schynt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op sien steken,



012580 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden. Geschiet in den jaare 1574. Beginnende den 27. May, en eyndigende den 3. Oct. daer aen volgende. 1763 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Godts waare Licht,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op sien steken,



012590 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stad Leyden, geschied in den jaare 1574. beginnende den 27. Mey, en eyndigende den 3. Oct. daar aan volgende. 1765 ca.




012600 - Reinier Bontius - Belegering en ontsetting der stadt Leyden, geschiet in den jare 1574. beginnende den 27 Mey, en eyndigende den 3 Oct. daer aen volgende. 1769




012610 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stad Leyden, geschied in den Jaare 1554. [sic!] beginnende den 27 Mey, en eindigende den 3 October daar aan volgende. 1770 ca.
Het schijnd dat deeze Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streedze voor de Reus, nu voor Gods waare Licht,
En Heilige Gemeent: Men heeft nu twintig weeken,
Niet dan een felle Krijg en Bloedvlag op zien steeken,



012620 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stad Leyden. 1770 ca.




012630 - Reinier Bontius - Beleg en ontzet der stad Leiden. 1771 ca.




012640 - Reinier Bontius - Belegering, en ontsetting der stad Leyden, geschied in den jaare 1574. beginnende den 27. May, en eindigende den 3. October daer aen volgende. 1780 ca.
Het schijnt dat dese Stad tot Oorlog is gestigt,
Eerst streedse voor de Reus, nu voor Gods ware Ligt,
En Heylige Gemeent: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle Krijg en bloed-vlag op sien steken,



012650 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stadt Leyden, geschiet in den jaare 1574. beginnende den 27. May, en eindigende den 3. October daar aan volgende. 1780 ca.
Het schynt dat deeze Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heilige Gemeent: Men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle krijg en bloedvlag op zien steken,
Voor deez’ bemuurde Stad: Wat schrikkelyk gewelt,



012660 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stadt Leyden, geschiet in den jaare 1574. beginnende den 27. May, en eindigende den 3. October daar aan volgende. 1780 ca.




012670 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stadt Leyden, geschied in den jaare 1574 beginnende den 27. May, en eindigende den 3. Oct. daar aan volgende. Zeer levendgafgebeeld, treur-bly-eindespel, vercierd met schoone figuren en al de vertoningen, zo voor, in, al na het spel. 1784 ca.




012680 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stadt Leyden, geschied in den jaare 1574. Beginnende den 27. Mey, en eindigende den 3. Oct. daar aan volgende. 1787




012690 - Reinier Bontius - De belegering en ontzetting der stadt Leyden, geschied in den jaare 1754. Beginnende den 27. Mey en eindigende den 3. October daaraan volgende. 1794
Het schynd dat deze Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods waare Licht,
En Heilige Gemeent: Men heeft nu twintig weeken,
Niet dan een felle Kryg en Bloedvlag op zien steeken,
Voor deez’ bemuurde Stad: wat schrikkelyk geweld!



012700 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stadt Leyden, geschied in den jaare 1554 [sic] [...] 1800




012710 - Reinier Bontius - Belegering en Ontzetting der stadt Leyden, geschied in den jaare 1574. Beginnende den 27 Mey, en eindigende den 3 October daar aan volgende. 1805a d
Het schynt dat deeze Stad tot Oorlog is gestigt,
Eerst streetze voor de Reus, nu voor Gods waare Licht,
En Heilige Gemeent: Men heeft nu twintig weeken,
Niet dan een felle Kryg en bloedvlag op zien steeken,
Voor deez’ bemuurde Stad; wat schrikkelyk geweld!



012720 - Reinier Bontius - Belegering en Ontzetting der stadt Leyden, geschied in den jaare 1554. [sic] Beginnende den 27 Mey, en eindigende den 3 October daar aan volgende. 1805b d
Het scheynd dat deeze Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetze voor de Reus, nu voor Gods waare Licht,
En Heilige Gemeent: Men heeft nu twintig weeken,
Niet dan een felle Kryg en Bloedvlag op zien steken,
Voor deez’ bemuurde Stad: wat schrikkelyk geweld!



012730 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stad Leyden, voorgevallen in den Jare Vyftien Honderd Vier-en-zeventig, beginnende den Zeven-en-twintigste Mey, en eindigende de Derde October daar aanvolgende. 1810
Het schynt dat deeze Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetze voor de Reus, nu voor Gods waare Licht,
En Heylige Gemeent’: Men heeft nu twintig weken
Niet dan een felle Kryg, en Bloedvlag op zien steeken,



012740 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stad Leyden. Geschied in den jaare 1554. beginnende den 27. Mey, en eindigende den 3 October daar aan volgende. 1820 ca.
Het scheind dat deeze Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetse voor de Reus, nu voor Gods waare Licht,
En Heilige Gemeent: Men heeft in twintig weeken
Niet dan een felle Kryg, en Bloedvlag op zien steeken,



012750 - Reinier Bontius - Belegering en ontzetting der stad Leyden, voorgevallen in den jare vyftien honderd vier-en-zeventig, beginnende den zeven-en-twintigste Mey, en eindigende de derde October daar aan volgende. 1821a d
Het schynt dat deze Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetze voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heilige Gemeent’: Men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle Kryg en Bloedvlag op zien steken,



012760 - Reinier Bontius - Belegering en Ontzetting der stad Leyden, geschied in den jaare 1554 (sic.). Beginnende den 27 Mey, en eindigende den 3 October daar aan volgende. 1821b d
Het schynt dat deze Stad tot Oorlog is gesticht,
Eerst streetze voor de Reus, nu voor Gods ware Licht,
En Heilige Gemeent’: Men heeft nu twintig weken,
Niet dan een felle Kryg en Bloedvlag op zien steken,



012770 - Reinier Bontius - De belegering en ontzetting der stad Leijden. 1850 ca.
De trouwe Leidsche Raad, gaat hier eenparig zweren
Met goed en bloed voor ’t Land, de Vryheid en Gods Kerk,
De Spaansche Dwingeland, kloekmoedig af te keeren,
Door Godes wil en magt, die maakt de zwakke sterk.



012780 - Johan Boogert - Coriolaan. 1749
Bevreid van staatsbestuur te bouwen eigen akker,
En buiten zorg en last voor dauw en dag al wakker
Den welgespierden os te spannen voor de ploeg,
Is vry geruster, dan des nagts en ’s morgens vroeg



012790 - [N. Boom] - De bedrieger, bedroogen. 1697 ca.
H. Sel ik wel seker gaan? Je most me niet bedriegen.
E. Ik zeg alles is wel, wy nimmermeer en liegen.
’t Is ver genoeg gebragt, en dat voor d’eerste maal;
’K beloof jou het meisje, al was haar hert als staal:



012800 - Jan Boomhuijs / Pieter Johannes Uylenbroek (naar het Frans van Jean Baptiste Racine) - Esther. 1771




012810 - Cornelis Boon (naar het Italiaans van Torquato Tasso) - Amintas. 1722
De harde rots, en de ongevoelge stroom (ik zag ’t)
Antwoordde uit medely op myne droeve klacht.
De kruiden zuchtten. maer nooit zag ik mededoogen
(En kan ik dit geluk wel hoopen voor myne oogen?)



012820 - Cornelis Boon (naar het Italiaans van Torquato Tasso) - Amintas. 1730




012830 - Cornelis Boon (naar het Italiaans van Torquato Tasso) - Amintas. 1732
De harde rots, en de ongevoelge stroom (ik zag ’t)
Antwoordde uit medely op myne droeve klacht.
De kruiden zuchtten. maer nooit zag ik mededoogen
(En kan ik dit geluk wel hoopen voor myne oogen?)



012840 - Cornelis Boon - Dido. 1730




012850 - Cornelis Boon - Dido. 1732




012860 - Cornelis Boon - Eewspel (sic.), op het treurspel van Arminius toegepast. 1699 ca.




012870 - Cornelis Boon - Eewspel (sic), op het treurspel van Arminius toegepast. 1700
Ik voel myn komst hier van een frisser lucht begroeten,
Een zachter aarde kust op deze streek myn’ voeten.
Waar ben ik eindelyk gekomen, na zo veel’
Elenden? in wat oord? in welk een weerelds deel?



012880 - Cornelis Boon - Eeuwspel, op het treurspel van Arminius toegepast. 1730




012890 - Cornelis Boon - Eeuwspel, op het treurspel van Arminius toegepast. 1732




012900 - Cornelis Boon - Kosmus de Medicis. 1730




012910 - Cornelis Boon - Kosmus de Medicis. 1732




012920 - Cornelis Boon - Leiden verlost. 1711
Zo zal men dezen dag op de uitgevaste wallen,
Naar uwe redenen, met alle macht aanvallen!
De stadt, die zo veel leets halsstarriglyk stond door,
Zal men door wapens zien te brengen tot gehoor,



012930 - Cornelis Boon - Leiden verlost. 1730
Alonzo, ja. tans is die derde dag geboren,
Die’t wrevel Leiden door ons stael zal ringelooren.
Vergeefs zal ’t langer zich beroemen zynes moets,
Die ons in dit beleg stond op niet weinig bloets.



012940 - Cornelis Boon - Leiden verlost. 1732
Alonzo, ja. tans is die derde dag geboren,
Die’t wrevel Leiden door ons stael zal ringelooren.
Vergeefs zal ’t langer zich beroemen zynes moets,
Die ons in dit beleg stond op niet weinig bloets.



012950 - Cornelis Boon - Mirra. 1714
Wee my, onzalig kroost! wat dulheit gong my aan!
Tot welken gruwel heeft de liefde my geraân!
Zwait dan myn vader met die heilige gebaren
U in dien vremden schyn op tienmaal tien altaren



012960 - Cornelis Boon - Mirra. 1730




012970 - Cornelis Boon - Mirra 1732




012980 - Cornelis Boon - Timon. 1730




012990 - Cornelis Boon - Timon. 1732




013000 - J. Boonen (naar het Frans van Jean François Regnard) - Sapor. 1737




013010 - Pieter Bor Christiaensz - Twee tragi-comedien in prosa, [d’eene van Appollonius Prince van Tyro, ende d’ander] Van den zelven ende van Tarsia syn Dochter. 1634




013020 - Pieter Bor Christiaensz - Twee tragi-comedien in prosa, [d’eene van Appollonius Prince van Tyro, ende d’ander] Van den zelven ende van Tarsia syn Dochter. 1617




013030 - Pieter Bor Christiaensz - Twee tragi-comedien in prosa, d’eene van Appollonius Prince van Tyro, [ende d’ander Van den zelven ende van Tarsia syn Dochter]. 1617




013040 - Pieter Bor Christiaensz - Twee tragi-comedien in prosa, d’eene van Appollonius Prince van Tyro, [ende d’ander Van den zelven ende van Tarsia syn Dochter]. 1634




013050 - Karel Bor - Joris en Tryntje. 1768
R. Allon Heeren en Dames, neemt uw plaats, en treed maar binnen!
Men zal u niet ophouden, maar aanstonds met het Voorspel beginnen.
J. Ik vond lestmaal een Meisje, ’t was van een ligte trant,
Ik ging met haar spanseeren, en ik kreegze by haar.... hand.



013060 - Karel Bor - Joris en Tryntje. 1768 ca.
R. Allon Heeren en Dames, neemt uw plaats, en treed maar binnen,
Men zal u niet ophouden, maar aanstonds met het Voorspel beginnen.
J. Ik vond lestmaal een Meysje, ’t was van een ligte Trant,
Ik ging met haar spanseeren, en ik kreegze by haar.... hand!



013070 - Pieter Joost de Borchgrave - Frederik soldaat van het leger terugkomende 1803 ca.




013080 - Pieter Joost de Borchgrave - De schildwacht Nelzon of de beproefde liefde. 1785 ca.
Zoo dra de blond auror’ nog drywerf haere straelen op onze aerde verspreyd heeft, zal ik, van den dienst myns Konings volkomentlyk ontslagen zyn, dat heug’lyk tydstip bereyken, op welk men myne hand aen die van Adlaïde gaet vervoegen: zoo dra, zegg’ ik, dat mynen dienst vervold zal wezen, bekom ik myne vryheyd en tevens het voorwerp myn’er liefde...



013090 - Pieter Joost de Borchgrave - Den schildwacht Nelzon, of de beproefde liefde. 1787 ca.
Zoo dra de blond auroor’ nog drywerf haere straelen op onze aerde verspreyd heeft, zal ik



013100 - Pieter Joost de Borchgrave - De verhoorde arme, of het deugdzaem huisgezin. 1801




013110 - Pieter Joost de Borchgrave - De vrugtelooze bewaeking 1800 ca.




013120 - Pieter Joost de Borchgrave - De ware vaderlander. 1788




013130 - Willem van der Borcht - Rosimunda. 1651




013140 - Vander Borght (?) - Joannes Baptista onthoofd. 1764 ca.




013150 - Abraham Bormeester (naar het Italiaans van Giovanni Boccaccio) - Doeden. 1643
’t Is gheen kunst int stick te hincken, betrouw ick vast,



013160 - Abraham Bormeester (naar het Italiaans van Giovanni Boccaccio) - Doeden. 1735
’t Is geen kunst in ’t stick te hinken, betrouw ik vast,



013170 - Abraham Bormeester - Infidelitas, ofte ontrouwe dienstmaagt. 1644




013180 - Abraham Bormeester - Infidelitas, ofte ontrouwe dienstmaagt. 1645
’t Was of men ’t mijn seyde
Dat ik mijn Seelitje sach,
Op een Snyers heyligen dagh:
Haar wel besneeden leden ontkleeden,
Geen lely, nam Seely, haer edelheden,
Zy wasser de perel van ’t land.



013190 - Abraham Bormeester - Infidelitas, ofte ontrouwe dienstmaagt. 1661




013200 - Abraham Bormeester - Infidelitas, ofte ontrouwe dienstmaagt. 1662




013210 - Abraham Bormeester - Infidelitas, ofte ontrouwe dienstmaagt. 1669
’t Was of men ’t mijn seyde
Dat ik mijn Seelitje sach,
Op een Snyers heyligen dagh:
Haar wel besneeden leden ontkleeden,
Geen lely, nam Seely, haer edelheden,
Zy wasser de perel van ’t land.



013220 - Abraham Bormeester - Infidelitas, ofte ontrouwe dienstmaagt. 1678




013230 - Abraham Bormeester - ’t Nieuwsgierig Aegje. 1664a d
A. Breng me scheep taat, hoe is ’t? leet je ’t hagje sincken?
S. Ie hebt je wet ebrouwen Aegt, je meught ’et selfs ook drinken:
Ik gaf je wel verlof, maar sie toe, Aegt, ik seg sie toe.
A. Dat ik veur neem vaar, deynk vry dat ik dat doe,
Wel hey, benje gek, hoe dus, getseegent ’et,
In je iene oog schijnt de son, inne in ’t aar reegent ’et.



013240 - Abraham Bormeester - ’t Nieuws-gierigh Aegje. 1664b d
A. Breng me scheep taat, hoe is ’t? leet je ’t hagje sincken?
S. Je hebt je wet ebrouwen Aegt, je meught ’et selfs ook drinken:
Ik gaf je wel verlof, maar sie toe, Aegt, ik seg sie toe.
A. Dat ik veur neem vaar, deynk vry dat ik dat doe,
Wel hey, benje gek, hoe dus, getseegent ’et,
In je iene oog schijnt de son, inne in ’t aar reegent ’et.



013250 - Abraham Bormeester - ’t Nieuwsgierig Aegje. 1669
A. Breng me scheep taat, hoe is ’t? leet je ’t hagje sincken?
S. Ie hebt je wet ebrouwen Aegt, je meught’et selfs ook drinken:
Ik gaf je wel verlof, maar sie toe, Aegt, ik seg sie toe.
A. Dat ik veur neem vaar, deynk vry dat ik dat doe,
Wel hey, benje gek, hoe dus, getseegent ’et,
In je iene oog schijnt de son, inne in ’t aar reegent ’et.



013260 - Abraham Bormeester (naar het Italiaans van Giovanni Boccaccio) - Sijtje Fobers. 1643




013270 - Abraham Bormeester (naar het Italiaans van Giovanni Boccaccio) - Zijtje Fobers. 1647
F. Ick heb soo dick ’e seyt, inne dat noch mijn ouwe liet,, is,
Dat ’et hier op deuse werrelt niet as ien eeuwigh verdriet,, is.
S. Ja, hoe wel meugjet seggen vaar, ’t is nou ien aare tijt
As in ongse jonge Jeught, daar is niet dat ongs verblijt,
Een mens mach huyens daaghs sijn oogen wel inde Neck dragen,
Wans asme mient datme veur bewaert is, sietment je after ontjagen;



013280 - Abraham Bormeester (naar het Italiaans van Giovanni Boccaccio) - Zytje Fobers. 1720 ca.




013290 - P. Borrekens - Bevattende: De versachte wreetheyt ende Het lyden ons Heere 1675




013300 - Melchior Balthazar van Bortel - Conradus, keyzer van Roomen. 1711




013310 - Melchior Balthazar van Bortel - Cosmophilus, ’s weireldts minnaer. 1734




013320 - Melchior Balthazar van Bortel - De helddadige ende stantvastige princersse Sylvia. 1730 ca.




013330 - Melchior Balthazar van Bortel - Sint Gommaer. 1735




013340 - J.P. Bos (naar het Frans van J. la Rose) - De nationaale conventie. 1795 ca.




013350 - Lambert van den Bos (naar het Latijn van Lucius Annaeus Seneca) - L.A. Senecas Agamemnon 1661
Hier ben ick uytgebraeckt, en weêr om hoogh gesonden,
Uyt Plutoos duyster Rijck, en Tarters nare gronden,
Onseecker wat my meer of min te haten staet.
Den afgrondt vlied ick, ’t licht verfoey ick, en my gaet
Een schrick door dese ziel, een beving door de leden,
Ick sie mijn Vaders Hof, ick sie, ô, ijslickheden!



013360 - Lambert van den Bos - Carel de Negende, anders Parysche Bruyloft. 1645




013370 - Lambert van den Bos - Catilina. 1669




013380 - Lambert van den Bos (naar het Engels van Thomas Tomkis) - Lingua: ofte Strijd tusschen de Tong, En de Vijf Zinnen, om de heerschappij. 1648




013390 - Lambert van den Bos - Rampzalige liefde ofte Bianca Capellis treurspel. 1649




013400 - Lambert van den Bos - Roode en witte roos, of Lankaster en Jork. 1651




013410 - Lambert van den Bos - Wilhem of gequetste vryheyt. 1662




013420 - Lambert van den Bos - Wilhem of gequetste vryheyt. 1663
Wat druckt u wesen uyt voor ongeneugt en rouw,
Wat quellingh druckt u hart, wat treurigheyt Me-vrouw?
De welstant van u Hof, de staet so sterk aen ’t rijsen,
Schijnt alle kommer hier den wegh voorby te wijsen:
En terght met ongedult des Hemels gramschap niet,
Maer met gerustheyt nut het heyl dat gy geniet.



013430 - [Salomon Bos] (naar het Duits van Karl Friedrich Hensler) - Feest der Braminnen 1798
Brama is onze God alleen!
Uitverkoorenen van Wistnu! Kinderen van den eeuwigen Brama! Heil zy ons, welken door Brama’s donder, de plegtige dag word aangekonidigd,



013440 - [Bernardus Bosch] - Het vaderlandsch gezelschap. 1797
K. Ik heb mijn Burgerhart, wien ’k reeds acht jaaren dien’,



013450 - Joh. de Both Nicolaasz. - Het huwelyk van Mars met de Vrede. 1703




013460 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - Ballingschap van Scipio Afrikanus. 1658a v




013470 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - Ballingschap van Scipio Afrikanus. 1658b v




013480 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - Koning Lodewyk in de Griekse A tot Delft. 1659 ca.
Hou! Hola! Pagies Hou! Hou Sant Germain syn snollen?



013490 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - De nederlaagh van Hannibal. 1653a o




013500 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - De nederlaag van Hannibal. 1653b o
Manhafte Ridderschap, die met u staale schouders,
Het oude-Helde padt, van u vergode Ouders,
Met onverschrokken moed betreet; waar door dat gy
De rechte Schermheers zyt, der Roomse heerschappy



013510 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - De nederlaagh van Hannibal. 1658a o




013520 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - De nederlaagh van Hannibal. 1658b o




013530 - [Jurriaen Bouckart (de Boccard)] - De nederlaag van Hannibal. 1663
Manhafte Ridderschap, die met u staale schouders,
Het oude-Helde padt, van u vergode Ouders,
Met onverschrokken moed betreet; waar door dat gy
De rechte Schermheers zyt, der Roomse heerschappy



013540 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - De nederlaag van Hannibal. 1666




013550 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - De nederlaag van Hannibal. 1670 ca.




013560 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - De nederlaag van Hannibal. 1699




013570 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - De nederlaag van Hannibal. 1702




013580 - Jurriaen Bouckart (de Boccard) - De nederlaagh van Hannibal. 1726




013590 - Katherina Boudewyns - Hier nae volgen spelen van sinnen, ende gheestelyck dialogus vanden bruygom ende bruyt inder cantycken, gedicht byde voorscreuen ioncfrou, ende ghespeelt te Cameren. 1600 ca.




013600 - Katherina Boudewyns - Een ander schoon spel van sinnen, van twee persoonen, te weten Liefde ende Eendrachticheyt, beclagende desen deirlicken tyt. 1600 ca.




013610 - J. Bouhon - De verliefde Arlekyn, of Arlekyn getransformeert in verscheyde gestaltens. 1759




013620 - Godefridus Bouvaert - Bly-eyndend spel van de minder-jarige Heylige Theresia en haren jongsten broeder Henrico. 1740




013630 - Godefridus Bouvaert - Bly-eyndend spel van de minder-jarige Heylige Theresia en haren jongsten broeder Henrico. 1740
Theresia, vrindinne Theresia,
Verlaet van daeg de stadt van Abula:
Laet uwe Vrinden en uw Vader-landt,
Vertrekt op heden regt na Moore-landt.



013640 - Pieter van Braam (naar het Frans van Voltaire (ps. van François-Marie Arouet)) - Mariamne. 1774
Dus is ’t gezag, u door Herodes opgedraagen,
Beveiligd, tot zijn komst, voor uwer haatren laagen.
Ik vloog naar Azor, en van daar weêr herwaards aan;
’k Bezocht Samarië en den oorsprong der Jordaan.



013650 - Willem Frans van Brabant - Segenprael der Heylighe Kercke. 1744 ca.




013660 - Hendrik van Bracht (naar het Frans van Jean Baptiste Racine) - Fedra en Hippolytus. 1715
Theramenes maak u gereed, want ik verlaat
Het heuchelyk Trezeen. De doodelyke staat
Van myn ontruste ziel, pord my steeds aan; door schaamte
Ontsteekt myn aangezigt, ik wil het naar geraamte



013670 - Hendrik van Bracht - De herstelde vryheid. 1718
Is ’t waar myn Heer, schud nu de koninklyke Troon?
Staat de alvernielb’re Tyd in ’t Harnas, tot uw’ hoon?
En prest hy, heet op wraak, zyn’ bliksemende volken,
Die door hun wapenkreet de donderende wolken



013680 - Hendrik van Bracht (naar het Frans van Onbekend) - Valentiniaan. 1716 ca.
Dus werd myn Stamhuis tot een zuil van onzen Staat,
Tot wellust van het volk, en grondvest van den Raad:
Nu zo veel’ Vorsten, en doorluchtige Barbaaren
Door de Arendstanderen, ten helschen oever waaren:



013690 - Peter Braeckman - Zegen-prael van den heyligen Petrus. prince der apostelen, syne gevangenisse onder den koning Herodes; zynen stryd tegen Simon Magus , ende zyne glorieuse doodt onder den aldervreedsten ende bloed-dorstigen roomsche keyzer Domitius Nero, mids-gaders hunne doodt en ondergang: bly-eyndig treur-spel. 1760 ca.
Aen my is alle macht gegeven op de aerde,
Ook in het Hemel-ryk, hier boven vol van waerde:
Gaet prediken ’t Geloov’ door het g’heel aerdryk;
Leerend’ aen all’ het Volk de waerheyd in publyk:



013700 - Peter Braeckman - Zegen-prael van den heyligen Petrus. prince der apostelen, zyne gevangenisse onder den koning Herodes; zynen stryd tegen Simon Magus , ende zyne glorieuse doodt onder den aldervreedsten ende bloed-dorstigen roomsche keyzer Domitius Nero, mids-gaders hunne doodt en ondergang: bly-eyndig treur-spel. 1764 ca.
Aen my is alle macht gegeven op de aerde,
Ook in het Hemel ryk, hier boven vol van waerde
Gaet prediken ’t Geloov’ door het g’heel aerdryk,
Leerend’ aen all’ het Volk de waerheyd in publiek:



013710 - Peter Braeckman - Zegenprael van den heyligen Petrus prince der Apostelen, syne gevangenis onder den koning Herodes, synen stryd tegen Simon Magus, ende zyne glorieuse dood, onder den aldervreedsten ende bloed-dorstigen roomsche keyzer Domitius Nero, mids-gaders hunne doodt en ondergang: bly-eyndige treur-tragedie. 1769




013720 - [B. Brand [= Petrus (Pieter) de Vos]] - De goddelijcke voorsienigheyd beproeft, in Bertulpho en Ansbertâ. De Deught der Minzaemheyd: en ondersteunt het Voornemen van een vaste Getrouwigheyd. Wordende alles toe-gevoeght aen de Liefde van Christi menscheyd. 1720
Ziel staet-op, laet U ontwecken:
Want, geen rust U en betaemt,
Gy moet desen Dagh vertrecken:
’t Is den Hemel die U praemt.



013730 - [B. Brand [= Petrus (Pieter) de Vos]] - Dry-deeligh zeden-klucht van Paschier en Isabella, toe-gevoeght aen het blyeyndigh treur-spel van Bertulphus en Ansberta. 1722
Vergaderinghe, die hier zijt
Geseten, om wat uwen Tijd
Employ te geven, tot Pleysier,
Aengaende Brlle met Paschier,



013740 - B. Brand [= Petrus (Pieter) de Vos] - Dry-deeligh zeden-klucht van Paschier en Isabella, toe-gevoeght aen het blyeyndigh treur-spel van Bertulphus en Ansberta. Derden druck. Naer het exemplaar van Duynkercke. 1724 ca.




013750 - Geeraerd van den Brande - Gielen leepoogh. 1645 ca.




013760 - Geeraerd van den Brande - La Gitanilla, blij-eyndigh-treur-spel van Constantia (dochter van Don Ferdinandus, d’Asseuede ridder van Calatraua) ghenaemt het Spaens heydinneken, hoe sy ghestolen wesende (naer veel seltsame ghevallen,) ten lesten weder bekent gheworden is: tot groote blijschap van haere ouders. 1649




013770 - Geeraerd van den Brande - Het leven van de H. Maghet Rosalia. 1639 ca.




013780 - Geeraerd van den Brande - Bly-eindich spel van Pales. 1639




013790 - Geeraerd van den Brande - Rosalinde, hertoginne van Savoyen. 1642




013800 - Geeraerd van den Brande - Rosalinde, hertoginne van Savoyen. Ghecomponeert door Geerardum Van den Brande en ten thoon ghevoert door de Liefhebbers van Antwerpen. 1645 ca.




013810 - [Geeraerd van den Brande] - Rosalinde, hertoginne van Savoyen. 1720 ca.
Gelijck den fellen Leeuw, die meester schynt in’t Velt
Sigh selven door den Haen beroert vint en ontstelt,
En gaet sijn hol, of woon, verlaeten en verand’ren,
Door diên hy van Natuer gekant staet met den and’ren;
Soo ben ick schier gestelt in dit mijn ongeval;



013820 - Geeraerd van den Brande - Rosalinde, hertoginne van Savoyen. 1730 ca.




013830 - Geeraerd van den Brande - Rozalinde, hertoginne van Savoyen. 1800 ca.
Gelyk den fellen Leeuw, die meester schynt in’t veld
Zig zelven door den Haen beroerd vind en ontsteld,
En gaet zyn hol of woon verlaeten en verandren,
Doordien hy van natuer gekant staet met den andren;
Zoo ben ik schier gesteld in dit myn ongeval,



013840 - Bernardus Brandt - De bekeering van Augustinus of spiegel van Gods Voorsienigheid. 1680 ca.
Ag Monika mijn vrouw wat raet, segt voor ons beijde
An onsen Augustijn ten hemel te geleijden
My dunkt terwijl het reijs is jong teer ende swak,
En buijgsaam us en heeft niet eenen harden tack,
Dat men niet wagten moet tot dat het steege Quaste
En dat aan alle kant niet heeft als harde Baste.



013850 - Christoffel Brandt - Mustapha en Zeanger. 1756
Wat onrust dryft u hier zo vroeg in d’ uchtendstond?
Wat kwelt u? Waaröp is uw heymlyke angs gegrond?
Daar ’t ons voorspoedig gaat, hebt ge immers niets te vreezen.
Verklaar my uw verdriet: laat my uw’ raadsman weezen,
Of waant gy dat ik u verraaden zou?



013860 - Geeraert Brandt - Beschryving van de zes middelste vertooningen; die, door last der E.E. Heeren burgermeesteren. t’Amsteldam vertoont zijn. 1649a d




013870 - Geeraert Brandt - Beschryving van de zes middelste vertooningen; die, door lasr der E.E. Heeren burgermeesteren. t’Amsteldam vertoont zijn. 1649b d




013880 - Geeraert Brandt - Het taafreel van Bato. 1649




013890 - Geeraert Brandt - De veinzende Torquatus. 1645




013900 - Geeraert Brandt - De veinzende Torquatus. 1649
O Hemel! zaagt gy ooit rampsaaliger dan my?
Trouwloose, onsaalige oom, verrader! hoe dorst gy
Myn strijdb’re vader soo vermoorden, en myn moeder
Misbruiken en tot uw boel? geen leeuw was ooit verwoeder
Om uit te gaan op roof, dan die vervloekte schelm,



013910 - Geeraert Brandt - De veinzende Torquatus. 1652




013920 - Geeraert Brandt - De veinzende Torquatus. 1657a v




013930 - Geeraert Brandt - De veinzende Torquatus. 1657b v
O Hemel! zaagt gy ooit rampzaaliger dan my?
Trouwlooze, onzalige oom, verraader! hoe dorst gy
Mijn strijdb’re vader zo vermoorden, en myn moeder
Misbruiken en tot uw boel? geen leeuw was ooit verwoeder
Om uit te gaan op roof, dan die vervloekte schelm,



013940 - Geeraert Brandt - De veinzende Torquatus. 1657c d
O Hemel zaagt gy oit rampzaliger dan my?
Trouwlooze, onzalige oom, verraader! hoe dorst gy
Mijn strijtb’re vader zo vermoorden, en myn moeder
Misbruiken tot uw boel? geen leeuw was ooit verwoeder
Om uit te gaan op roof, dan die vervloekte schelm,



013950 - Geeraert Brandt - De veinzende Torquatus. 1664




013960 - Geeraert Brandt - De veinzende Torquatus. 1670 ca.
O Hemel! zaagt gy ooit rampzaliger dan my?
Trouwloose, onsalige Oom, verrader! hoe dorst gy
Myn strydb’re vader so vermoorden, en myn moeder
Misbruiken en tot uw boel? geen leeuw was ooit verwoeder
Om uit te gaan op roof, dan die vervloeckte schelm,



013970 - Geeraert Brandt - De veinsende Torquatus. 1720 ca.




013980 - Geeraert Brandt - Veinzende Torquatus. 1725a v




013990 - Geeraert Brandt - Veinzende Torquatus. 1725b v




014000 - [Geeraert Brandt] - De veinzende Torquatus. 1733
O Hemel! zaagt gy ooit rampzaliger dan my?
Trouwlooze, onzalige Oom, verrader! hoe dorst gy
Myn strydb’re vader zo vermoorden, en myn moeder
Misbruiken en tot uw boel? geen leeuw was ooit verwoeder



014010 - Hermannus Franciscus van den Brandt - Bela, prins van Hongarijen. 1678




014020 - Hermannus Franciscus van den Brandt - Eertyds, maer en tegenwoordig. 1689
E. Al heet gy Maer, en al segt gy my duysent maeren,
’K vind billig, dat ik my met Graeggetrouwt gaen paeren.
M. Maer ik... wil... seggen. E. Maer, ey laet uw maeren wat,
Ik ben den rijksten, als gy weet, van d’heele stad,
En se past voor mijn geld m’een erfgenaem te winnen.



014030 - Hermannus Franciscus van den Brandt - De helle-vaart van den grooten vizier. 1684
P. Gy hebt goe neering speçiaal, wilt de Hel zó niet vol raaken,
Zó scheyd’ ik uyt de koopmanschap...... wel hoe! zet gy zó stuurs de kaaken!
Wat let u, spreek rond uyt! Ch. Al wat ik zien, let my,
’T zou Kermis zijn, waar ik een oogenblik maar vry



014040 - Hermannus Franciscus van den Brandt - De herstellinge van de Roomsche religie binnen de stadt Antwerpen. 1658
O Phaenix dezer eeuw! O tweeden Alexander!
Of eer den eersten, was naer u gebaert den ander,
Doorluchte Wreker van de Goddelyke hoon,
Wat zyt gy niet meer waerdt, als hy d’heel weerelds Kroon
Te draegen op uw oofdt, die hy niet had gewonnen,
Had Godes schikking aen u eerst den dag vergonnen,



014050 - Hermannus Franciscus van den Brandt - Het verweirde sothuys van Antwerpen. 1678
Heeft jemant sterffelyckx oyt onder t’ licht der son
Den naem van wys verdient, soo was het Salamon,
Sprack jemant oyt jets waer, hy quam het toen te spreken
Toen hem de waerheyt dwongh, en ons gemeyn’ ghebreken



014060 - Jac. Jaspersen Brasser - De vrolykheid. Voorspel ter eere der doorluchtige jaerfeestvieringe van Wilhelmina Carolina, princesse van Oranje en Nassau, gevierd den XXVIIIsten van Sprokkelmaend 1755. 1755




014070 - [Michiel van Breda] (naar het Frans van Pierre du Ryer) - Themistocles. 1686
A. Gy zult hier aanstonds zien dien Griek, die gy zo acht,



014080 - [Michiel van Breda [of Pieter de la Croix]] (naar het Frans van Jean Baptiste Poquelin Molière) - Lubbert Lubbertze, of de geadelde boer. 1686a v
Och, och! hoe lastig is een Juffer tot een vrouw.
Och Lubbert Lubberts! och wat kweld het na berouw!
Fy! fy my! dat ik my zo schandelik liet loeren.
Wat is myn huwelik een les voor alle Boeren,



014090 - [Michiel van Breda [of Pieter de la Croix]] (naar het Frans van Jean Baptiste Poquelin Molière) - Lubbert Lubbertze, of de geadelde boer. 1686b v
Och, och! hoe lastig is een Juffer tot een vrouw.
Och Lubbert Lubberts! och wat kweld het na berouw!
Fy! fy my! dat ik my zo schandelik liet loeren.
Wat is myn huwelik een les voor alle Boeren,



014100 - [Michiel van Breda [of Pieter de la Croix]] (naar het Frans van Jean Baptiste Poquelin Molière) - Lubbert Lubbertze, of de geadelde boer. 1714




014110 - [Michiel van Breda [of Pieter de la Croix]] (naar het Frans van Jean Baptiste Poquelin Molière) - Lubbert Lubbertze, of de geadelde boer. 1721
Och, och! hoe lastig is een Juffer tot een vrouw.
Och Lubbert Lubberts! och wat kweld het naberouw!
Ey! fy my! dat ik my zo schandelyk liet loeren.
Wat is myn huwelyk een les voor alle Boeren,



014120 - [Michiel van Breda [of Pieter de la Croix]] (naar het Frans van Jean Baptiste Poquelin Molière) - Lubbert Lubbertze, of de geadelde boer. 1753a v
Och, och! hoe lastig is een Juffer tot een vrouw.
Och Lubbert Lubberts! och wat kweld het naberouw!
Ey! fy my! dat ik my zo schandelyk liet loeren.
Wat is myn huwelyk een les voor alle Boeren,



014130 - [Michiel van Breda [of Pieter de la Croix]] (naar het Frans van Jean Baptiste Poquelin Molière) - Lubbert Lubbertse, of de geadelde boer. 1753b v
Och, och! hoe lastig is een Juffer tot een vrouw.
Och Lubbert Lubberts! och wat kweld het naberouw!
Ey! fy my! dat ik my zo schandelyk liet loeren.
Wat is myn huwelyk een les voor alle Boeren,



014140 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Claes Kloet met een rou-mantel, met witte kousen en smeerighe smits-vel an. Al singende. 1622




014150 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Claes Kloet met een rou-mantel, met witte kousen en smeerighe smits-vel an. Al singende. 1629
De rijcke Weeutjes daer is quaet hylicken an,
Sy praten altijt van heur ierste man,
Maer al even-wel ja lieve heertje, ’t was goet te sien dattet gien deegh,, was,
Och ick mocht wel deyncken dat Belle Maeyken veeg,, was,
So vriendelijc sachse my an op ’tlest ’twas te ondeucht, jaat sonder jocken
Och wat noot wast waerse niet so jammerlijck gesturven ande pocken:



014160 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Claes Kloet met een rou-mantel, met witte kousen en smeerighe smits-vel an. Al singende. 1637
De rijcke Weeutjes daer is quaet hylicken an,
Sy praten altijt van heur ierste man,
Maer al evenwel ja lieve heertje, ’twas goet te sien dattet gien deech, was,
Och ick mocht wel deyncken dat Belle Maeyken veech, was,
So vriendelijc sachse my an op ’tlest ’t was te ondeucht, jaat sonder jocken
Och wat noot wast waerse niet so jammerlijck gesturven ande pocken:



014170 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Claes Kloet met een rou-mantel. 1642
De rijcke Weeutjes daer is quaet hylicken an,
Sy praten altijdt van heur ierste man,
Maer al even-wel ja lieve heertje, ’t was goet te sien dattet gien deegh, was,
Och ick mocht wel deyncken dat Belle Maeyken veeg, was,
So vriendelijck sachse my an op ’t lest ’t was te ondeucht, jaa ’t sonder jocken,
Och wat noot wast waerse niet so jammerlijck gesturven ande pocken:



014180 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Claes Kloet met een rou-mantel. 1644
De rijcke Weeutjes daer is quaet hylicken an,
Sy praten altijdt van heur ierste man,
Maer al even-wel ja lieve heertje, ’t was goet te sien dattet gien deech,, was,
Och ick mocht wel deyncken dat Belle Maeyken veeg,, was,
So vriendelijck sachse my an op ’t lest ’t was te ondeucht, jaa’t sonder jocken,
Och wat noodt wast waerse niet so jammerlijck gesturven ande pocken:



014190 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Gheboorte van Luys-bosch alias Robbeknol. 1622




014200 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - De gheboorte van Luys-bosch alias Robbeknol. 1629
Der fiel gebiert is, die wiet gaer viel zoe verzellen,
So doen ic auch, ghy vromer herren und’ gutter gesellen,
Un du eerb’rer wijber, und frissche Maachdeleyn,
Ich wil dier meyn leben erzeyghen, wil du man zoe frieden seyn.



014210 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - De gheboorte van Luys-bosch alias Robbeknol. 1637
Der fiel gebiert is, die wiet gaer viel zoe verzellen,
So doen ic auch, ghy vromer herren und’ gutter gesellen
Un du eerb’re wijber, und frissche Maaghdeleyn,
Ich wil dier meyn leben erzeyghen, wil du man zoe frieden seyn.



014220 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Gheboorte van Luys-bosch alias Robbeknol. 1642
Der fiel ghebiert is, die wiet gaer viel zoe verzellen,



014230 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - De geboorte van Luys-bosch, alias Robbe-knol. 1644
Der fiel gebiert is, die wiet gaer viel zoe verzellen,
So doen ic auch, ghy vromer herren und’ gutter gesellen,
Un do eerb’re wijber, und frissche Maaghdeleyn,
Ich wil dier meyn leven er zeygen, wil du man zoe frieden seyn.



014240 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Griane. 1616
Wet! wet! wet! sey; hoe dus? wat sinnen hier al duytsche francksen?
Wel hoe ist hier, spuel-op een reys mafje, wy sellen de dóót dancksen.
Ick lóóf niet of de hiele halve stadt raackt noch wel op de bien.
Wel hoe kyct duese Muruwert so? heb jy van jou leven gien menschen esien?
Siet hum daar ien reys staan: hoe grynst hy met zyn tangden,
Wel halef-saalige soetert! ay lieven, houwt jouw hangden,



014250 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Griane. Op zyn Spreuck Het kan verkeeren. Eerst Ghespeelt T’Amstelredam. 1621
Wet! wet! wet! sey; hoe dus? wat sinnen hier al duytsche francksen?
Wel hoe ist hier! spuel-op een reys mafje, wy sellen de doot dancksen.
Ick loof niet of de hiele halve stadt raackt noch wel op de bien.
Wel hoe kyct duese Muruwert so? heb jy van jou leven gien menschen esien?
Siet hum daar ien reys staan: hoe grynst hy met zyn tangden,
Wel halef-saalige soetert! ay lieven, houwt jouw hangden,



014260 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Griane. 1622
Wet! wet! wet! sey; hoe dus? wat sinnen hier al duytsche francksen?
Wel hoe ist hier, spuel-op een reys mafje, wy sellen de dóót dancksen.
Ick loof niet of de hiele halve stadt raackt noch wel op de bien.
Wel hoe kyct duese Muruwert so? heb jy van jou leven gien menschen esien?
Siet hum daar ien reys staan: hoe grynst hy met zyn tangden,
Wel halef-saalige soetert! ay lieven, houwt jouw hangden,



014270 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Griane. 1638
Wet!



014280 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Griane, op sijn Spreuck, Het kan verkeeren. 1644
Wet! wet! wet! sey; hoe dus? wat sinnen hier al duytsche francksen?
Wel hoe ist hier, spuel-op een reys mafje, wy sellen de dóót dancksen.
Ick loof niet of de hiele halve stadt raackt noch wel op de bien.
Wel hoe kyct duese Muruwert so? heb jy van jou leven gien menschen esien?
Siet hum daar ien reys staan: hoe grynst hy met zyn tangden,
Wel halef-saalige soetert! ay lieven, houwt jouw hangden,



014290 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Griane. 1678
Wet! wet! wet! sey; hoe dus? wat sinnen hier al Duytschen, Francksen?
Wel hoe is ’t hier? speul op een reys mafje, wy sellen de doodt dancksen.
Ick loof niet of de hiele halve Stadt raeckt noch wel op de bien.
Wel hoe kijckt duese murruwert so? heb jy van jou leven gien menschen esien?
Siet hum daar ien reys staen: hoe grijnst hy met zyn tangden.
Wel hallef-salige soetert! ai lieven, houwt jouw hanghden.



014300 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Hoochduytschen quacksalver. 1619
Anheurt vrumer burger und cauffluy jungh und alt,
Edel ob unedel, edert sey vom was ghestalt,
Hooch ob leech, kleyn und groot, man und weyb kumt anschouwen,
Ghy vryers, gy vrysters, gy wenaers und weduvrouwen,
Kumt heer vreylich by, ich brauch doch meyn kunst,
Vor dem reycken umb geldt, den armen gaer umb sunst.



014310 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den hoogduytschen quacksalver. 1620
Anheurt vrumer burger und cauffluy iungh und alt,
Edel ob unedel, edert sey vom was ghestalt,
Hooch ob leech, kleyn und groot, man und weyb kumt anschouwen,
Ghy vryers, gy vrysters, gy wenaers und weduvrouwen,
Kumt heer vreylich by, ich brauch doch meyn kunst,
Voor dem reycken umb geldt, den armen gaer umb sunst.



014320 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den hoogduytschen quacksalver. 1622a d
An



014330 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den hoogduytschen quacksalver. 1622b d




014340 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den hoogduytschen quacksalver. 1622c v
Anheurt vrumer burger und cauffluy iungh und alt,
Edel ob unedel, edert sey vom was ghestalt,
Hooch ob leech, kleyn und groot, man und weyb kumt anschouwen,
Ghy vryers, gy vrysters, gy wenaers und weduvrouwen,
Kumt heer vreylich by, ich brauch doch meyn kunst,
Vor dem reycken umb geldt, den armen gaer umb sunst.



014350 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Een soete, doch leerlijcke, en belachelijcke klucht, van een Quacksalver in’t Hoogduyts, ghenaemt Rijckhart vande goude Mynen, met een out man, genaemt droge Lammert, ende van een siecken, gehaemt Ioost den Drucker, waer van dat Rijckhart aldus voortgedaen hebbende, begint te swetsen. 1629
Anheurt vrumer burger und cauffluy iungh und alt,
Edel ob unedel, edert sey vom was ghestalt,
Hooch ob leech, kleyn und groot, man und weyb kumt anschouwen,
Ghy vryers, gy vrysters, gy wenaers und weduvrouwen,
Kumt heer vreylich by, ick brauch doch meyn kunst,
Vor dem reycken umb geldt, den armen gaer umb sunst.



014360 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den hoogduytschen quacksalver. 1637
Anheurt vrumer burger und cauffluy iungh und alt,
Edel ob unedel, edert sey vom was ghestalt,
Hooch ob leech, kleyn und groot, man und weyb kumt anschouwen,
Ghy vryers, gy vrysters, gy wenaers und weduvrouwen,
Kumt heer vreylich by, ich brauch doch meyn kunst,
Vor dem reycken umb geldt, den armen gaer umb sunst.



014370 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den hoogduytschen quacksalver. 1642
Anheurt vrumer burger und Cauffluy jungh und alt,
Edel ob unedel, edert sey vom was gestalt,
Hooch ob leech, kleyn und groot, man und weyb kumt anschouwen,
Ghy vryers, gy vrijsters, ghy wenaers und weduvrouwen,
Kumt heer vreylich by, ich brauch doch meyn kunst,
Vor dem reycken umb geldt, den armen gaer umb sunst.



014380 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den hoogduytschen quacksalver. 1644
Anheurt vrumer burger und cauffluy jungh und alt,
Edel ob unedel, edert sey vom was ghestalt,
Hooch ob leech, kleyn und groot, man und weyb kumt anschouwen,
Ghy vryers, gy vrysters, gy wenaers und weduvrouwen,
Kumt heer vreylich by, ich brauch doch meyn kunst,
Vor dem reycken umb geldt, den armen gaer umb sunst.



014390 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den hoogduytschen quacksalver. 1678
Anheurt vrumer Burger und Cauffluy jung und alt,
Edel ob unedel, edert sey vom was gestalt,
Hooch ob leech, kleyn und groot, man und weyb keumt anschouwen,
Ghy vryers, gy vrijsters, gy wenaers und weduvrouwen,
Kumt heer vreylich by, ich brauch doch meyn kunst,
Vor dem reycken umd geldt, den armen gaer umb sunst.



014400 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Een huys-man en een barbier. 1622
Myn Botter, mijn Kaes, mijn Hennen, mijn Eyntvogel met mijn Smient,
Daer heb ic al vry wat mier of emaect, dan onse Sijbrech wel mient,
Ick hebber ien moye mors-penning in mijn dief-sack of an een sy esteken.
O gangs bloet hoe heb ick daer die pap-eeters uyt estreken,
Die melck muylen, sy leggen de hiele halven tijt ande mam,
Sy mache gien knoopige Verkens, maer sy mogen wel gortige Ham,
Die lecker tangden, sy wraken het spec om wat gorts of om wat knoopen,
En in de winter comeset ongs ten duyrsten ter vriende bee ofcoopen.



014410 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Vermeerderinh. Een ander klucht. Van een Huys-man en een barbier. 1629
Myn Botter, mijn Kaes, mijn Hennen, mijn Eyntvogel met mijn Smient,
Daer heb ic al vry wat mier of emaect, dan onse sybrich wel mient,
Ick hebber ien moye mors-penning in mijn dief-sac of an een sy esteken.
O gangs bloet hoe heb ick daer die pap-eeters uyt estreken,
Die Melck Muylen, sy leggen de hiele halve tijt ande mam,
Sy mache gien knoppighe Verken, maer se mogen wel gortighe Ham
Die lecker tangden, sy wraken het Speck om wat gorts of om wat knoopen,
En in de winter comeset ongs ten duyrsten ter vriende bee oft coopen.



014420 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Vermeerderingh. Een ander klucht. Van een Huys-man en een Barbier. 1637
Myn Botter



014430 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Een huysman en een barbier 1642




014440 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Huysman en een barbier. 1644
Myn Botter, mijn Kaes, mijn Hennen, mijn Eyntvogel met mijn Smient,
Daer heb ic al vry wat mier of emaect, dan onse Sijbrech wel mient,
Ick hebber ien moye mors-penning in mijn dief-sack of an een sy esteken.
O gangs bloet hoe heb ick daer die pap-eeters uyt estreken,
Die melck muylen, sy leggen de hiele halven tijt ande mam,
Sy mache gien knoopige Verkens, maer sy mogen wel gortige Ham,
Die lecker tangden, sy wraken het spec om wat gorts of om wat knoopen,
En in de winter comeset ongs ten duyrsten ter vriende bee ofcoopen.



014450 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Klucht van een huysman en een barbier. 1678




014460 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Frans van Louis Le Jars) - Over-gesette Lucelle. 1616
Na dat ick ’t in de schaal mijns kennis heb gewoegen,
Vind ick hier voor de mensch, het opperste genoegen
Gelegen int gesicht: want huyden morgen heeft
Oochschijnlijck my vertoont de schoonste die daar leeft.
O ongelooflijck ding! die swinck die gaf my tevens
In een blick tijts meer vreuchts, als al de lust mijns levens.



014470 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Frans van Louis Le Jars) - Over-gesette Lucelle. 1619




014480 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Frans van Louis Le Jars) - Lucelle. 1621




014490 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Frans van Louis Le Jars) - Over-gesette Lucelle. 1622
Na dat ick ’t in de schaal mijns kennis heb gewoegen,
Vind ick hier voor de mensch, het opperste genoegen
Gelegen int gesicht: want huyden morgen heeft
Oochschijnlijck my vertoont de schoonste die daer leeft
O ongelooflijck ding! die swinck die gaf my tevens
In een blick tijts meer vreuchts, als al de lust mijns levens,



014500 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Frans van Louis Le Jars) - Overghesette Lucelle. Op het Woordt: Schijn Bedrieght. 1632
Nadat ick ’t in de schaal mijns kennis heb ghewoegen,
Vind ick hier voor de mensch, het opperste ghenoegen
Gheleghen in ’t ghesicht: want huyden-morgen heeft
Oogschijnlijc my vertoont de schoonste die daer leeft.
O ongelooflijck ding! die swinck die gaf my tevens
In een blick tijts meer vreuchts, als al de lust mijns levens.



014510 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Frans van Louis Le Jars) - Overghesette Lvcelle. 1638
Na dat



014520 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Frans van Louis Le Jars) - Lucelle, [...] Op het Woordt: Schijn bedrieght. 1644
Na dat ick ’t in de schaal mijns kennis heb gewoegen,
Vind ick hier voor de mensch, het opperste genoegen
Gelegen int gesicht: want huyden morgen heeft
Oochschijnlijck my vertoont de schoonste die daar leeft.
O ongelooflijck ding! die swinck die gaf my tevens
In een blick tijts meer vreuchts, als al de lust mijns levens.



014530 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Frans van Louis Le Jars) - Lucelle. 1645




014540 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Frans van Louis Le Jars) - Lucelle. 1678
Na dat ick ’t inde schael mijns kennis heb gewoegen,



014550 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Klucht, ghenaemt den molenaer. 1618
Ick heb gheloopen dat ick sweet, o mijn! ick bin soo moe:
En nou ick uyter weer gegaen bin nou is juyst de poort toe:
Ja wel ick bin uyt mijn aem, so geweldich heb ick geloopen.
Ja wel op andere plaetsen kanmen de poort om een pijntjen op koopen.
Dit is te byster voor de reysende man, en burgers verdriet.
Wat sal ick doen, in een herbergh gaen? dat durf ick niet,
En ick heb hier geen kennis daer ik slapen mach of vernachten.



014560 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Meulenaer. 1619
Ick heb gheloopen dat ick sweet, o mijn! ick bin soo moe:
En nou ick uyter weer gegaen bin nou is juyst de poort toe:
Ja wel ick bin uyt mijn aem, so geweldich heb ick geloopen,
Ja wel op andere plaetsen kanmen de poort om een pijntjen op koopen.
Dit is te byster voor de reysende man, en burgers verdriet.
Wat sal ick doen, in een herbergh gaen? dat durf ick niet,
En ick heb hier geen kennis daer ik slapen mach of vernachten.



014570 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Molenaer. 1620




014580 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den meulenaer. 1622a d
Ick



014590 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den molenaer. 1622b d




014600 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Klucht van den molenaer. 1622c v
Ick heb gheloopen dat ick sweet, o mijn! ick bin so moe:
En nou ic uyter weer gegaen bin nou is iust de poort toe
Ja wel ic bin uyt myn aem, so geweldich heb ic geloopen
Op andere plaetsen kanmen de poort om een pijntien op koopen,
Dit is te byster voor de reysende man, en burgers verdriet.
Wat sal ic doen, in een herreberg gaen? dat durf ick niet,
En ick heb hier gheen kennis daer ick slapen mach of vernachten.



014610 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Klucht van den molenaer. 1629
Ick heb gheloopen, dat is sweet, o mijn! ick bin so moe:
En nou ic uyter weer gegaen bin, nou is iust de poort toe
Jae wel ic bin uyt myn aem, so geweldich heb ic geloopen
Op andere plaetsen kan men de poort om een pijntien op koopen,
Dit is te byster voor de reysende man, en burgers verdriet
Wat sal ic doen, in een herreberg gaen? dat durf ick niet,
En ick heb hier gheen kennis daer ick slapen mach of vernachten.



014620 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den molenaer. 1637
Ick heb



014630 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den molenaer. 1642




014640 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den molenaer. 1644
Ick heb geloopen, dat is sweet, o mijn! ick bin soo moe:
En nou ick uyter weet gegaen bin, nou is just de poort toe.
Jae wel ick bin uyt mijn aem, soo gheweldigh heb ick gheloopen,
Op andere plaetsen kan men de poort om een pijntjen op-koopen,
Dit is te bijster voor de reysende man, en burgers verdriet,
Wat sal ick doen, in een herrebergh gaen? dat durf ick niet,
En ick heb hier geen kennis daer ik slapen mach of vernachten.



014650 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Den meulenaer. 1678
Ick heb geloopen, dat ik sweet, o mijn! ick bin soo moe:
En nou ick uyter weeg gegaen bin, nou just de poort toe.
Jae wel ick bin uyt mijn aem, soo geweldigh heb ick geloopen,
Op andere plaetsen kan men de poort om een pijntjen op-koopen,
Dit is te bijster voor de reysende man, en burgers verdriet,
Wat sal ick doen, in een herrebergh gaen? dat durf ick niet,
En ick heb hier geen kennis daer ik slapen mach of vernachten.



014660 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje, waar in hy Terentii Eunuchum heeft nae-ghvolght. 1617
Wel wat sal ick dan doen? sal icker gaen of niet
Nu sy myn uyt haer selfs en vrye wil ontbiet?
Of wil ’k myn sotte lust met reden nu besnoeren
En vlieden het bedroch der afgherechter hoeren?
Die lóóslijck met myn spot, als ick tot harent kom
Dan sluytse myn voor deur, dan roeptse myn weerom,
En set my tóót op tóót en loopt by andere pollen.
Ick weet niet hoe ick wil, soo is myn kop op rollen!



014670 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje, waar in hy Terentii Eunuchum heeft nae-ghevolght. 1620




014680 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje. 1622
Wel wat sal ick dan doen? sal icker gaen of niet
Nu sy mijn uyt haer selfs en vrye wil ontbiet?
Of wil ’k mijn sotte lust met reden nu besnoeren
En vlieden het bedroch der afgherechter hoeren?
Die loflijck met mijn spot, als ick tot harent kom
Dan sluytse mijn voor deur, dan roeptse mijn weerom,
En set my toot op toot en loopt by andere pollen.
Ick weet niet hoe ick wil, soo is myn kop op rollen,



014690 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje, waar in hy Terentii Eunuchum heeft nae-ghevolght. 1633
Wel wat sal ick dan doen? sal icker gaen of niet
Nu sy mijn uyt haer selfs en vrye wil ontbiet?
Of wil ’k mijn sotte lust met reden nu besnoeren
En vlieden het bedroch der afgherechter hoeren?
Die looslijck met mijn spot, als ick tot harent kom
Dan sluytse mijn voor deur, dan roeptse mijn weerom,
En set my toot op toot en loopt by andere pollen.
Ick weet niet hoe ick wil, soo is myn kop op rollen!



014700 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje. 1638
Wel wat



014710 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje. 1644
Wel wat sal ick dan doen? sal icker gaen of niet
Nu sy myn uyt haer selfs en vrye wil ontbiet?
Of wil ’k myn sotte lust met reden nu besnoeren
En vlieden het bedroch der afgherechter hoeren?
Die lóóslijck met myn spot, als ick tot harent kom
Dan sluytse myn voor deur, dan roeptse myn weerom,
En set my tóót op tóót en loopt by andere pollen.
Ick weet niet hoe ick wil, soo is myn kop op rollen!



014720 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje. 1646




014730 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje. 1662
Wel wat sal ick dan doen? sal ick’er gaen of niet,
Nu sy mijn uyt haer selfs en vrye wil ontbiet?
Of wil ’k mijn sotte lust met reden nu besnoeren,
En vlieden het bedroch der afgerechte Hoeren?
Die loos’lijk met mijn spot, als ick tot harent kom
Dan sluytse mijn voor deur, dan roeptse mijn weêrom,
En set my toot op toot en loopt by and’ere pollen,
Ick weet niet hoe ick wil, soo is myn kop op rollen;



014740 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje. 1663




014750 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Latijn van P. Terentius Afer) - Moortje. 1678




014760 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Rodd’rick ende Alphonsvs. 1616
’t Herdencken vande vreught, van ons voorleden leven
Plach ’t onghetroost ghemoedt somtijdts wat vreughd’ te gheven,
Soo doet het oock an my, die vaack hier voormaels plach
Met d’opgang van de Son, in’t kriecken van den dagh,
Op een gheoeffent Paart, met snelle Hase-winden,
Te ruyschen door het Bosch, om t’ schuwe Wilt te vinden.



014770 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - G.A. Brderoos [sic] Treur-spel van Rodd’rick ende Alphonsus. 1620
Therdencken vande vreucht, van ons voorleden leven
Placht ’t ongetroost gemoet somtijts wat vreughd’ te gheven
So doet het oock an my, die vaack hier voormaals plach
Met d’opgangh vande Son, int kriecken van den dach,
Op een gheoeffent Paart, met snelle Hase-winden,
Te ruyschen door het Bosch, om ’t schuwe Wildt te vinden.



014780 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Rodd’rick ende Alphonsus. 1622
t Herdencken vande vreucht, van ons voorleden leven
Plach ’tonghetroost ghemoet somtijts wat vreughd’ te gheven
So doet het oock an my, die vaack hier voormaals plach
Met d’opgangh vande Son, int kriecken vanden dach,



014790 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Rodd’rick ende Alphonsus. 1637a o
t Herdencken vande vreucht, van ons voorleden leven
Placht ’tonghetroost gemoet somtijts wat vreughd’ te gheven
So doet het oock an my, die vaack hier voormaals plach
Met d’opgangh vande Son, int kriecken vanden dach,
Op een gheoeffent Paart, met snelle Hase-winden,
Te ruyschen door ’t Bosch om t’ schuwe Wildt te vinden,



014800 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Roddrick ende Alphonsvs. 1637b o




014810 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Roddrick ende Alphonsus, op de reghel: De vrunden moghen kijven, maar moeten vrunden blijven. 1644
’t Herdencken vande vreught, van ons voorleden leven
Plach ’t onghetroost ghemoedt somtijdts wat vreughd’ te gheven,
Soo doet het oock an my, die vaack hier voormaels plach
Met d’opgang van de Son, in’t kriecken van den dagh,
Op een gheoeffent Paart, met snelle Hase-winden,
Te ruyschen door het Bosch, om t’ schuwe Wilt te vinden.



014820 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Rodd’rick ende Alphonsus. 1678
’t Herdencken vande vreught, van ons voorleden leven,
Placht ’t ongetroost gemoedt somtijdts wat vreugd’ te geven,
Soo doet het oock an my, die vaeck hier voormaels plach
Met d’opgang van de Son, in’t kriecken van den dagh,
Op een gheoeffent Paert, met snelle Hase-winden,
Te ruyschen door het Bosch, om ’t schuwe Wilt te vinden.



014830 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Italiaans van Pietro Aretino) - Schyn-heyligh. 1624
Waer zijn nu dese guyts? Ick krijt mijn keel schier schor,
Isser wel yemant t’ huys, denck ick, van al ’t gesnor,
Van Jonghes en van Knechts? Ick segh by mijnder trouwen,
Die niet wil zijn gedient, die moet veel Boden houwen.
Want t’ wijl den eenen schudd’ laet op den ander staen,
So komt de sorg en ’t werck vast op het Heerschap aen.
Waer is al dit gejach? Slockspeck? Dach-dief? Quistijt?



014840 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Italiaans van Pietro Aretino) - Schyn-heylich. 1637
Waer zyn nu dese guyts? ick kryt myn keel schier schor,
Isser wel yemandt t’ huys, denck ick, van al ’t gesnor,
Van Jonghes en van Knechts? Ick segh by mynder trouwen,
Die niet wil zyn ghedient, die moet veel boden houwen,
Want t’ wijl den eenen schud’ laet op den ander staen,
So komt de sorgh en ’t werck vast op het Heerschop aen.
Waer is al dit gejach? Slockspeck Dach-dief? Quistyt?



014850 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Italiaans van Pietro Aretino) - Schijn-heyligh/ Op den reghel: Onder een schijn van Heyligheyt, So wort den mensch veeltijts verleyt. 1644
Waer zijn nu dese guyts? Ick krijt mijn keel schier schor,
Isser wel yemant t’ huys, denck ick, van al ’t gesnor,
Van Jonghes en van Knechts? Ick segh by mijnder trouwen,
Die niet wil zijn gedient, die moet veel Boden houwen.
Want t’ wijl den eenen schudd’ laet op den ander staen,
So komt de sorg en ’t werck vast op het Heerschap aen.
Waer is al dit gejach? Slockspeck? Dach-dief? Quistijt?



014860 - Gerbrand Adriaensz. Bredero (naar het Italiaans van Pietro Aretino) - Schyn-heyligh, Op den Regel: Onder een schijn van Heyligheyt, Soo wort den mensch veeltijts verleyt. 1678
Waer zijn nu dese guyts? ick kryt myn keel schier schor,
Isser wel yemant t’ huys, denck ick, van al ’t gesnor,
Van Jonges en van Knechts? ick segh by mynder trouwen,
Die niet wil zijn gedient, die moet veel boden houwen.
Want t’ wyl den eenen schud’ laet op den ander staen,
So komt de sorgh en ’t werck vast op het Heerschop aen.
Waer is al dit gejagh, Slock-speck, Dagh-dief: Quist-tijt?



014870 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1618
t’Is wel een schoone stadt, moor ’tvolcxken is te vies:
In Brabant sayn de liens ghemaynlijck exkies
In kleeding en in dracht, dus op de Spaansche mode,
Als kleyne Konincxkens of sienelaycke Goden.



014880 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Ierolimo. 1619
T’is wel een schoone Stadt, moor ’t volcxken is te vies:
In Brabant sayn de liens ghemaynlijck exkies
In kleeding en in dracht, dus op de Spaansche mode,
Als kleyne Koninxkens of sienelaycke Goden.



014890 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1621




014900 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1622
T’is wel een schoone Stadt, moor ’t volcxken is te vies:
In Brabant sayn de liens ghemaynlijck exkies.
In kleedingh en in dracht, dus op de Spaansche Mode,
Als kleyne Konincxkens of sienelaijcke Goden.



014910 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1630 ca.




014920 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1632




014930 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1633
T’is wel een schoone Stadt, moor ’t Volcxken is te vies:
In Brabant sayn de liens ghemaynlijck exkies
In kleeding en in dracht, dus op de Spaansche mode,
Als klaeyne Koninxkens of sienelaycke Goden.



014940 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Ierolimo. 1638
T’is wel een schoone Stadt, moor ’t Volcksken is te vies:
In Brabant sayn de liens ghemaynlijck exkies
In kleeding en in dracht, dus op de Spaansche mode,
Als klaeyne Koninxkens of sienelaycke Goden.



014950 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1642
T’is wel een schoone Stadt, moor ’t Volcksken is te vies:
In Brabant sayn de liens ghemaynlijck exkies
In kleedingh en in dracht, dus op de Spaansche mode,
Als klaeyne Konincxkens of sienelaycke Goden.



014960 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1644
t’Is wel een schoone stadt, moor ’tvolcxken is te vies:
In Brabant sayn de liens ghemaynlijck exkies
In kleeding en in dracht, dus op de Spaansche mode,
Als kleyne Konincxkens of sienelaycke Goden.



014970 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1647




014980 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1662




014990 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1669




015000 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1675
’t Is wel een schoone Stad, maer ’t Volcksken is te vies:
In Brabandt sayn de liêns gemaynlijck exkies
In kleeding en in dracht, dus op de Spaensche mode,
Als klaeyne Konincxkens of sienelayke Goden.



015010 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1677
’T is wel een schoone Stadt, moor ’t Volcksken is te vies:
In Brabandt sayn de liêns gemaynlijck exkies
In kleeding en in dracht, dus op de Spaensche mode,
Als klaeyne Konincxkens of sienelayke Goden.



015020 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1678




015030 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1696




015040 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaanschen Brabander Jerolimo. 1705




015050 - Gerbrand Adriaensz. Bredero - Spaenschen Brabander Jerolimo. 1720
’T is wel een schone Stad, moor ’t Volksken i