[fol. A1r] DE ONTDEKTE HEERSCHAPPY, BLYEYNDEND TREURSPEL. Gespeelt op dÕ Amsterdamsche Schouwburg. [Vignet: Perseveranter] tÕ AMSTERDAM, By Jacob Lescailje, Boekverkooper op de Middel- dam, naast de Vismarkt, 1669. [fol. A1v: blanco] [fol. A2r] AAN DE LEZER. EEnige jaren verleden op een hofstede zijnde buyten Haarlem, omtrent die ttjdt dat de jaght van vinken meest vervlogen was, en de houtsnippen zich zoo nu en dan in de gehangen vlouwen ver- hingen, vondt ik daar mee niet genoeg tijdtver drijf om aldaer een week of twee inde herfstdagen door te brengen j hoewel het zoet gezelschapy by ons zijnde, die wel eenigsins in de a vondjlont hielpen verkorten echter vielen door den dagh my d'uren wat te lang, om dat ik geen hoeken mee genomen hadt, die anderfens my d'eenzaamheyt niet doen verdrieten. Dies ik voor my nam my tot het rymen te hegeven; en eenige stoffe op een morgenjlondt gevonden hehhende flelde die, al wandelende in de hoogaart, toe, tot den Inhout van een spel. Alzoo hebhe ik deze verdichte Ontdekte Heerschappy ( in weynige voormiddagh uren, daer toe genomen, en hy klokkeslagh aangetekent) toe ge [lelt. Doch is nader handt ( bevindende Õt zelve Blyeyndend Treurspel wat te kort te zijn) wat vergroot, en zoo nu en dan oock [fol. A2v] wat verandert. Ik breng dit dan in 't licht, niet gelijk een' hoogdravend werk, voortgebracht van een geleert en gelettert vernuft, maar ge- Jproten u.yt de h ar f enen van een Jongeling van twintigh jaren iii weynige talen als in dees zijn moeders taal! ervaren j die in alles geen tweemaal vier-en-twiutigh uren —ver dit Jpel in '/ rijmen doende geweefl is. Waar uyt men [oude bedenken kunnen dat het een rujg werk moet wezen j Doch ik heb het fimtijdts ( gelijkmen een oneffen flank doet ) wat geschaaft, en noch ten deele maar glat gekregen. Gelieft de mis/lagen, die Vr noch in SŸijny te verschoo'aen, Leefi het als het u '/ minfl verlet, en ziet daar in, hoe de tydt, na verloop van jaren, vee Ie verduyfterde dingen kan ont- dekken. Waar nevens ik wensche, dat gy t goede aannemen, '/ quade verlat en- en vredige vreug- digygezont, en zalig, leven meught. I'N'TJAAR DAT IK HIER STEL, IS TOEGESTELDT DIT SPEL. DDDLLLIIIIII. [fol. A3r] INHOUDT, gaande voor 't Spel. TUrbyno Koning van Medi‘n,een wijs en vreedzaam Vorst.geraakte (door staatzucht van zijn Drankbereyder Oratijn, met de hulp van een van zijn dienaars, Periandcr genaamt, die de Koning van gedaante, lichaam, en stem zeer wel qeleck) uyt zijn Rijk, ineen hol gevangen. Zijn verandering geviel dusdanig: men (chonk hem een drank, waar onder een sap was vermengt, dat hem zeer vast deede llapen, en in fliap zijnde, bracht Oratijn hem in een verbor- gen vertrek, niet verre van een I.usthuys, dat hy buyten Ecbatana hadd'; hoewel zijn meJehulper Periandcr hem hadt geraden zijn Heer aan een kantte helpen; nochtans fpaarde hy hem in 't leven, hem veynfcn Ie dat hy zulks ge- daan hadt. Hierna geeft zich Periander voor de Koning Tnrbyno uyt, verhoogt Oratijn tot ecrfte geheimen Kaadt, en stelt hem de hoogrte in 't Rijk. Deze valsche Koning heerschtc geweldig; zijnliranny wiert onlydelijk; hy de- de Filidamor, de zoon van Turbyno, en erfgenaam van de Kroon, als balling omfwerven: zijn Eed'len en Gemeente wijs makende, dat hem in een gezichte voorzeyt was, dat, 't en zy men daar in verzag, die Prins hem van 't licht zou beroven: daar over worut hy voort wech geschikt, met een ouden fiel, die lalt hadt, om hem, als de gelegentheyt voor- viel, tcdooden; maar deze wort zelfs van de Rovers, om cenige schatten, die by hem niet wilde laten ontnemen, ge- doodt, en Filidamor verkocht in 't Rijk der Parthen; doch voor de Koning Epaminondas verschijnende, wort gekent voor de zoon van zijn vriendt, en bontgenoot, die d'oor- zaak van zijn vertrek uyt hem (toen acht jaren oudt zijnde) verstaande, hem by zijn kinderen in vryheydt opvoede. Pe- riander gebruyktc dc Koningin Florimeen gelijk de zijne, [fol. A3v] die hem daaglijksbadtdat haar zoon van hem mocht begenadigt zijn; maar hy dat tcgcnst revende, en haar mo zijnde, doodt haar met zijn eygen handt, 't gerucht doen- de lopen dat zy (chielijk overleden was. De dochter van Turbyno, toen zeven jaar oodt, laat hy oplluyten, op het iilot, dat tot verllcrking der Stadt was, met een oude vrou, die op haar paste; en verzorgde dar dc Princesse Lydia van jongs op geen groote stiar en zoude voeren, noch door veel gc'/cischap tot een doelwit der liefde geraken, of van groote Vorsten tot vrouw verzocht werden. Zoo raakten \ hy die genequijt daar hy voor vreesde, en heerschte na zijn behagen tot nadeel van zijn Ingezetenen. Ondertuflchen wiert Filidamor in Parthen gehouden als een neef van Epa- minond3s,en daagliiks verkeerende by Animander de Prins der Parthen, en x'madalia de Princes, zijn zuster, verbondt hem met een zeer enge vriend schap aan Animander, en wierdt door zijn deugt en dienst van Amadaliaals minnaar gelieft, die zich, wanneer hy de ouderdom van achtien jaren < bereykte, aan malkanderen met trouwbeloften verbon- ' den. Nadezetijdt, dacht de Koning der Parthen dat de gramschap des Konings van Mcdi‘n al zoude verzacht zijn, en het derhalven hem oorbaar scheen Turbyno te verwittigen, op welk een manier Filidamor de Prins zijn zoon by hem was geraakt, en by hem gebleven, als zijn gun- fteling, waar nevens hy verzocht, dat hy by zijn vader we- der in genade mocht aangenomen worden; maar dit volg- de op het minnelijk verzoek, van hem, die waande aan zijn vriendtte schrijven. Periander zulks verstaande, rukt 'in llilte al zijn krijgsmacht by een . en dringt verradelijk in de onstcrkftc plaatfen van 't Parthfe Rijk, neemt alles in, den Koning en Koningin gevangen. Animandor, Filidamor, en Amadalia bergen haar door de vlucht, doch verftrooyen van malkandercn. Dc Tyran van Meditin laat de Koning Eparninondas in een spelonk gebocyt befluyten, en na dat die hem zijn zoon, en dochter, en Filidamor niet en zeyde te kunnen leveren, alzoo hy niet en wist waar zy waren, de- [fol. A4r] de die door rook en stank in dat moordhol smoren en vergaan. De Koningin luliane verkrachte hy, en geschonden zijnde, dede haar door dat gewelt, en de droefhey t, zulk een ongeluk befterven. Toen voerde hy de naam van Ko- ning der Meden en Parthen, en stelde ordre tot bezetting van alle de Steden, daar hy zijn vertroude booswichten ton Overften liet; en begaf hem weder na Ecbatana de hooft- stadt van MediCin, daar hy voortvoer in tiranny en moor- den. Animander zich van kleding en hair verandert heb- bende, de naam van Fortifte aannemende, begeeft hem in d'oorlog, en eyndelijk, na veel landen bezien te hebben, in Medi‘n, daar Teriander Hof hielt, hopende wraak te kry- gen van zijn ouders doodt, en zijn 's Rijks overweldiging: maar de valfe Turbyno liet hem te wel bewaken, dies hy hem in zijn dienst begaf, en Hopman wordende,droeg hem zoo moedig en getrouw, (hoewel in alles geveynst) dat Pe- riander hem Slotvoogt maakte van 't flot, daar Lydia de Princefle van Medien befloten zat: hy komt by geval de ou- de vrouw, die by haar was, te spreken, die hem aandiende wat een gevangen schoonheyt daar befloien was, hy koopt door goudt en schoone beloften haar om, dat hy eens by haar geraakt, en deze Princefle aanschouwende, verlieftop haar,en zy, hem beminnens waardig achtende.ontdekt haar aan hem, en hy zich aan haar, en hy belooft (na vaste belof- te aan wederzyden van echte trou) haar haast uyt die ban- den te verloflen. Filidamoromfwervende komtin'tgezel- schap van een Moorse Edeling,die mede op diergelijke wijs (hoewel hy Filidamor niet kende) als hy uyt zijn staat was verstooten, hy geeft hem by deze Moor.Cloridan genaamt, voor een groot Heer van Medi‘n uyt, en maakt groote ge- meen (chap met de zelve, die met hem reyft in Parfien, daar hy hem, als mede Cloridan, in de taal der Parfianen laat on- derwijzen, en Honestan laat noemen. Hy aldaar groote da- den doende, wort van Amadalia zijn beminde, die daar in mannekleeding quam dwalen, gekent, die in de schijn van Pagie hem verzoekt te dienen, hy neemt haar (die zich nu [fol. A4v] Ebaldo noemde.en hy noch niet kende) aanj na dat zy daar een wijlgebleven waren, befluyten zy te zamen, gelijk Mo- ren, in welke schijn haar Honestan en Ebaldo toe maakten, met CJoridan na Medicn te reyzen, op hoop dar Honertan, door hulp der goden (zoo hy zich inbeelde, maar zich aan haar niet ontdekte) weder in zijn Vaders gunst, of, na Pcri- anders doodt, tot zijn wcttite erfteniŸe'van 't Ri)k moglit geraken. Terwijl deze Mcdicn zoeken, viel dit navol- gende in de Stadt Ecbntana voor, onder de dwingland/ van de valsche Turbyno. De booze Periander woedt en dwingt even fel, zoo dat de Ingezetenen, zoo wel adellij- ke als burgerlijke, onderdrukt wierden, en geheel Me- dien zoo een geweldenaar moe. Oratijn in zijn gemoec 2ich bedroeft vindende, over dees ingevoerde gcefelroe- de, zocht gelegenthey torn de gevange Turbyno, die hy nu omtrent vijftien Jaren zelfs akijdt (vermomt zijnde) in £ hol met spijs en drank haddc voorzien, in zijn Rijk we- der te dringen, doch en kofl noch niet, door de macht die Perianderhadt. Terwijl de onrusten in het Rijk dus liepen, en de Tyran zijn (laat meer en meer zocht te verzeeke- ren, vviert een Edelman van 't Hof (Diagon genoemt) tot Wraakangeport, om de doodt van zijn Vader te wre- ken, die valschelijk betigt zijnde van hoogh verraar, uyc van Periander gedoodt was, bedenkt eenige liften, om den moorder aan een kant te helpen, befiuyt hem te doorstoten, doch de Koning wort voor zulks gcwaar- schouwt,we!k zijn lijfwacht in zijn kamer doet verfcbuylen, die (als hy meende by hem alleen te zijn, om met zijn kort geweer hem te verralTen) Dingon gevangen nemen, alzoo mislukte dit voorgenomen verraat. Deze wreede be- duchte en geweldige Tyran, wanende datter meer van de grooiftehandtdadigh aan dit stuk waren, bandt alle zijne Raden, uytgezeyt Verando zijn gunsteling, en Oratijn zijn oudfte Raadt, en helper tot de Koninglijke heerschappy, die hy naar Parthen zendt om daar nieuwe Rechters en wetten te stellen, doch die blijft in zijn Lusthuys buyten [fol. A5r] Ecbatana, verwachtende eenige middelen, om, Perian- dcr mo wezende, het Rijk weder onder Turbyno te bren- :gen. Perianderftek weder nieuwe Raden na zijn wdge- valienm, en brengt nieuwe wetten voor den dagb; mee- nende, mede door meerder wachten te zetten, zich aan' aile kanten van overval en verraat beschut te hebben. Hier i- I opzoekt ieder een zijn schade of voor te komen, door '? Ē voorzichtighey t, of by tijdts te ontvluchten. [fol. A5v] INHOUDT van 't Spel. I. DEEL. FOrtiJle en Lydii begeven haar, met dat den dameraat amhreekty op de 'vlucht, "worden overvallen van drie rovers, daar van hy geyvondt wort, en door aftappen van 't bloedt in flmute valt, als ook Lydia, dit jiende, befwiimt, Zy warden van haer onbekende broB der Honeflan, en zijn onbekende zufier Ebaido, en Cloridan ontziet. Fortifie "wordt bevolen aan Cloridan en Ebaido, die Lydia verzeke- ren, hem haafi door eenige kruyden te zullen genezen. En Honeflan brengt haar, na dat zy haar aan hem ontdekt hadt y gekleedt als ten jlavin in de stadt, ten huyze van een, haar geheymen vrient, ge- naamt Altdor, II. DEEL. De Prins van Medin verzoekt aan de Tyran, om in zijn hof zich „wat te om honden, dat "wordt hem toegezeytidoch verboden,niet uyt de fiads poorten te gaan y op de verbeurte van zijn leven, Ditgon"wort in zijn byzijn { door de nieuwe rechters ter doodt veroordeelt zien- de ) ge-worgt. Verando, gunfleling van Periander, die met Ora- fijn in (laat "Wis gebleven, uyt flaatzught tot de Kroon aangeprikkelt, bcjluyt de Koning in fijn drank te vergiftigen, en op dien dagh zijn landt van defe Tyran en Ryksplaag te verlojfm, 1II DEEL. Torii,7e geneeft in weynig uren, zi:n wonden wel verbonden we- zende, en kloek zijnde door hulpmiddel van Cloridan, verzoekt hem, dat hy de tyding wtl brengen aan zijn beminde; '/ welk hy doet. Daarna ( veynzende hem jllmmer te worden) zendt hy Ebal.io om kr uyt tot zijn genezmge te h ilen, die gaat. En zy wech zijnde. staat hy op, doet zijn geweer aan, en voegt fich op wegh, om zijn be- minde Lydia te vinden. Ebaido komt met hst kruydt wederom, en hem niet vindende, en bemerkt hMende aan etn juweel, dat op zijn borst hing, "wie hy was, volght hem: om met eenen haar aen haar beminde Honeflan te ontdekken. De Koningwort over de maahijdt -van Verando vergeven, sterft in groot e razerny. ideha, de boel van Feriandtr vm hem doodt, m wordt door lafl van Garderto, als ver- [fol. A5v] schopt met haar Staatjujfer gevangen geUyt. Be tyding Wort zelfs door Vera?ido aan Honestan gebracht, die ( meenende dat zijn vader \\\%s gedoodt ) de boode doorsteeht. IV. DEEL. Het gerucht vliegt door het landt, en ontdekt des Konings doot: Orarijn wordt da door een van zijn Dienaars geboodschxpt \ ontjltip de gevangen Turbyno; krygt gemde vn zijn fou \ ten,, en begeeft hem met de Vorjl (zijnde als een kluyzenar gekleed t) \na t hof. Honeffan maakt zich aan zijn voeflerheer Belardo bekent, i Garderio laat Oratyn en Titrbyno binnen de ff ad t. Honeflan ontmeet ' Eb aldo die hem aan haar ontdekt, en met veel blyde bejegeninfen haar trou verzeekeren. V. DEEL. Tortife na zijn beminde Lydia zoekende, ontmoet Honeflan, die ],van zijn gevonden Princejfe sprak, en mede van zijn zufer. Op deze Woorden valt hy dol en hiftig op hem aan, zy raken beyde in vechty Worden van Clortdan en Alidor gescheydenzy ontdekken zich aan malkanderen, en vetblyden Lydia. Eyndelijk Turbyno Wort 'Weder als Koning aangenomen, komt op dethroon kent zijn zoon am een teken geltjk een /lar, V geen hy gelijk zijn Vader, op de borst hadt; geeft Honeflan zijn kroon en fijh over, die Koning Wordt, a:in Ora- tijn zijn voorgaande fnoodheyt vergeeft en Ford/le het Kijk der Par- m ' then wederom schcnkt, die met Lydia, in hy met zijn getrouwe be ? 'minde Amadalix, trout. Eyndigt in vreugde alzoo haer vooraandt WjęŽgeleden leedt i en aldus wort de Heerschappy ontdekr. 'tSpel begint voor't opgaan van de zon, en kan eyndigcn in de nacht daar aan volgende. VERTOONDERS. Fortifle, eertijds genaamt Animander, verdreven Prins de Parthen. Lydu, Princesse van Medi‘n, Beminde van Fortifte. Mortalius,1 Renardo, drie RoversČ GHdon, J JHonepn, eertijds genoemt FiliJatnor, verbannen Prins van JVledicn, Broeder van Lydia, in de gedaante van een Moor. Ibaldo, eertijds genaamt Amadalia, Princes der Parthen, zuster van Fortifte, en beminde van Honestan, onbe kent, in schijn van een Moor, zijn Pagic. Cloridm, een Moors Edelman, vriendt van Honestan. Feriander, Tiran en Koning van Medien en Parthen, onder denaam van Turbyno. tlstab \ R" Tirans, en nieuwe Rechters. Verando, Hofraat en gunsteling van PerianderČ Garderio, Hooftman van deLijfwachtt Diagon, Edelman. Jdeliay Boel van Peri.inderČ Lmbrma, haar Staatjufier. Stigxldo, Staatjongen van Perianden Grxtijn, eerftegehcymen Raadt van Periander. TH•byno, gefloten Koning van Medi‘n, vader van Hone stan en Lydia. BeUrdo, gewezcn Voefterheer van Honestan. Midor, vcrtroude vriendt van Fortifte en Lydia# Zenon, Dienaar van Ÿratijn. STOMME. Rxden en 'Rechter Lijftochten des Titans T'wee Scherprechtirsw 'Edele en tmtene \Ÿdtn% Het Toonecl is in, en omtrent Ecbatana, hoofcstadt van Medicn, [p. 13r] DE ONTDEKTE HEERSCHAPPY. EERSTE BEDRYF. Forti/Ie, gewapent met heimet en schilt, en ydia, in een Bosch. HEt wankelbaar geval, heeft ons tot hier gedreven, En voor gevaar bevrijdt. O waarde! die mijn leven Zoo vast verbonden hebt aan 't uwe, ziet, hoen spoeit Aurora zich, tot onz' verquikking. Lyd. 'k Ben vermoeit Door 't vluchrig ryden, en veel ongemak; mijn Ieden Verlangen na wat rust. Fort.¤¤¤¤¤¤¤Komt, laat ons dan gaan treden ISa het gcboomr, mijn Lief, om daar te zijn bewaart Voor een te schrpe windt, diedikmaals onheil baart. 1 rincelle. wat verdriet komt u al niet beftormen . In dese schaking, ach! al mijn staat hervormen, tn leeren, door de noodt, my wel teschikken, na Des tijds gelegentheyt. Fort.¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤Myn schoone Lydia! Onlukk•ge Voogdes van mijne beerschappyen, Ja zelfs ook van mijn hart wat komt u ramp beflryen. Tyd, fcn war bejegent u al ongeval, mijn Ziel Č Wat droc?t ey leedten druk, toen u de kroon ontviel . JJieu na terref. recht, toevallen most. OfmarrenJ Ēler buyten hoog gebiet, en daar een Prins der Parthen, Wat IS t een groot verschil. Fort.¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤¤En gy, bedroefde Maagt, Die,doch ontschuldig.zulk een groote smaatheyt draagt. [p. 14] En vaders tiranny, ('500 gy hem zoo kunt noemen ) O aardsche dwineUndt! Ik mach u wel verdoemen, Om dat dees' schoonhey t wierdt befloren, daar een vrou Zeer oudt, en afgeleeft, alleen haar in de rou Getroost heeft, en gedient. Kunt gy die smaat verswelgen? Princes, den hemel zal den schender haast verdelgen: De Goden lijden zulk een vvreedhcyt niet. O pijn! Uw broeder mort, als ik, van 't rijk verftooten zijn. Waar mach die waarde vriendt, mijn lieveling.nu dolen. En swerven door het landt? Wat zee heeft hem verscholen? En (ach!) mijn zuster, die my ook toen is ontrukt: Hos is die jonge maagt in veel' ellend verdrukt, En als gedompelt inde tegenspoedigheden, Millchien al zicle-loos. Hoe fel word ik beftrcden, Door 't miffen van mijn Rijk, en vrienden. Lyd, 'k Wordt zoo bang l Indien ons iemant zach,ons wifTc ondergang Genaakte. lort. Neen.mijn lief, geen mensch fal ons hier dceren. Of die ons overvalt zal ick wel haeft doen leeren Wie dat Fortifte is, en wat zijn kracht vermag, 'k Vrees nu geen tegenspoct. Lyd, Het heerschende ontsach Schijnt uyt uw oogen, en 't gebieden, brave Ridder, Wat 's dat? Tovt, Het rits'len van de blaad'ren. Ach! ik fidder. En beef, zoo schuw voor volk als 't vvildt voor die het jaagt. lort. En forgt niet: Ik zal u bevrijden, schoonc mnagt Begeeft u hier wat neer, laat ons de druk verzetten. Geen hels oproerih beeft, en zal ons hier beletten Te nemen onze rust, noch geen verduy velt man, Die ( wreder als een beeft ) zich niet bedwingen kan, [p. ] Door wreeklust, die hem queltjhy zil ons niet betrappen: 'tGeboomt'is stoni,geen zoet gediert zal ons beklappen, Dat het verraadt vreest, maar daar me nooit swanger gaat. Lyd, Prins, 't is bier daar ik rust geniet. Ozoetestaat Der harders,die op 't landt, in stilt', het vee gaat weyden. De vogels in 't geboomt gaan u met vreugd' geleyden Na uwe schaapjes toe. Was ik die staat gewent, En hadd' ik nimmermeer de hoof/che pracht gekent, B'; Ik zou niet weenen,noch niet leven buyten hope ? Op eenig goedt.nu 't met ons (laas! ) dus is verloopen. lort. Ei! spaartu w' tranen: uw kleynodien, en schat, Ons kunnen dienen noch een lange tijdt. En wat Gerustheyt zullen wy daar voor, mijn Jief, verwerven. Lyd. Fortifte, 'k stel 't ook zoo. In leven en in sterven Voeg ik my na uw wil. Zoo schep ik weer wat aam In mijn verdrukte staet. 'k Wort,doorellend bequaam. Om moedig uyt te staan, de vrees voor'tquaad, in'c vluchten. Geen mindering ik vind, door mijn gestadig zuchten, Maar eer vermeerdering van droefhey t. ''ll Rust wat uyt. Dan vord ren wy ons wegh: op dat ons niemant stuyt, En breng als flaven in de handen van dien wrede Quaat-aarde vader die niet weten zou waar mede Hy c lichaam gruwehjk zou pijnigen. De tijdt . JNa dat gy zijt bedaart, geen langer uytftel lijdt. Mortaldus, G}tuiden, en Remrdo, drie Rovers, aortairr Om voort,het wordt al tijdt om wer wat buyc IV te zoeken. Hoe is t, wel ilaapje noch? Datslust. Ē . . Wilt u verkloeken. U inuy vert benje daar? fnof op, en zoek het wilt. fh Mijn reuk is nu niet goet, 't is alremaal in stilt. >? [p. ] Lyd, Lief! is't geen tijdt om ons op reys weer te begeven Tort, Als 't u belieft. Crypt moet,mijn waarde. Morta. Van ons lever Geen vetter buyr. Quad, Waar? jiorta, Gins, die kostelijkemcyt. Reyt. Maerdaar's een Ridder by: ik Ih fcbier al bc kcyr. Morta.Wy zullen, onverfiens, hem van dces'kaiu befpringen. Hoe fufje? Ren, Ia, hy kon ons kleynder leeren zingen. Morta, Wel draagbje geen geweer op zy? Ren, Ia- yd. Waar ben ik wŽŽr geraakt? — Go—n! [v-'Von. Maakt geen misbaar, Hoewel ikschijn een Moer, ik ben geen wre Barbaar. ' Vertrout my dat ik zal u eerelijk geleyden, Ter plaarze daar 't u lust te zijn. Wilt van hem scheyden, : Diey met uw'geschrey noch byzijn helpen kunt. j. \yd, 'k Betrou my op uw' woordt. pČČ Ik sweer 't u. 't"- 'k Bidt, vergunt , My doch zoo wcynig tijdts dat ik hem kus. Beminde, [jfiy zult my in de Itadt, of ik u doodt hier vinden, [p. 20] Ik schey van u, en volg een anders raadt, — Go—n i KšH my door uw' macht niet by mijn Engel do—n Helaas! Bon, Gy zult geen winst by uw verzuchten vinden. Wilt strax het paart, dat daar gebonden staat.ontbindc En voert ziip lichaam op het zelve, met gemak, Zoo zacht als gy vermoogt, tot in't vervallen dak. 'k Zal u de zorg voor hem als voor my zelfs opdragen dor. Mijn Heer, 'k verzeker u, dar, eer de zon zal dagen Driemaal in't Oosten, gy hem wer gezont zult zien,, Door middel van een kruydt. Lyd. Dat laat lupijn geschicn. 'k Belooft u rijkelijk met al mijn macht te loonen. £l>d, Wy gaan, mijn Heer vaart wel, en gy, — overschoo Cloridm, Ebaldoy met Vort ijle biniti l.yd. Draagt zorge voor mijn Lief; zoo hy my dus bege Zoo steif ik, i.ydia niet zonder hem en leeft, Jf#Č, Minwaardige, ik weet nu hoe gy zijt geheeten, En wenschte, schoone Maagt,wel het geflacht te weetej Van welken eedle †am Mevrouw is afgedaalt, Vergunt my dit verzoek, ik bidd' u 't my verhaalt. Lyd, Ik zal u melden. Heer, mijn ongelukkig leven Hoewel 't bell: was noch wat by my geheym gebleven: Ik val van ramp in Ÿraf, indien gy my ontdekt. lion. 'k Zweer u getrou te zijn. Mijn kracht uw' hulp vŽ ftrekr. Lyd, Weet dan, mijn huiper, die ik nu zoo noem,dat hedt Met u geen flechte maagr, van kleynellaat, gaat treden Hoewel genoeg verarmt, en wredelijk verdrukt. Na dat mijn moeder my wicrdt door de doodt ontrukt j Ben ik vernedert, ach! [ jjon. Mevrouw, 't gezicht heeft kenn Dat gy reoht edel zijt. Verwacht van my geen schcnni Ik zal u tronlijk, als een broeder, bystant doen. Vertel, zoo 't u belieft. Lyd, 'k Geloof dat gy het WŸcn [p. 21] Van Vorst Turbyno weer, die Meden nu doet beven, En die de Parthl Vorst verraad'lijk nam het leven, En 't Rijk, en heeft het zoo aan 't zijne vast verknocht, j Die 't nu in tiranny beheerscht? ' Ik weet het. Mocht Ik hoorcn dat het niet zoo wreed t en wierdr bezeten. ć Filidamor hoort uyt: nu komt gy haast te weten ć Uw zuflers ondergang, of dat zy is bewaart. O Vader, ziet uw zoon genaakt u. 'k Bid bedaart, En spaart uw tranen, wilt my voort voldoening geven. /. Dieftraffe Vorst hadt by zijn gemalin in 't leven lEen zoon en dochter, na de waarde van die staat eer heerlijk opgcvoedt, tot acht jaar toe. De haat, b al het hels gebroedt van wrede razernyen uam doen de Koning op het alderfelft beftryen, Hy wierdt van vrede-Vorst, een schrikkelijk tiran, En deedt een ieder na zijn lusten in den ban. iHec moordgeweer was nooit verzaat van moordziek bloeden. ioo strafrcn ons de Go—n, met felle geeftel-roeden, Dat zelfs mijn broeder (weet dat ik de dochter van Die Vorst ben, die ik nau mijn vader noemen kan) tVertrekken moeft. — Go—n! kan dit wel mooglijk wezen! , Is dit mijn zuster? 'k ben als uyt de doodt verrezen . Wat blijdschap komt mijn ziel nu overftelpen. 'k Sta Gelijk versuft. doch veyns. Princesse Lydia ervolg met uwe reen, hoewel mijn ooren fidd'ren: yanneer dat ik gedenk, hoe menig duyzent Ridd'ren, 3cTneuvelt, en vermoort daar bleven, in de Ilag iGeflagenmetdcn Parth, zoo my pas heugen mag. aU † yflelijke storm! watduyftre nevelvlagen Vernam men in dit Rijk; door droeve nederlagen. Daar na heb ik nooit van Filidamor gehoort, Waar dat hy sweeft, en leeft, of dat hy is vermoort. pjjch Broeder! quaanar gy eens mijn droevig leedt ver- zachten. ' B 3 Hm 1 [p ] 2 DE ONTDEKTE Hon. Mevrouw ik wort beweegt: uw overdroeve klachte My dringen door het hart; 't maakt dat een filte v!oet V an tranen my ontschier. Ik bidd' my voort voldoet. Hoe leefde de tiran met u? Ik heb verlangen Om dat te weten. tyd. Ach Ä hy stelde my gevanj>en, Dat niemant by my quam, tot nu toe, veertien jaar Btn ik altoos beknelt geweeft in heghtnis j daar Ik by geen maagden of Princeflen mocht vcrkeeren; Daar heb ik met gedult wel lyden moeten leeren. Ik /ag nooit menschen daar, als een, die my bezocht, En byblecf, die aan my de drank en \ eeten brocht. Maaralzoo dra mijn Heer Fortilte(die de Koning Tot Slotvoogt hadt gemaakt van deze groote woning) Door goudten lift my zag, droeg hy my trouwe min i En nu een groot verraat Turbynoos felle zin Ontroert heeft, dacht ons beft de vryighey t te kiezen: Dewijl hy zorgde in 't Rijk zijn leven te verliezen. D onschuldige voldoen fomtijds der quaden quaat. Dies zijn wy stil verreyft, en voor den dageraat Alhier gekomen. Doch mijn Heer hoeft niet te denken Dat ik, uyt geyle lust, mijn eerbaarheyt liet krenken, O neen, ik ben alleen aan hem door trouw verlooft, Indien de doodt hem my niet uyt die bandt ontrooft. Daar hebt gy het verhaal van mijn ellendig leven. Bon. Hoe kan den hemel ons noch meerder rampen gev Als 't geen gy hebt gemelt. O koninklijke kroost! 3k zal u helpen waar ik kan, dus zijt getroost. In vreemde schijn zal ik u in de (Udt gelcyden, Gy zult verzeekert zijn, en ik niet van u scheyden Voor gy zijt daar gy wilt. Xyd. Ik zal my dan bedekt Onthouden, by een man wiens zorg temywaarts strekt Die maar alleenig weet deez' aanflag, en ons porden Tot vluchten Uw begeert' zal u, Mevrouw, geworden: [p 23] Ik zoek niet als uw' heil. 'k Bedank uw hooHik. Ach! Zoo maar mijn waarde Liefgezont hier wcrkeerc,mach Ik uw behouder van ons beyder leven noemen. Doch ik kan noch geen loon uw geven, dan te roemen Uw treffelijke deu'd' aan ons betoont, — Go—n Spaart doch mijn Lief; laat hem niet in 't getal der do—n Gerekent worden: wilt my noch zijn hulp verleenen. \l]on. Den Hemel zal wel haast uw beyde wer vereenen. Mijn dienaars vlijt strckt tot zijn welvaart. lyd. Trouwe vriend t! Waar mee vergeld' ik dit? \jjon, Hetisnochonverdient Mevrouw, mijn schuld'ge plicht komt my hier toe ver- manen. My dunkt wy naad'ren al de hooftstadt Ecbatane, Alwaar de dwing'landy genomen heeft haar stec. Lyd, Mijn Heer, met uw verlof dat ik deez' plaats bekle. Binmn TWEEDE BEDRYF. Nicanor, en lu/lakxs in 't Hof. HOezaleenVorst zijn kroon en Rijk verzekert maken? ...j. . Als hy het quaatdoen straft, en loont de goede zaken. Kic. Maar hier en is geen loon voor diensten, in dit Rijk, O neen, na ik befpeur; Gerechtigheyt haar wijk Van ons genomen heeft, en laat Gewelt regeeren. Dit bannen acht ik quaat van de voornaamfte Heeren. lufl. Die Raden van zijn smarr. A•V. Maar Raadsheers in het goed: Daar meeft op uyt om wat te sparen mensch; n bloedt, 't Welk hier geftort is, en zouw als een beek schier stroomen. [p. 24] IhJI. Een ingebeelde vrees heefr ons rot staac doen kernen. Nic. Indien deez' Rechters trap ons niet doet dalen neer. lust. Zoo wy rechtvaardig hier ter vierschnar gaan, en d eer Der Vorfl verdeedigen, bchoefr men nier te vrezen. JV/V, Maar zoo er iemant weer verraar pleegr,dan zal \ we- zen: Straft den verrader, en neemr nieuwe Raden aan, Tor schutting voor den val. lujl. Zijn achterdocht gedaan Is met deez' schikking. Iaat ons hem maar wei behagen. Kic. Men let wel op het Huk 'r Vvelk ons werdr opgedragen} \ Is een gewichtig werk, 'r geen overwogen dicnr. 'k Vrees meer de Goden dan ik ben des Koninks vriendr, Doch om Diigon zal 'k my hier in nier befwaren, lufi. Hy heefr de doodt verdienr,men moet dien schehn niet fparen, Kic. Daar komt den Koning aan. Perimder y GardetUy Verando. lust. T Ang leef zijn Majefteyt JSic. JL-r De Goden sparen uw. er Gy weet hoe dat bereyt Voor my een moordgeweer was, om uw Vorst te dood- den?. (den) Hoewel dat (door \ beschik van mijn beschcrremgo- Ik dit verraat ontqnam, toen een getrouwe vriendt, Die 't quaadt befluyt vernam, my zulks heeft aangedient: Men moet nochtans de wil gelijk d'uyt werking wreken. lust Wy volgen uw gebiedt, en 'tgeen de Vorst zal spreken, Ter. 'k Wil dat gy dan het recht, na \ quaadt vereyft, voert uyt. Men haal hem hier voor my. Garderio ontfluyc Diagon, laat geboeyt den fho— verrader komen. Gdr. Ik ga het doen mijn Heer. Garderio bmjen. Fer. Van daag moet zijn benomen Pes booswichts leven. Ik en nuttic: eerder niet, HEERSCHAPPY- 27 Voor dat ik zie dat hier de straffing is geschiet. De zamenplegers, na ik vast vertrouw, zijn mede Gebannen al re zaam, zoo heersch ik eerft in vrede. 'Kic. Maar is de zekerheyr, — Vorst, al openbaar, Dat zy handdadig zijn aan zulke booshey t? Per. Daar En twijfFel ik niet aan. Ik moet dit quaadt doen fnoeyen, Eer dat het onkruydt wall, en hooer komt re groeyen. Is Cafar door zijn Raadr en schijnvriendr niet vermoort? Geen vcynzersik verrrouw, noch wil ook nier een woorc Tor haar onrschuldiging verstaan. Wilt gy wel letren Op 's Koninks wil, en volgt zijn nieuwe strenge wetten. Ik wil 'r, en 't moet zoo zijn. 'lufi. Al war de Vorfl: gebiet, Zal van ons, zoo gy spreekt, volbracht zijn. Dtagon, Garderio. Ver. TT/ El aan. zier, Wj Daar komt die fnoode. ha! ik kan my niet bedwin- gen, (gen. 't Wraakgierig bloedt dat komt my door de aad'ren drin- Verrader! zier gy wel voor wiens rhroon ddt gy staat? \Dii, Ik lla voor een Tiran, en bloedrhondr, die verraat My hier verwijt, en is de (noodde bloedrverradcr. Door welk recht, wreedt gedrocht! vermoorde gy mijn Vader? \Ter. Hy hadt een straf verdient, die gy nier zult ontgaaut ik doe als eertijds my ren voorbeelr is gedaan En volg her Vorsten spoor. Ik wil my noch eens baden in aller schelmen bloŽr; ik zal mijn \\\{\ verzaden Door zoo een flachring, van een, die zijn Vorst de kroon En 't Rijk t ontroven tracht, en dat met hem re do—n. O Go—nI'k dank u,dat geen vervloekt geweer my 'r leven Benam, maar dat het hem mislukt is. 'k Wil nu geven Hem over nan het recht, zijn vonrus velt> ttritont j Bereyt zijn doem. [p. 25] Di Vaart voort bloedtgieriglijke hondt Ä Die nimmer zijt verzaat als uy t de holle Ichonken Het bloedt te zuycen, en n daar in maakt als dronken. Doodt my, gy Cerberus, gy Bafilisk, Barbaar, Gy gruwelijker schelm als Nero, doodt my maar: Ik weet dat ik uw straf doch geenfins kan ontvlieden. Gy zult hier ook niet lang-zoo 'k hoopdirRijk gebieden, Maar worden Plutoos flaaf, in 't eeuwigwroegend Rijk. De Go—n bereyden al uw' straf, voor 't ongelijk Dat gy uw kinders deedt. Geen leeuw en is verwoeder Č „ Noch haat zijn teelfel zo.Noch meer,de droeve moeder Toen zy uw heeft berifpt, en om haarkroost geklaagt, Hebt gy, — fnoŸde i zelfs mee in haar graf gejaagt. Ter. Ik Iwel vanongedult . —fpijtl wie heeft die logen U aldus aangebracht? dit hels vergif gefpogen Is van een Hydra. I>i;t. Wie heeft wreder ooit gehoort? Gy hebt Epaminond de Parrhfe Vorst vermoort; Maarniet gelijk gy hier in 't Rijk hebt laten hooren: Gy hebt hem door uw volk in een spelonk doen smoren: Dewijl geen eeuw ge boey hem hier vergunt mocht zijn; Zijn vrouw hebt gy verkracht, en deed de meefte pijn Haar aan, die ooit zoo teer een schepfel kon verdragen. En zoo haar lieve kroost niet was ontvlucht uw plagen, Het was dat padt gevolgt. Gy luyftert na bedroch, En zuygt in deze rijdt niet als zulk flangcn zoch. Gy hebt uw Raden, als verdacht, t'onrecht verbannen; Maar 't hemellche gerecht zal haalt haar vierschaar ipin nen, 1 ot uwen ondergjng. Wat is er al geschier? Wat stelt gy op uw' landt al schatting? wat verdriet Doet gy uw burgers aan? wat mag ik meerder spreken- Uw' booze huiper zal wel haast uw' hartar breken, En voeren uzoo na zijn woonplaats. Hels tiran! Die geen onnooi 'len hoort. f(r. Houd op, ik wil, en kan HEERSCHAPPY. 2/ Dit lasteren van zoo een schcnner niet gedoogen. T'za dienaars brengt hem weg, terftont, en uyt mijne oo- gen. Bedenkt u, by u zelfs, en neemt berouw van 't quaat, Nu gv in weynig tijdts, tot Ÿraf van zulken daat, Zult sterven, en alhier uw fnood' aanflag betalen. T>i' Doet alles watgy wilr. laat my tt rltont onthalen De oogen uyt het hooft, op dat 'k u niet aanlchouw. Wat zegt gy, fnoode! dat ik hebben zou berouw? O ja, ik heb berouw, dat ik u niet om 't leven Gebracht heb, en aan dit oproerig Rijk gegeven Wat rust. Maar ach.' 't is my mislukt. … fno— verraar Van deugd' en vaderlandt / wie maakten openbaar Aan uw 't kloekmoedig fcyt dat ik hadt voorgenomen Waar door den onderzaat weer was aan't recht gekomen Die nu verzucht, door uw'i'ewelt. Helaas! dit doet Dat ik wel treuren mag. Maar voorts in mijngemoct Voel ik geen swarigheyc, om ergens voor tc beven. Doet my de doodt strax aan kost ik maar met mijn leven Dit volk bevryden van een aardsche dwingclandt, En stcllen wer in vreugd' mijn zuchtend vaderlandt, Het sterven was my zoet. Wat stort gy, moorder,pla;cn Te onrecht op u volk. rer. Ik wil 't niet meer verdragen, Dat zulk een schender my beliegt, en schult verwijt, Sleept hem voort. Dit, Booswicht, helpt my haast g uyt de tijdr. Di tinnČn, " [p. 28] er. Doet zulks, na mijn gebodc. Verando gy, — Helt / Bezit mijn gunst:'k heb mijn vertrouwen vast 'eftelc Op u, ik weet dat uw Vorst niet zult verraden. yer. De Koning proef mijn trouw. Al woudtgy my doen baden In 't bloedt van die wel eer uw steunfels, en uw raadt Grderiouyt, Verltrekten, dadelijk volvoerd' ik zulk een daadt. Ter. Gy toont m'u schuldge plicht. Garderio laatblyken Uw trouheyt voor de Vorfh Bezet, aan alle wyken, Met eens zoo sterke wacht de poorten: dat geenfins, Men eenig onheyl vreeft. Ik g,i het doen mijn Prins. Ter. En gy Verando, ziet en hoort eens hoe de lieden Te vrecn zijn, over dit streng recht, en sterk gebieden; Doch komt my haast weer by: op dat gy mede ziet, Wat een verdiende Ÿraf de schuldige geniet. Ik wi! zijn derven niet in 'r openbaar vertoonen, Uyt vrees voor muytcry. y''' Neen, niemant kan uw hoonen. ć Ik ga, —groore Vorst. Doch 'k hoop het landt van daag ć Ontflagen door mijn lift zal zijn van deze plaag, ,, Hn overwrede beul. Verando binnen, FerŸnder alleen. Wat bitfegruwelwoorden Wierp my Diagon voor; doch al hetgeen wy hoorden Is waarheyr,ik beken t. Zijn vader Glorimant, Een machtig Edelmnn, hielp ik laatft aaneen kant, Oiii dat hy was te wijs, zijn raadt my zeer mishaagde, Dies iemant, opgemaakt, hem van verraat aanklaagde, Zelf tegen mijne macht, 'r vcrrooeden was mijn blijk. Jk hecrsch ais Koi)ing, na dat ik de Vorst van 't Rijk Heb uyrgeftooicn, die ter zielen is gezonden. Het was mijn gemalin noch kind'ren niet: die wonden En gaan my niet aan't hart. 't Bedrog dat heeft f>ennaakt, D4t ik, die Vorst Turbijn geleek, dus ben geraakt Aan't Rijk van Meden, mecft door hulp van mijn ge- trouwe En H E E R S C H A P P Y. 29 Fn waarde Oratijn, op wien ik vast mag bouwen Mijn ihroon j hy is 't die mee in 't Parthfe Rijk verzet De Raden uyt haar staar i en stelt een nieuwe wet, Na'tmy en hem behaagt, zoo moet mijn heerschzucht wallen. Ik wil op niemant, zelfs niet op de Goden paflen, Mijn wi] elchiet. Ik trek de Rijken onder mijn Gebiedt.'kMcen van de weerJdt noch oppervoogt te zijn. En Alexanders macht te krijgen in mijn handen. Wat was ik eerft? een flaaf.'ontvioden uyt de banden Van Par/rensdien(lbaarheyt;en hier, in hecrschappy, Torlch ik een goude kroon, en pieeg mijn dwing'Jandy. Binmn, Bonefim, alleen op '/ Voorhof, BEklagelijke staat! — bron van ali' ellende \ Hier ben ik by de plaats, gelijk een onbekende, Daar ik voor tweemaal vijf en vier jaar vvas, gelijk Een Prins, eenKoninkszoon van dit onlukkig Rijk. Dit is het Hof, dit zijn gebouwen van de woning, Waar in zich nu onthoudt de al•erwreedite Konisg, Die nooit verzaadt is, noch hout van zijn moorden stil. Gewelr heer/cht in zijn borst j hy boet zijn booze wil, Met ieder, die 't hem lust. Wat brengt de tijdt niet mede? Hoe is het hier verkeert Dit Rijk i•oni eerrt in vrede, Toen ik in vrede was, zoo heerlijk, dat ik nooit, Waar dat ik hebb geweeft, geen Rijk zach zoo voltooit: De wijsheyt lag hier t'huys, met all' haar schrand're kun- ften; De Vorst die deelde milt aan ieder zijne gunden; Men wift: van geen verraat, van moorr,noch van krakeel; \ Recht wierdt gehandhaafc,en een ieder kreeg zijn deel. Na zijn verdiende daadt, bedieningen, of gaven. Men roemde VorflTurbijn dooraldeweerlt. Begraven Leyt air zijn eer: Nu vloekt een ieder op de Vorst, Dat hy een hels gedrocht gevoedt heeft in zijn borlK [p. ] Hoe kan een goede Prins zoo schichtiglijk verwerpen Zijn goede aart, en zijn vernuft op gruvv'len schcrpen, En houden, voor zijn raadr, de nijc, die hem verzek? Wat blies de faann niec uyt? hoe menig dapper Helt, In plaats van wel beloont, geftrast wierdt als de quaden: Om dat hy zijn begeert zou door haar bloedt verzaden. O Hemel! wat verdriet doet my mijn vader aan. Noem ik hem vader noch, en geen tiran? belan Met zuchten ben ik, die ik nergens niet kan uyren. Ik wenste dat ik kon een wijl mijn ooren Iluyten: Op dat ik niet vernam het quaadt van hem: t'wijl ik, Als ik hem noemen hoor, zoo hy verdient, metschrik Bevangen wordt, en daar ik my moet voor verbergen. Zijn boosheytkomt meer den vergramdenHemel tergen O goden .' maakt een eynd' van mijn rampzaligheyt, Of zet my op de troon als Opper-majeŸeyt, Maar niet als vader-beul, daar ik nooit na wil trachten. O neen, ik min hem,schoon hy my dus haat. 'k zal vvach ten, Tot dat de doodt hem trekt ter plaaize daar hy zal Zijn vlucht verkiezen, uit dit Ri)k, en'taardsche dal. Jk zal verzoeken om de Vorst temogen spreken Dus onbekent, en hem om die genade smeken Dat ik my mag een wijl onthouden in zijn Hof; En toon mijn dapperheyt, ophoopend' eer en lof. Mijn zuster quam, bedekt, gckleet als een flavinnc, Met my in deze Stadr. Zy treurt, uyt trouwe minne Tot haar beminde Lief, wiens naam zy niet en mek. Zy heeft my van zijn deug ir, en edelheyt vertelt. Dat hy, na zijne staat noch niet en was verheven, Al hadt de Koning hem het Slotvoogts ampt gegeven. Doch't zy daar mee zoo 't wil.'k vet wacht een bode van Hem herwaarts, met go maar, het zy dan Clori lan, Of Hbaldo, mijn vriendt, my nagevolgt uyt Parthen. Die al het leedt dat my bejegent is, met smarten Ivly helpen dragen heeft, — Amadalia! li li i, J li ?I HEERSCHAPPY. 31 Ik zag wel eer uw beelt in zijn gezicht; dan na Dat hy zijn zoet gelaat verandert heeft, als 't myne, Zoo heeft die heldre glans niet meerder willen lchyf)enĒ Princes der Parthen, Lief/ waarfwerft gy? 'kdenk de noodt, En wreede dwing landy, heeft u al aan de doodt Tot buy t gegeven, in het eelfte van uw' jaren, Bequaam, en wel gezint om met my haart te paren, Zoo niet 't verdelgen van haar Rijk dat hadd belet Doch dat is al geschiet, en 't vordert niet. Verzet Uw klachten. Spoeit u heen om haast te zien uw vader, Die 'k nooit als een tiran aanschout heb. Ik kom nader De plaats daar ik moet zijn.'kTrec dan vrymoedig hen, En drijf dedoodtfe schrik van mijn verbaafde leen. Binnen Periafjder, Garderio, Verando in V Hof. 'Heer,ik heb gedaan 't geen gy my hebt geheten En alles wel bezorgt, daar is niets aan vergeten. Ver. \ Is wel. Wat zeyt doch het gepeupel van dit werk? 'er. 'kHeb weynig,groote Vorst, gehoorts maar zoo ik merk Men fleurt zich daar niet aan. Stigaldo Staaij'ongen uyt. uig. Een Ridder van de Moren Verzoekt zijn Majefteit te spreken. P#r. 'k Zal hem hooren, Indien dat zijn verzoek niet tot mijn scha geschiet Staatjongen brengt hem in Garderio, beziet, Garde} 10 en Staatjongen hi?:n:nČ Of hy niet is bekent voor vyandt, of verrader. Gewelt is boos genoeg, maar het bedrog noch cu2der# HonČ Honejlan Garderio. Rootmogend' Oppervoogt, die Mcdicn hier be- fticrt, OKo- 1 [p ] 32 DE ONTDEKTE O Koning van het Rijk der Parihen, diemefi viert Door her gehecle landt. Ik kom ootmoedig buygea My kni‘ij voor n neer, als om u te getuygcn Dat ik u dienen wil, waar ikute geval Kan wezen; gunt aan my gehoor, op dat ik al t Geen ik van u verzoek, 't welk weynigis, bekome. Pr.Rijs op,en spreek. Wat 's uw' begeerte > wilt niet schro men. ć Hon, 6 Go—n 't is zelfs de Vorfi: daar 'k van ben voortge- Het veynzen dient hier belh (bracht, ć Ver. Hoe swijgt hy dus? ć G Of toon wat ik vermag, en vromigheydt bedryve; Dat ik maar in dees' Siadt een maant of twee mag bly ven Ten dienst van u, — Prins. Per, Gy die myzalliks vergt Waar zijt gy van geboorte, en van wat volk? hen. Verbergt Uw landt,en noem iets dat uw' aanschijn uyt kan beel- den. 'k Ben van Numidien een Graaf; doch heb geen weelde Genoten in mijn jeugt: dewijl de Hun my heeft Verdreven uit her Rijk. Wat heb ik al beleeft, Wat heb ik sware druk en ongemak geleden, 'k Heb voor de Parfiaan.in zijnen dienst, gertreden, Wanneer de Turk met macht quam op die volkrcn aan j Ik heb als Hopman daar zijn I.eger helpen flaan, En zeeg op zeeg behaalt, al ga ik 't zelfs beroemen, ElkTurk beeft,die de naam 'hoort vanHonestan noemen, 'k Verkreeg daardoor een eer,die m' altoos na de doodr. [p. ] Verhecrclyken zal. Nu kom ik, door de noodc, Mcr een'ge EdelliŽn en knechten hier gedreven. AIzoo \vy naderden, en zouden ons begeven Na deze Stade, viel ons een rot van RoVcrs aan, Waar van wy alle zijn berooft, en haast verraan. Vier fneuvelden aldaar, drie zijn haar magt ontfprongen, De twee zijn door haar quaai en wonden wel gedwongen Te wachten noch een dag of drie. Ik kom alleen, Oi•i u, — Oppervoogt! met vierige geben Te smeken, dat gy my uwgunste wilt erlangen. her. Staat op, 't zal zoo geschien. Hoewel veel vinn ge Han- gen 't Vergift nytschieten, op mijn septer. en mijn kroon. Gy zult hier daat'Ÿjk zien, in dit vertrek, wat loon Dat een verrader krijgt,die zoekt zijn Vorst te moorden. Gy zult hier zeker zijn. Doch 'k zeg in weynig woorden. Her geen u Ÿaat te doen, en weer te laten staat: Dat is, datgy geen voet ter Stads poort uyt en gaat, ,Noch, zonder mijn geley, u elders gaat begeven, Of 't zal, dat sweer ik u, u kosten goet, en leven. Dies let op mijn gcbodt. Mijn Hoofrman, 'k geef u last pat gy 't een ieder zegt; daar dient wel opgepast: 't Bedrog schuylt in een hoek, men kan zich niet verhoe- Te wel, maar zijt gy trou, ik zal aan uw vergoeden (den Uw' diensten, en tot staat u vord'ren, meer, en meer. ivn. Verwacht niet anders als mijn schuld'ge plicht, mijrt Heer, En zoo ik buyten uw' gebod t ga, wilt my dooden, Jk blijf uw flaaf, en volg uw Majefteits geboden. Vr. Wel, zoo beraamt u ook te doen, en 't staat my v ry U mee te strafFen, zoo gy u stelt tegen my. Diazon geboeit, met de strop om de hds. Kicanor, lujlatas, Raden, en nvee Scherprechters, Vjf Y) ' al bereyt. ver, Ly Men kan in 't aanzicht lezen C †yc 1 reproduced by courtesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Hoog. [p. 54] Uyt bleekheyr, dat men hem heeft tot de doot verwezen. Per, Ziit <•v nu beter niet bedacht, als flus? Dii O fielt i O wrede dwingelant! p Zwijgt. Dat men hem onthelt. Volvoert het recht.'k wil nu niet meer verstaan zijn reden | Noch bitle woorden: ik heb smaat genoeg geleden, Van dien vervloekte. „ Gy het vonnis hebt veritaan, ƒn hoe gy sterven zult. Scherprechters vat hem aan. Voldoet DW quade schult. P,- Wraak! hemel. Di-iwn \wrt gcwurgt, P AldeftrnfFen Zijn noch re weynig voor die booswicht. Wilt ver- schaffen, Het lichaam boyten't Rijk voor t ongediert tot nur. injf. Door zulk een recht de Vorst zijn ondergang belchut: En niemant zal zoo itout zich tegen u meer kanten. Jv'Ē. Den Hemel zegen u. jjl De Goden willen planten Haar vrede in dit Rijk. Q Lang leef onz Prins en Heer. Ver T>Ū Dondergodt verfterk u'V Rtjks-krits, macht,en eer. H0n. Die gun u vreugde, en wil u nimmer druk bereyden. Ftr, 'k Bedank u voor uw' wcnsch.Wy gaan, den Raadt kan scheydcn. Veranda A†een, DE oproerftichter moet haast na de jammerpoel, Op dat hy daar de straf van al zijn quaadt gevoel. Ik zal de tweede zijn die 't Riik zal zien t ontlalten Van zulken flimmen peft. O Plutoos grootfte gatten, (Die ieder die u zoekt een raadt geeft vol van li t) kom, geef my in op wat manier die hellche twilt Van hier verhuyzen moet; 'k zal hem by u befte llen . Is tot uw voordcd: 't zal zijn een van uw SĒzelĒ'g [p. ] Hoe zal ik op het fnoodft aanvangen deze zaak ' Voorzichcigheydc reykt my uw huJp. dat ik nier maak' Danemant my beloert; het mocht my ook verraden Oelijk t Diagon dee. O overwyze Raden ' Gy d)egebani>en zijt, ik hoop u wederom i,rf V''"''"' '' lust bekom. Jl Ik d<; fnoo tiran verwurgen? neen: want deze Doodt,s voor hem te zacht.zal 't dit geweer dan wezen' Ook niet: de hardftc doodt dient voor hem uytgezift. Daar komt my iets te voor; ik zal hem door vergift Doensterven. tmoet zoo zijn. Jk zal'c voor hem doen zinken In 't heldre nat, dat hy deez' middag noch zaJ drinken . Maar drt zal hem verraan. Wanneer hy door de wijn Zich vult m overdaadt, dan zaJ een scherp fenijn Benemen zijn vermaak, zijn zinnen, en zijn leven. Zoo wordt hy, 't minst verdacht op my, van hier ver dre- En krijgt straf na waardy. Is 't wel van my beleyr? Ik ben m vrezen, hoe! de Go—n zijn niet gepeyt Of t landt raakt nooit in rurt, als door hem te ontzielen Door wiens last duyzenden, hoewei onschuldig, vielen Jn rgraf. Ikzal niet meer beducht zijn, neen. ik vrees Voor geen gevaar. Des levens korter al zijn pees Gelpannen heeft.om hem te doen mijn wensch bekomen. Jk zal als Brutus zijn, die 't vvijdiberoemde Romen In vryheyt heeft gefteit, verlost van dwing'landy, Waar byik deze plaats gelijk. Ikzaluvry Van llaverny, — volk van Ecbatana maken. Doet nu u w vreugde zien: Ik zal uw' banden flaken, hn m gerustigheydt doen leven, zonder we. Dien loozen sphinx moet voort. Dat monster van de zee, Wort van my, als weleer van Perfeus, nu verilonden: Zoo los ik Andromeed, die hier zit vast gebonden, Bcfloren op het flot. in een vertrek, zijn kroost; K i:.ai u, O Lydia, oniflaan, mocht ik dan troost [p. ] UW' vad mi n lift, en deez genegentheden De heUeTdaar na dnt 'k de goude fepter (vvaay al dit Rijk met 'cbloet van zulk een wrede p.ay. De dw ngeUndt heeft my ontdekt geheymenilTen, EnhozL zeer getrouj maar 't zal z,,n meenjno rn.flen. Geveynsthy heeft haar rol voll peelt Ik zal deez dag Doen blyke". wat bedrog op d-ze Vor U Verhoop, dat door dit werk, ( t geen ieder een zal pry Mijn stTatlan Kofraat tot een Opperhooft zal ryzen. reen Oratijn, die nu noch diep in Parthen leyt fc werftrevi.. 'k Zie die kroon my toegezey t. KrLTuch 'hyt doet my een groote da.d begmnen. PriSc mocht ikzoouvv' vrydommetuw mmne Od dafharrwyisheyd., en hcogheyt wordt bekent. Wlanz een—eVeebeydt.de zaak di-VIS ' . iwS Mģders Rijk van een vervloekt Centaure. „k&bt dat men hel hooft van Pooi O 1 reprcxluced by courfesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. [p ] "dl HEERSCHAPPY. 37 Door 't miffen van mijn Prins. Maar wilt hem zoo niet noemen: (men, Quam 't vader te verstaan, hy zoud' hem straks verdoe- Door dien 't zijn vyandt is. zoo hy niet is verrast, Door 's levens vyandt. Ach J mijn ziel wordt aangetast Van droef heyt, vreez', en hoop, na tyding van Fortifte. Ach .' dat ik by hem was, en een'gc midd'len wifte Tot de genezing van mijn tweede Ziel. Dit doet My treuren; rterft hy, 'k stap de doodt meŽ te gemoet, En zal my maken vry van mijn onlukkigheden. Mijn hart dat worde van ramp op ramp altoos bedreden. Alidor t4ytČ Mijn vriendt wat is 'er gaans? maakt men noch geen ge- Van mijn ontkoming (rucht jili. Neen Mevrou,'k heb van uw' vlucht Uyt and'ren niet gehoort. De Moorschc Graaf zoekt he- Uw byzijri. (den Lyd. Onverzelt? Alt, Ia. Lyd, Laat hem binnen treden. JUd, binnen Honeft, uyt. Bon. Mevrou, hoe is 't? Lyd, O Helt! wat blyde of droeve maar Komt gy my brengen? hen. Niets, Ik weet van geen gevaar, Maar hoop dat vreugde uw haast zal storten doen veel tranen, Door \ byzijn van uw' Lief. ik kom u te verm.anen Tot meer gciluldigheyr. uw droef heyt matigt: merkt. Dat d'Hemel aldcrhaall de meefte blijdschapVcrkt. Verdraagt verdrukking, laat de lijdzaamheyt u voeden. Denkt dat de goede Go—n de felle geefelroeden Ontnemen zullen den tiran, en werpen die In 't vier. L)d Rampfpoedig Rijk J wat lijdt gy al! Hon, Ik zie Geen blijdschap in'r gezicbtj noch hoor geen held rc kce- len, C 3 't Gc- I [p ] 8 DE ONTDEKTE 't Gelayt van specl werk, noch de kleyne vogels quelen; Her vlucht al biiyten/t is hier altemaal in rou. Elk knaajt zijn hart van spijt, of zucht als gy Mevrou. Zyi. Mijn Heer, hebt y dit al gcfpeurt, in wcyn?g uren? Ach! geen vermaakliikheyt kan in dees Rijksstadt duren: Elk zucht 'er onder 'r juk van 's Koninks dvvinglandy, En haakt na zyne doodr Maar meent gy ook dat my Wraikgrerighcyt beheerft? — neen, ik kan de plagen (Gelijk ik heb gedaan) geduldiglijk verdragen. Bon. O edelaardig bloer! hoe wel gelijkt gy qa †vV broeder. Ach! ik min en haat de Voi st: zoo dra Hem iemant leet doet, zoud' ik hem mijn hulpe bieden; En mijn gezicht zg gg tot nut iets goers geschieden, Dat ieder zat in ruU, en zorgde voor geen leedt. LyA. Watzou'tmy vreugde zijn. — Ridder / ik vergeet Noort de genoten deugd' van ii kost ik 't beloonen Ä Doch deugd' geen loon behoeft: zy kan haar zelve kroo- Door hare daden. Gy, o eedle jongeling! (non, Maakt u een groote oaam. De hulp, die ik ontfing, De troost, en zorg, met alfuw'goŽgenegentheden, Doen dat ik knielen moet voor u, om met gebeden Te smeken, dat gy gaat vernemen na die geen Daar ik om treur. jion. Staat op Princes; uw heusche reen, En deugden zijn de dienst wel waardig, kost ik vinden Een die my tyding bracht van uwe welbeminde, Ik ging hem zoeken; doch 'k en mg niet buyren trecn, (Als ik \ gebodt gedenk, en schrik kruypt doormijn leen) Of'k zal tot strafde doodt bezuren. lyd. Wreedc wetten / O Hemel wat gebodt! Hon. Zulks doet my nu beletten Dat ik niet zoeken kan een bode; maar ik wacht Mijn knecht hier, (schoone maagt! )eerdatdeduyftre nacht Verschynen zal, met haar cieraat de zilvre lichten- [p. 9] IZrf. Dt gunnen my deGo—n. Wat vrees kunt gy niet fligten (O Vader / ) in het hart van die uw llraf ontvliet. Hoe klaagt het bloedt hier van d'onnoos'Jen. Die beziet Den stroom van Medus,zal met vele druk aanfcbouwen, Dat hy, geheel ontroert, nu schijnt als op te houwen Te sprengen 't aardrijk, en de kruyden, diealrijdt OpwalTen door dit nat. . De schoone veldttapijt Met bloemt jes, die door kracht van 't water cierlijk praalde, Is leeg, G?en kunstenaar, na rechte waard', afmaalde De schoon-en-d eJelheyt nooit van dit heerlijk landt. De doorn en populier bezetten hier de kant Der loop rivier, diezich in zee wer uyt komt gieten \ Bosch en 't gebergt staat wel. Een ieder kan genieteČ In zulks te zien zijn lust, die zich daar heenen wendt. Geen landt in Aften is zoo gezont bekent Als dit: gcmatigt is de lucht van hett', en koude. Het is er schadu wrijki een vreemde reizer zoude Zich schutten kunnen voor dehette van de zon. De zee is hier niet flraf, maar wat getemt. Men kon Geen schoonder Koninkrijk als Meden ooit verkiezen . Maar 't is ou byy ten vreugd'. Men kan de moet verliezen En schuwen bet vermaak, wanneer de noodt ons plaagt. Hon.O wat een heerlijk landt! 't welk schijnt, na gy t voor- Gezegent van de Go—n. (draagt, lyd. Die zijn van ons geweken „ Zy str?fFen nu ons quaat, en toonen menig teken, Van droef heyt,in de Incht.Gc—n/geeft ons niet de schop. Helpt de vervallen staat der Mediers eens wŽŽr op, Eu doet ons zien dat haast verwiflelt in genade, Verandert 's Vorsten hart. ho77. Wilt u van druk ontladen, Ik bidd' stelt u gerufi. 'k zal zien of Cloridan Hier in de stadt ook ca my zoekt, zy. Mijn Heer, ik kan Nooit loonen uwe zorg. Wat dank zal ik u geven } 1 [p ] 40 DE ONTDEKTE Eon. Mevrouw, 'k verzoek dat gy met minder vrees wilt Den Hemel u behoedt. (leven. Zyd, Die gunn' u alle vreugdt, Ditgy een blyde maar', wcnsch ik, my brengen meugt. Binnen, DERDE BEDRYF. Tortifte,leggendeop een heit vm groent eyEh.tldOyCloridm,in't bosch O-emel Ä met wat gunst komt gy my over rten? -leeft dan der Rovers swaart my 't leven niet doen korten? O wonder! ben ik hier in 't Elizcesche velt? Tcef ik? of is mijn ziel al opgenomen? melt My Goden waar \k ben: op dat ik mag geraken Aan kennis van mijn staat. Wat zullen deze maken? Gy Moren, zult gy my ten twedemaal dan do—n? ILbulO neen,miin Heer, wy staan ten dienst van uw' gebo—n, En door ons hulp zift gy by 't leven noch behouden. Tort, Wel hoe begrijp ik dir? door uwe hulp?'k aanschoude U nooit als nu. Waar hebt gymy gevonden? zeg. Zbal. Wy hebben u ontrukt de Rovers op den weg, En u alhier gebracht, Tort, Waar is mijn tweede leven, Mijn lieflV I ydia? is die tot buyt gebleven? Clor, O neen. mijn Heer, een Graaf van Moorlche afkomft heeft Uw I.ief na Stadtgeleyt. u zelfs geen nadruk geeft, Noch vreeft niet dat haar eer van hem gekrenkt zal wor- den. ('Ē" Č Toyt.lx-v handen van een Moori is 't waarhtytPach! hoe fnor- En fnedenalseen pijl. die woorden doormijn hirt. O pynelijk verdriet! — wonden in mijn smart Zbal O princelyke Heer! wat dat mijn oogen zagen, ć Mijn Broer gevonden! wat veranderlyke dagen, ć Beleeft gy, — Princes van 'i Parthefe gebiedt, [p. 41] Doch (laas! ) verftooten.zal 'k my melden? neen, noch nier. 5, Licht dat die blijdschap hem het leven zou verkorten > En, vol van vreugde, hy op 't nieus ter nederftortcn. Een v/ondt breekt haastig op. O aangenaam luweel! ć Gy maakte my bekent, door dit voornaamfte deel, Dat gy van 'tRijk behoudt,en uy t gunst hebt verworven ć Van vader, dat gy zijt die 'k waande al lang geftorven. Ik vcyns my noch een tijdn Clor. Hoe is 't? Iott. Een droeve pijn Ÿntftelt my. dat ik moet van haar gescheyden zijn Die ik het meeft bemin. Isniemanthier te vinden Als gyliŽn met u twee, die eens verneemt hoe 't in de Sradt al gelegen is met mijn bedrukte vrou? Met alles dat ik heb ik 't hem vergelden zon. Clor. Mijn Heer, bevindt gy u nu war bedaart? de leden Zijn die gevoelig van deez druk? ik zal gaan treden, Na d aller waardfte, die u dus bc kommert hout Forf. Mijn vriendt, mijn huJper! wiit gy 't doen? Clor. O ja. 'Fort. Gy zout My meerder weldaadt doen als ik u kan beloonen, Clor. Dat is het minŸe dat ik doen kan. Fort. Zegt mijn Schoone, Dat ik op morgen haar te spreken meen. Den Hemel u behoedt, en neem u in gena. Cloridan bm. Fort. Die zegen uwe reys. Wie heeft my dus genezen, En my deez' trouwe gunst en hulp in noodt'bewezcn? \ Ehzl. Dien Edelman die g'hebt gezonden na u\VbrŸydc. ' Fort.V/t loon verdient hy niet voor zulk een heyizaam Ik ben nu wer verduikt. (kruydt? 'bU Door 't bloedt u afgenomen Zijt gy verzwakt, en is deez fiaaute u aangekomen lortt Maar, ach! [p. 41] Ebd, Schep moet mijn Heer. Watis'cdatuontfteli? Fort, Een sware zorg en onel my noch het hsrr beknelt, En 7.a! my quynen lioen.Was mijn Voogdes hier. Goden Hoe of zy leeft, ay my.' Hoe dus Heer? jryf, 't Is van nooden Dat voor my weŽr kruydt gaat halen: 'k voel mijn kracht Befwiikeo, "k stort byna ter neder in onmacht, Waar groeyt mijn hulp? is 't wijdt van hiet? EbAl, Een wcynig buyten. Fcrt, Ey! haal my wat. Wilt my terwijl alleen befluyren. EhMl. Mijn Heer ik loop. Indien ikfnelle vleugels hadt Ik was u straks wer by. f-'-'o '""'" Fort. Nu hoop ik, waarde schat, Princefle Lydia! u zelfs wel haast te vinden. Deez' vey rezing was ma.ir om deMoor zoo te verblinden Dat ik 'tontfnappen mocht. Ik voel geen pijn. hier leyt Mijn helm, mijnschilt,en zwaart: Fortilte haast u. scheyt Van deze plaats. Laat de Barbaren myne schreden Navolgen. Onbekent zal ik van hier gaan treden; En my vermommen met een valsche baart, tot dat Ik, door de duyfterheyt begunstigt, raak' in Stadt; Daar zal ik of de doolt, of myne zielsbeminde Ontmoeten. Deze Moor zal 't lege Leger vinden. BinnenČ Ehaldo alleen, 't TS stil. 6 goden ris hy doodt? of flaapt hy? ziet lOit groene bedt is leeg. Helaas! ik vind hem met. Waar zijt gy broeder? spreek.het is hier qiart geschapen: Hy is vertrokken, ik verneem hier helm noch wapen, Of eenig krijgsgeweer. Ach broeder! zijt gy voort? Gy doodt uw zuster, door een wrede dubbie moort, Die haar beminde mift, en u ook. Ik wil sterven. Neen, 'k zal hem volgen. Mijn Honestan,'k moet verwer- V. H E E R S C H A P Y. Nu liefde, voor de trouw, die u uw waardfte draagt Welk u dus onbekent ge volgt heeft, 'k ben een maagt -En die gy eertijds hebt uw' trouwe min gefworen, Zoo gy volflandig blijft. Mijn minnaar uyfverkor'en! Al lang genoeg geveynst, ik ben uw' dienares Dus lang geweeft. doch 'k zal ti toonen uw' Princes. Maar (ach Ä ) hy is, zoo ik geloof, in 'r vier omftcken Van min, tot zyne roof; ik zal d liefde breken, En dempen deze vlam, zoo fc hfelijk opgewekt. Ik spoey my heen. Mijn itaat dient aan de Prins ontdekt Die niet geweren heeft dat hem zijn liefste kende. Al lang genoeg gebeydt. Ik zal mijn gangen wenden Daar recht na toe. Ik vind mifschien mijn broeder daar, En maak voor alle bey haar duyflre oogen klaar. Binnen, Terunder, Gardeio, VeKwdo, in '/ hele Fdeis. NU swemt mijn hart in vreugt: \ schijnr dat miin ha- ters wyken. j'n, 'k Beheerfcb nu na mijn wensch dcez'groote Koninkry- F.n wordt ontzieni't wijl elk voor myne flrengheyt vreeft. GĒr. Is iemand t voor zijn doodt gelukkig ooit geweeft > Ver. Waar 's iemandi die een Vorst zoo groot, in vree<; ka•Č ftellcn? ler, / 'er. Gardcrio swigt en swijgr. komt gy my hier noch queil t Is my te veel gezeyt. Weet, dat ik machtig ben Uw tong te fnoern; k z;•1 't voor deez' reys dulden, er> Ais'tmywer komt te voor Ÿ met meer strafdoen boe- Is t onderdanigheyt uw Koning dus te groŪtei> (ten. pi O neen. 't is geen omzig. Qi voort uyt mijn gezigt . t| Die een heet vier van toort) in deze boezem stigt. GrMn. mk- Vertrekt mijn Lijfwacht. Gy,Verando, wilt hier bly ven: „Ik moet alleen in 'r Hof met u wat vreugd' bedryven, Tot blijdschap, dat ik ben omkomen dit verraar. K fer. Ik ben die eer niet waart, mijn Vorst. [p. 44] U meerder dunkt, ik zal dtc u terftont vereeren. Ver. Ik dank u voor UW' gunst mijn Koning. M')" begeercn Strekt na geen hooger staat, maar meerder dienlt,om my Te voegen na uw' wil. Gy zijt mijn vriendt. k liely Dat ik geen liever hebb' als u, gy zijt mijn leven. Kost ik, 'k zou na mijn doodt u all'mijn machten geven: U vv' trouwigheyt kan nooit genoeg vergolden zijn j Die is gelijk de raadt van Raadsheer Oratijn. Gy zijt my bey ie waardr,zijn oudt-uw jonkhcyt.zamen, My kunnen na mijn lust iets in decz' tijdt beramen; Hy stut mijn staat, en gy prijft my 'i vermaken aan, En wat het Hof vereyft. Uyt menig onderdaan Die uytgeftooten zijn, zijt gylicn bey gebleven Bvmv/en in uw' staat vermeerdert, en verheven. Frr.Uvv' gunst is meerder als 'k mijn diensten waardjgkenn; Waar'v'oor ik eeuwig uw' verplichte dienaar ben. Ter Mijn vriendr. 'k Verlang al na Heer Oratijns weerkec ' Stlgcildo uyU Uyt Parthen: vrienden kan men niet te lang ontbeeren. Indien de Votft gelieft te eeten 't middagmaal, Het is u al berey t in deze groote zaal? Ter. Ia. toont u vly tig, in het geen ik u gebiede. Ziitdienstig, op mijn woort. r . „ j st. Mijn Heer, het zal gcschiedcn. Per. Kom, zet u aan bymy. „, w.Ē.r 't Is met verlof. mi)n Heer. Zijn Majeftey t bewijft my al te grooten eer. Zy4 t.fd zittm. ru(l, levert Terunaer een gUs met ivi w iMn Veranda over. . Per. Verfrift uw hart met Wijn, 'k wil nu mijn vreugd niet toornen. . i,-,. Staatjongcn, laat terftont hier voor ons danlers komen. £Ēir. 'k Volvoer uw last, mijn Vorst. ććf ' 't Gezicht dient mee verzaat, Wanneer de tong zich wil vermaken. Lustig, laat [p. 45] My zien of Bachus u is aangenaam. ć Ver. Zijn zinnen ćZijn al op 't hollen dTpoor., j}gr Wel, zullen zy beginnen? Frr. 'k Verneem haaral, mijn Heer. Daar "wort gedctnst, en gefpeelt. Pgf. l)c oogen zijn voldaan ƒn d 'ooren.maakt een eynd'.hout op.y mooc wel gaan. Begeeft u uyt deez' zaal, en Ibakc het vleyend' spelcH. Dat smaakt! — zulken drank zou my de zinnen stelcn. O helder goden nat! ontbinder van mijn (mart, (hart. Vermeerd raar van mijn vreugt, gontlalt van zorg mijn Door uwe zoete smaak betoovercn mijn zinnen, Gy prikkelt mijn begeerte, en dwingt my om te minnen. 'k Wordt in mijn oude tijdt weer jeugdig. Hadt ik hier Mijn schoone •delia: dat ik mijn minnevier Mocht bluffen in de schoot van die ik Img beminde. Ver. Mijn Prins verbeydt, tot dat de duyfternis verblinden Kan d'oogen van het volk, dat met dit weik haar spoc Zou drijven. Peria. Hoc, met my! en ben ik niet haar godt? Die macht heb over al mijn wachten, 'k ZaI beletten Dnt niemant op dees' tijdt zich tegen my zal zetten. Mijn hettc neemt meer aan. Verando. het fenijn mde kop doende. Uw brant zal zijn gebluscht Uyt defe kop, 't is wel bezorgt. Peria. 'k Voldoe mijn lust. Garderio, kom voort. Verand. Ik zal noch moeten beydcn. Garder.ayt Gard, Wat 's uw' beliefte Heer? FerŸn. Gy moogt u volk geleyden Waar het u lust: ik wil niet dat hier wachten Itaan: Ikheb geen vrees voor iets, men zal my niet verraan. Gard, Is'terrenst? groote Prins. i>erian. Derft gy my dat noch vragen? Vertrekt van hier, of gy verkrijgt, voor antwoori,flagen. [p. 46] ć Gard. O dolie dronckenschap! 'k zie Bachus heeft, door kracht ć Van zijn geparste druyf, hem in deez'dut o;ebrachr, ć Ik vol 't jrcen hy gebiedt,en zal mijn vrei'de scheppen ć Met minder zorg als hy. Garderio binnen, ftr. Vertrekt, geen woordt wilt reppen. Wat dunkt Verando van dien fie!? Ver, 't Is u getergt. Ter. Nu dient mijn minnares om mins genot gevergt. Staat jongen, hou. Sagaldo uyt, Stig. Wat is zijn Majefteyts begeeren? Ter, Gaat, zeg Idelia, dat zy ons komt verecren Met haar gezflschap. l aarz' haar pronken uictcicraar, Op 't kostelijkfte. D nz' haar nier lang bi Jden laat, Maar straks met u verschijnjzoo zy niet haalt gereedr,, is, Of uytvlucht zoekt, 'k zai dan betoonen 't geen my leedt, En haar verdriet zal zijn. Spoeir, als een vlugge gast, U vaardig hŽŽn. Stig, Mijn Heer, ik volg uw' Hoogheyts last. Stig. bin. Ver. ć Uw' doodrdrank komt dit voor. 'k zai heden hier CaHander ć Vertoonen, en hy nu een tweede Alexander. fer. Wat dunkt u van deez' kop? Z'is treflijk schoon. fer, Deez' is 't Daar Priamus uyt dronk voor Troyens val. Geen twist Kan my ontroeren; ik vvi' met deez' dronk gedenken Deuytvaart vandien schehii, diezocht mijn lijf te kren- Dat is u voor. 't is uyr. (ken. Ver, Nu zal het landt wel dra ,, Ontflgen worden van deez' wreede, Per, Volgt my na. Ver, Ik zal. Met vreugd' doe ik z'jn Majefteyrs geboden. 'Per, Hoe zeyt Verando! wil men iemant voor my dooden? yrČ Het krachtige fenijn begint te werken. [p. 47] lisif\ Periander rafl. Wel, Waar toefrmen na .'vaar voorr. Ceen doodt en is te fel Voor een verachter van zijn Opperheer. w†t woeden Zoo lan adem schept, en doet derz Rijken bloeden, In vveeuw eh weezen moort verdronken lepgen. Maakt Dar Meriiens Rijk met kracht, het onderlt' boven raakt. Kom Radamant tre mee na mijn Palais: op heden Moer ik u meiden een zeer wrecde zaak. Uw treden Gaan al te traaj?, stap voorr j u zal geen leedt gcschin. In mijn geheym vertrek zal ik u laren zien Het hart van Florimeen, d 'eed 'ie Vorstin. Ver, O Koning Is't waarheyt Per. TwijfFelt gy? zoo reyft wer na uw woon•ng. Vertrekt, gaat, neen, ey! blijft: ik moet u meer en meer Verhalen, hoe ik haar ter doodt bracht, 'k heb haar eer, In schijn van Vorst Turbijn, gebrnykt; ikdeedt haerfter- Toen zy Filidamor haar zoon tot mijn verderven (ven; Te houden zocht in 't Rijk die ik gebannen heb. Om dat mijn groot verraat bedekt zou blijven, 'k Schep Kil weer wat aam, en moet voor u 't gemoet onrlasten, 't Wijl gy altoos mijn hulp verftrekre. Plutoos gasten, Ik zal u nltemaa! doen nooden, op t banket, Van menschenvlees, en bloedt: gy hebt mijn boos opzet Altoos gefterkt, ik kan u eeuwig niet vergeten. Kom, helpt my ( fnoodt gedrocht! )dees' bloed 'ge maal- Waar blijft uw' aangang. ( tijdt eeien. VerM, Ziet zy komen str&ks. Peti-t, Maar, ach! Hoe zijn Ēw ooren doof? verneemt gy niet 't geklag Van deze Koningin? ha?•r toorts die komt my naad'ren, Zy zwiert voorby mijn lijf; het bloedt druypt uyt haar aad'ren, Dat ik hebb' afgetapt. Waar berg ik my? oey tny? O zielelooze geeft raakt my niet aan Č ik ly Ben pijnelijkefmart, enstfaf genoeg, totlššnit, [p. ] Dat ik (te valsch ) bcfloeg de plaats van uwen Koning. O dootUvaar toeft t>y?komt. zy dreygt my. ach' zie daar Trefc aiy •urbijnoos krooll in 't diepl• van 't vleelch. vermd. Verraai Wat razerny is dit? 2>erian, Bekent, 'k ben een Verrader: Ik doode tonrecht, door mijn lift, uw goede Vader. 'k Wacht loon, na mijn verdienfh Eer my de pijn meer plaa|>t, Bidd' ik, gy door uw handt my vootts ter hellen jaagt. Veran, 't Bedrog barft razend' uyr. Diagon l)eeft geen logen De fnoode rnoordcnaar in 't aangezicht ge(pogen. O gruwelijk gedrocht, van ond'ren voortgebracht, Gy daalt vergiftigt ner, daar gy uw' straf verwacht. Peria, Wat vocht uy t Lethis stroom biedt gy my aan? 'k zal leflŽn Mijn dorst. 't Is 't bloedt, van de onschuldige Pnncefle, Dat ik gedroncken heb. Wie bracht het my? ik zie Hem daar, komtgladdestaal, verzei my eens, en bie My uwe hulp, om den verrader te ontzielen. Veran, Sta af, vergifte draak. Ik zweer u te vernielen, Gelijk Apollo eens den wreden Python dec. l'cria. Mijn hart is vol van (chrik, en bange pijn. O wee! O dolle y ver in mijn toorn! 'k herroep mijn woorden. Hout Oratijn, en wilt dc Koning niet vermoorden. Ach Eed len hoor 't geraas. De zaal is vol van Ÿcht En blixemdralen. Wat een vreefe! ijk gezicht Ontroert mijn ziel! onUluy t uw' ooren, hoort dit karmen Van Verft tpaminond: ey! wilt u mijns erbarmen. Hoor wat een doof geluyt hy in het moordt-hol geeft, Daar hy in smoorr. Hoe! 'r schijnt Diagon weder leeft, En komt recht op my aan. Waar zal ik my verschuylen 'k Zie niet dan schimmen die zeer naar en ys'lijk huylen. Waar zal ik vluchten? waar ben ik van haar bevrijdt? O Vorst der Parthen, kom, verdelg my. Aarde Iplijt En zwelg my leveiid' in, zoo raak ik iiyt dit leven. [p. 49] Bebloede borstcn vvijkc. Zier hoe mijn leden beven. Itn raakt my niet . sta af, o schimmen J w.it 21I 't zijn? Ik wort van een gescheurt,en ly de jjrootfte pijn, ( henen, 'k Gevoel een iEtnaas vier. Daar vliegt het nacht- spook Ha Ä nu word ik verblijdt, mijn droef heyt is verdwenen. Men roep hier Oratijn. Getrouwe, kom ik zal Vcrni: uwen ons verraar. Gydeedt, my te geval Een groore dienst, door u ben ik ten throon geftcgen; Door u heb ik 't gezach na mijne wensch gekregen. Blijf my als raadsman by! gy ziet my in de noodt; Verlaat my niet. Hoe dus! gy zwoert my tot der d oodt Getrou te zijn; wat 's dit! vreeft gy voor Periandcr } U is niet onbewust hoe ik mijn naam verander, tn wordt Turbijn gelijk, zeer rijk'lijk uyrged—ft, In Koninklijke pracht. En schroomt niet. Neen oy most My bystaan. 'k Heb de Prins verbannen, door toeraden Van u, en Lydia befloten. Doet my baden In 't bloedt van haar, die my staag rieden tot den val, En mijn bederf . .. Maar hoor, wat of dit worden zal? Wat moort-trompet verheft fich aen dees' kantP— godenf Wort my in dees eilend' de strijdt noch aengeboden? Of komt mijn heyr begruyft van bloet, van flof,en zweer, In zegen t'huys? hoe is 't? ,, Strafwaarde! boos, en wreer, ' Wat IS t dat my weerhout dnt ik u niet doe storten Door dit geweer in 't graf? uw levens draat moet korten. I Met meer ellendigheyt. | _ .. O wapen J op. Wel hoe! \ 1 en Itriir gaan? k wort verbaalh'k ben qualijk nu te mc. bchnk ik > — neen: ik ben een tweede Herc'Jes; heden ' Wil ik den heJlchen hondt van lit tot lit ontleden. | Wie kan my wederstaan > ik ben de groote Mars, 1 Die niemant aanzien derft, wanneer ik in 't geknars 1 Der stale wapens ben. Cypria wilt gy stutten Mi|n gramschap. en de doot van uwVulkaan beschutten? Hoe noemt gy my Adoon? mijn licyc Venuj Ä ziet [p. ] Hoe zoet lonkt zy my toe. Maar zie ik Circe niet? O ja. zy is 'r, 'k bezwijk, en word een zwijn.Hoe! dut IM Ik bŽn een PhaŽton, en geen †lyfs. Dat schiit ik, Ik ben AnoUo zelf, 'k vertoon mijn glans, en licht. Wie werpt Achilles daar ter neder met zijn Ichicht? Ey my! ik ben geraakt, en moet dit duur betalen. Neen.'k zal 't oni vluchten,eermen my komt achterhalen. Jk ben een Icarus, mijn vleugels zengen van Qg20n. Perinnder zijgt op d aarde neder. Ver, Zie daar, hy valt, t'wijl hy niet staan en kan. Ter. Hoe klaagt gy Atlas? ja gy hebt wel recht tot klagen: Uw hulp vergaat die u 't Heelal zoud helpen dragen. Ik wordt een watervliet, en giet mijn stroomen uyt. Mijn ey nd genaakt, 'k verdwijn. Ferimdcrflerf' y ' Daar barft die fnoodeguyt. Nu is het Rijk bevrijdt van zijne dwinglandyen. Dit doot gedrocht zal ons zijn wreedheyt met doen lyen, Hy ley t al zieleloos. 'k Zal straks dees blijde doodt Uytroepen, en dees staat verheugen in haar noodt. Bm Sttguldo, ide†A, Lnfnhrim, Stk. TjOe niemant by de Vorst? hy leyt hier neer. — go- 11 den! Wat heyloos ongeval! mijn Heer, hoe is t? •f hem de spraak: hy is van 't levens licht berooft. I,. Hoe! doot is Meden dus ontbloot van Opperhoott f sf Gewis. Wie of hy tot dit schelm st uk parften? LaU. Een boos fenijn heeft hem het hart,helaas! doen bar- Ziet hoe gezwollen dat zijn lichaam zich vertoont. Iten. ideU Gedaan is 't met mijn glans. De hoop om haalt ge- Te zijn verdwijnt tot niet. Is 't mogelijk! ik zĒchte Niet te vergeefs om 't quaat . daar ik nu vast op duchte. Wcgh eer, en waardigheyt. Ik zie door uwe doodt Is Sth> 4i HEERSCHAPPY. O Periander, my van mijn geluk ontbloot. Mijn vrienden vyanden. Mijn haters zegenpralcn, En al het leedt dat ik haar wenschte op my dalen. Stt, Bedaart Mevrou, wie weet hoe alles noch vergaat Idel. Wilt gy Stigaldo my een dienst doen in deez' staat? Zoo bidd' ik, om de wil van die u heeft verheven, Dat gy my door uw hant straks wilt de dootfteek geven? Stig. Geenfms bedroefde Vrouw,lecft zoo wanhopend nietŽ '„Č ldeU O jammerlijk ellend! — bitter zielverdriet Ä Hoe is die mond verbleekt die ik zoo dikwils kustc. 0 voorzorg van mijn weeld', en zoete hartenlusten, † w doen en is niet meer. Gy zijt gelijk een steen, Zoo onbeweegelijk. Ach! dat nu ook verdween Uw waarde lust-genoot in hare zilte tranen, Die doch de weg na 't graf my daag'lijks zullen banen Ween mijn Lambrina, weent om dit mijn ongeluk, Beschreyt tot in uw hart mijn ongemeene druk. Nu ploff ik haastelijk van boven na beneden, 1 et op mijn ondergang; van deze morgen, heden, Was ik verzien met een uymemend groot gezag, En zal een voetveeg zijn in 't eynde van dees dag. Ik speir mijn nederval, die plotz'ling zal genaken. Roept moort, ja dubb'ie moort, begeeft u op de daken, Stigaldo, schreeuwt om hulp; maar, ach! het is te laat. Ziet om of iemant zich hier niet verschuylen gaar Voor zijne gru wei-daad. Ach! wie heeft dit bedreven? En zijnen Koning op zoo fnoode wijs vergeven Lamh. Wie maakt ons hier bekent, wie zijne hant zoo wreet g. Tot moorden d wong? P Ik zie geen eynd aan al mijn leer. 11. i Hoe sterf ik noch had ik dit Hof nooit met mijn oogen Aanschout. De fnoode zucht tot eer heeft my bewogen. En dus in 't ongeluk gedompelt. Weet ik ook Geen uyikomft?reykt my maar, Lambrina,touw of pook. Of doot my zoo gy kunr. ƒ p'"Č Mevrou sprecktandre reden, [p. ] En verat my niecdeez'daadt vol fnoo Je ruwlijkhcdcn. Ziet daar Garderio. En vreeft niet al le vroeg. eerder io, tČ LijfwMhten, Gar.\T7leis'tdieaande Vorst dus zijne handen floeg? jdel. W Dat weet den hemel, die de moort wil openbaren. Gar. Waar of Verando is? de wraak zal hem niet sparen, Zoo die geveynfJe fiel zijn meefter door fenijn Heeft omgebracht, hy was zijn befte vriendt in schijn, Maer vyandi inder daadt, tot dit verraadt gedreven. En gy Idelia, die hem al in zijn leven Zoo hels vergiftigt hebt, zult meerder niet bestaan Č Noch stoken, door uw lift: uw heerschen is gedaan, Het stot zal, om dat gy geen twift meer zult verwekken In 't Ktjk, van dezen dag u tot gevang'nis strekken. Uel. Hoe fnoode, waarom dat? weet gy wel wie ik ben? G tr. Het liftigfte ferpent, dat ik op aarden ken. Ik weetuw'ondeugt, en daar by, hoe gy zeer waardig By Perianiler waardt . die u op d eer-throon vaardigh Opklimmen deed, nu zult gy vaardig dalen af . IdeL Een Hooftman van de wacht kan die my dus mijn Itrat Toelegoen? neen, geenfins, 't staat niet in uw vermogen. Zijt gy qict mee. als ik, van kleynhey t opgetogen Tot dees' uw achtbaarheyt? Q Ik ben nu meer als gy, Dat zult gy zien. Kom hier mijn lijfwacht, hoor na my. Wilt deze Ihoode Vrou, en haar onzuy v're handen In d'yzers knellen. jjgl Hoe zult gy my zoo aanranden, Gy rekels, die nu bast, nu mi)n behoeder leyt Gefheuvelt. .,, l u-,Ēr Ln>L Ach! mijn Heer, toon doch barmhertighcyr. Car. Vercier dees Staatjuffrou ook met die praal-cieradcn, JPn leyt haar dus ten toon, ontneem haar de gewaden, Die haar bedekken, trek haar aan het geen gy vindt; Hoe slechc het is. Ziet daar verdwijnt uw mocdt als wmt. [p. 55] JdeL Zult gy uw's Konings Bruyt aldus in yzers prangen? Gr. De hoer van een ryran. Hout haar te zaam (evanen, En zorgt wel, op uw hals, dat geen van ha;ir 't ontvlucht. O vilders dochter! hadt gy u in uw gehucht Gehouden by uw man, dees rch;ind zoud' u nier treften# Uw overfpel en moordt kon u in 't quaad verheffen: Maar wacht een schandiijk eynd\ Idel. O Goden / wat een fraaat / Kom doodt my daadlijk, of laat ik het doen. Zy grijl>t na Garderioos degen. Gar. Dat laat Jk u niet eerlijk toe. gy zult uw straf verwerven, En door beuls handen, op een andre wyze, sterven# LitfTj. Maar wat heb ik misdaan? Gr. Zwijg, eer het u berou, Strekt voor gezelschap aan dees fnoodbedachte vrou# Wech met haar. ideL Dit 's mijn loon, ik had met recht te vrezen. Idelij en Lambrinj met de Liifwachf binnen Gar. Stigaldo, dat het Hof geopend wordt, en deze Ontzielde Vorstgetoont. men zoek Verando. stig. Wel; Heer Hopman, 'k maak bekent dees moordt, door uw beveh Stigxldo binnen. Gar. In deez ontroerde zee moet ik nu naarftis waken, En pallen op mijn ty, om verder te geraken, Door vroomheyt in mijn wagt,tot meerder heer/chappy. De vreeze tot de Go—n blijf my in alles by. Binnen. honejlm aan £een\ en Cloridan aan d andre zyde op V Voorhof. Hon. r T Et toeven in de noot valt moeyelijk. dor. lx Mijn oogei\ Zien die Honestan ook, of vind ik my bedrogen? Hy is't. hon. Weeft wellekoom, op deez' onzeekre plaats Wat brengt gy voor een maar? Clor. Wat goeds, en Wynig quaats, D 3 Hon 1 [p ] 54 DE ONTDEKTE Hon, Dank zy de Go—n. C/flr. 'Den Helt by 't leven is behouden, BonM\]n vriend dat ik u hier omhelzen magi'k aanschoude U nooit op blyder dag als nu: t' wijl ik versta Daar hoop is voor de staag beduchte Lydia, Diealtijdt't quaadfte spelt. /y. Met kruyden, groot van krachten. Hield ik de wonden toe, en bracht die tot verzachten i Hy 's zoo gezont, en fris, dat ik vertrou, miflchien, Gy eerder als gy meent hem hier al wer zult zien. fim. O tweede EIculaap .' uw handen zijn geschapen Tot hulp, de een door 't kruydt, de andre om in 't wapen U te verdedigen. Mijn trouwe metgezel! Ik ben verblijdt u hier te zien. (Iffr, 't Is alles wel, Ebaldo past op hem, tot hy zal zijn genezen, En in zijn volle kracht u zoeken zal. Wat 's deze Hoe ziet hy dus verbaast. Vermdo schiehjk uyt, Ytr, Verheugt u, Helt, verblijdt U, in mijn komft: de Vorst van 't Rijk is uyt zijn tijdt, En Meden is nu van die fno— tiran ontflagen. Bon, ć Het hair rijft my te berg! wat komen droeve vlagen ć My dry ven over 't hooft. Een kinderlyke smart, 't Gevoelen van zijn doot port my tot wraak, in 't hart. Wie heeft dit volk verlost? wie heeft de Vorst verraden? Ver, Ik ben d'uyt voerder van zoo heerelyke daden, Waar door ik groote lof verkrygen zal. Hon, ćIk moet ć Die hoogmoet dempen. Daar, hou daar. Honestan doorfleekt Vermdo, Ver. -Ey „ j Clor. Wat doet U dit bestaan, mijn Heer? jion, 'k Heb reden: men moet stratien Verraders. Ver, Ach! ik derf. EĒn, \ HEERSCHAPPY. jlcfjŽ Gy zult niet meerder blaffen †p d'ondcrgang van hem die u niet heeft misdaan; JMaar opgeholpen heeft. Laar ons na 't Hof toe gaan, En zien of dezen schelm, nu in zijn bloedt verzopen, Ons niet verraden heefc. Clor. Hoe of dit af zal loopen? Hy is gemoedigt als een Leeuw, wanneer hy brult O Go—n! ik vrees gy 't Rijk in tweedraght stellen zult. Binnen VIERDE BEDRYF. Zenon, Oratijn, in bosch en rorfenČ „yf Oo is door dit verraat de Vorst ontbloot van 't levcna Nu ziet het voJk op u# Ora. Wilt u ter terflont begeven Na \ Hof, en boodschapt aan de Eed'Ien, en 't gemeen j Dat zy haar stellen wat getroost, en zijn te vren: Want een, die vreedzaam is, zal over haar gebieden; Verfprcyt dit uy t mijn naam. Zen. Mijn Heer, het zal geschieden. Zenon bin Ora. Zoo raakt het booz'gewelt ten ondergang Hy zondt My na de Parthen toe; maar mijn gemoet en vondt Zulks niet geran te zijn. 'k heb my alhier onthouden Tot dat de tijdt zich na wat beters schikken zoude, Dat na mijn wensch gelukt. Mijn hart vint zich verheugt, Door de tiran zijn doodt: 'k zal de verftooren deugt Ontfluy ren, en hem op de goude throon doen klimmen Ik heb een wijl gevoelt datd'onderaardsche schimmen My quelden, en 't gemoet bezwaarden, met een last, De zwaarfte die de mensch hier dragen kan. Wat was 't Een fiioode daadt van my, een Koning te beroovcn Van staat, en eer, die zit befloten, en verschoven. 0 helsche raadt f hoe moeyt my zulk een vals befluytŽ 1 k heb de Vorst gefpaart in 't leven; maar dien guyt, En wrede d wingclant, zeer lichtelijk doen gelooven [p. 56] Dat ik hem hadd' verraoorr. wat mocht ik y vrig flooven Tot's duyvels dienst, daar zelfs de goden weten 't all Wat hier geschiet, en die het recht beminnen, 'k zal Nu met ootraoedigheyt, en need'righeyc der oogen, Cena verzoeken, met mijn kni‘n neergebogen, Voor d'oude Vorst, die niet op zijn verloffing denkt. Hoe is 't, mijn Koning? rijft. Turbyno Koning vun Medien, ah een oude kluyzenaitr, in een fpelonk geknielt leggende, Turb. yV Ie is het die my krenkt Ensteurt inmijn gebedt, welk ging ten hemel fteyg'ren? (weye'ren, Zoekt gy mijn doodt? ik ben gereedr. Maar wilt niet Dat ik voor c laatfte mijn gebedr, en klachten stort. Ora. Ey, hoor my, groore VorŸ! ik deed uw' kroon te korr. Turb. Wie brengt my in gedacht mijn koninglijke staten, Daar ik ben van ontvreemt? en hier, van elk verlaten, Bidd' ik den Hemel aan, dar die my vil ontflaan Van 't droevig levens last, nu 't beerschen is gedaan. Wiezijt gy? Orat. Kent gy niet uw dienaar, — mijn Koning? TurbŽ Gy zijt my gantsch ontmunt, wie heeft u in deez' wo- ning, Zoo akelig, gevoert? hoe komi gy in dit hol, En narebergfpelonk? zooduyfter, daar het vol Is van frpenten, en fenynige gedrochten? prat. Ik breng utroost mijn Prins: want die uw onheyl zochten Zijndoodt. Een helsche beul, enaardsched wingelandr, Gezeten op u troon, is door zijn vriendt van kant Geholpen, en gy zult wŽŽr in uw Rijk regeeren. Turb. Laat my hier maar in rust.'k heb lyden moeten leeren, En ben getroost mijn tijdt te eynden, op deez ste. Orat. Gy moer ons huiper zijn, om weer de goude vree Te helpen in uw' Rijkt Heer Koning wŸt my hooren? Turk. I HEERSCHAPPY. Turb. •k ben te zeer vcrnert, en heb c gezag verloren. Ik ben gantsch onbequaam, en in 't verstant beroert, Mits ik niet weten kan hoe ik hier ben gevoerr. Orat. Ik zal 't u melden Vorst. Mijn leven en mijn sterven Staat, Heer, in uwe handt „ ik zal 't getroolt verwerven, 'ci Zoo gy rechtvaardig my wilt rechten, t'wijl gy kunt j Doch eeuwig dankbaar zijn, zoo gy gena vergunt Aan my onwaardige. Geknielt voor uwe voeten, 'Wilt met dit scherpe staal de schulc my vry doen boeten. Maar'k bidd' zoo langgedult wilt houden, tot dat ik Uw lyden heb verhaalt. Het nootlors droef beschik iEiift' Hadt in mijn dienst gevoert, een Qaaf, die uyt de banden Van 't Parfiaanfe Rijk ontvloden was; wy spanden Te zamen, om een zaak (— gruvve]i)k verraat! t Datzulken dienaar, als ik ben ge weeft, begaat Aan zynen Opperheer) moetwillig te befluyten. k, Ik tradt dan in 't verbont met hem, het hooft der guyten, rfc, En dacht deez Ihoodighey t: hy was u zeer gelnk Van lichaam, en gezicht, zijn stcm en gaf geen blijk Van valsheyt. als hy (tak in koninkly kc klecren i Men vangt dan 't werk dus aan: tocngy gingFebus eeren. Heb ik, die toen ter rijdt uw' drankbereyder was, U in de drank gedaan, een kruyr, dar u zoo ras Gy 't opgedronken hadt, in vaste flaap deed komen; 'k Heb toen in 't duyfter, u in myne koets genomen, Dit kleedt u aangedaan, en zoo na 't bos gevoert. Periander, dit 's de liaaf, die 't Rijk, lang heeft ontroert, Heeft uw'gewaat terftont hem om het lijf gaan pallen - Het voegd' hem wel, niet dar hy hadt, kon hem verraiien Noch anders kennen doen of 't was uw Majeftey, Men droeg hem zulk ontzag,als u wierd toegelcyr. t Geen strekte tot zijn eer wierdt llraks ter handt geno- men, (men, TĒr. Wat hoor ik / is het waar! — neen, het zijn maar droo- 'k Gelooft is een gezicht dat my verftoren komt. INu ffieli voort, 't geen u is bewust. D f Orat, 1 [p ] 11 y8 DE ONTDEKTE Orat, Mijn tong verftomt, O Go—n / ik kan u pas meer dienen, 'k heb uw' leven Verlangt, u aldus vast befloten, en gegeven (Vermomt) u zelfs altoos de spijs en nuttighen, En u bewaart } hoewel de schelm my hadd' gebecn Dat ik u dooden zou, 't geen ik zey datgeschiet,, was; Zoo quam uw'Hoogheyt hier. Mijn Heer, ik kan 't ver-Č driet,,pas Verzwelgen, toont nu dat gy een goet Koning zijt, En voegt u op den troon, of anderSns, zoo splijt, En scheurt uw' Rijk van een. TwČ-. Ik ben al buyten reden. Zijt gy een mensch, en is 't geen droom f ik heb geleden Veel onrust, in mijn flaap: voorleden nacht my dacht Dat'k van een Adelaar wierdt op den troon gebracht. Orat, Ik zal die vogel zijn, die verr' zag op het ende, £n dacht dat d'onluks vrouw destaat baast om kost wen- den, (leyt. Mijn Prins, gebruykt uw knecht die hier noch voor uw Om u te helpen tot de grootfte Majefteyt In 't Rijk van Meden, vast gehegt aan 't Rijk der Parthen Turh, Hoe is dat mogelijk! ik heb, van goeder hasten, Epaminond bemint als een getrouwe vrind t. Verhaalt my verder 't geen begonnen is. Begint Van zyne val, en hoe zijn gemalin, en kindren, Haar hielden in 't verderf. Orat, 't Zal in uw rouw u hind'ren, TĒr.Neen, 'k ben in 't lyden wel gefterkt. 'k hou voor gewis Dat al mijn teergellacht me omgekomen is. Orat, 'k Hoop dat gy Lydia by u zult zien, in 't leven, Doch weet niet van uw zoon. Na dat hy was verheven Zoo maakte hy my Raadt, ik hadt de hoogfte stem, En alles voerd' ik uyt, door het bevel van hem. De Go—n vergeven my 't geen dat ik heb misdreven Uw Koningin verloor, niet lang daar na, het leven; En by, die uwe zoon en dochter haate, leyd' Haar ffl, 1) HEERSCHAPPY. f9 Haar lagen, maakt aldus uw' Burgers op, en zeyd': 'k Heb een gezicht gehadt, (het geen uw' Vorst doet quy- nen) Daar hoord' ik spreken: uw gez;ig zal haast verdwynen, Gy zult, door uwe zoon, van 't licht noch zijn berooft. Het wifpelturig graau, dat lichtelijk gelooft, Befluyt, Filidamor straks buyten 't Rijk te bannen; Beveelt hem in de zorg van een van zijn tirannen, Een gryze schuddebol, die korts daar aan vermoort Is van de Rovers, 'k Heb nooit van uw' zoon gehoort "Waar hy 't ontkomen is. jurb. Mijn zoon .' — Prins! de plagen Ontrukten ons van eer, op dat gy niet zout schragen Uw vaders ouderdom; nu ben ik 't leven moŽ, Ach .' al mijn troost is wech. Orat. Gelieft te hoeren, hoe Die valsche schijnvorst toen het Rijk der Parthen fleldc En kreeg in zijn gewelt: hy overviel 'c, en velde De Koning . met verraat wierdt daar Epaminond Vermoort, hy brak alzoo uw ecu wig vrcŽ verbond t. Het moorden nam begin. Een menigte van fielen Begeeren wraak, die in haar doodt ontschuldig vielen, Door zyne d wing'landy. Wat heeft hy niet bcstaan? Te branden, met vergift een ieder te verraan, Tonthoofden, en een strop d'onnoozele te schenken; Men kost in kind'- in maagd'- en vrouwen-bloedt ver- drenken, Zoo hadt de haat zijn ziel tot zulken lust vervoert. Men noemd' u, waarde Heer! geen mensch.maar becu. Beroert, Uyt vrees' voor straf, hoorde elk de Vorst Turbyno noe- Zoo heeft hy in uw' naam d'onnooz'len kunnen doemen. En meenend' dat niet wel verzekert was zijn staat, Ten zy dat eerftelijk al zyne grootfte Raadt Van hem verbannen was, en and'ren aangenomen, Zoo is hem, onvoorziens de doodt verraficn komen, [p. 60] Door een ondankbaar mensch en al te valsche vriendt, Die, gunsteling van hem, voor Hofraat heeft gedient j Verando, die als ik was van zijn waardlle Heeren, Heeft hem vergiftigt.Dus kan 't wankle radt zich keeren# Daar hebt gy het verhaaK Mijn Heer, en Koning, doet Met my wat u belieft. Welt noch uw gram gemoet Tot my in toorn niet op? Bewijft gy my genade? Enzijtgy sprakeloos? hoeis't? Turt. Ik ben beladen Met droefheyt. rijft, staat op u wordt gena verguntt Orat. Ik dank u, groote Vorst. Twt. š Oratijn! gy kunt My helpen, om in 't Rijk de fepter wer te I vveyen. Ik heb geleert gedult te dragen, en te schreyen Om 's werelts ydeiheyt, en mijn verdrukte staat. Ik merk, dat niemant hier, hoe vast, heel zeker gaar; Hoe zoud' ik my dan tot barmhartighey t niet wenden? Ik loon geen quaat met quaat: ik heb in mijn ellenden Geleert, dat alles komt van d'Oppergo—n, het zoet En wrange bitterheyt j ik heb hier mijn gemoet Gerust gefteltjbefwaart met zorg,metangft,noch plagen. Ik kan nooit zoo gerust de goude Rijkskroon dragen. Ik vrees die torffing, en een last, nu zwaar voor my. Orat. Doet het voor uw' geflacht, uw Lydia 'k weet zy, Die zoo lang is gewceft befloten in een kamer, Daar zy niet uyt en mocht, door zijn gewelt, bequamer Zal kiezen een gemaal, dat die, van groot geflacht, Met uw verwilliging uw Rijk beftier. Ik acht Dat zelfs Filidamor noch eens uw kroon zal krygen, \ Heb moedt dat hy noch is in 't leven. Tarh. Wilt doch zwygen, Of'k storte een zilte beek van tranen om mijn zoon. Indien hy, door uw' hulp, 6 goede Hemelgo—n! Noch leeft, vcrtrout hem in zijn vaders oude jaren Maar, ach! dien helschen twift beeft hem verdelgt. OrMŽ -Laat varen Uw m H E E R S C H A P P Y- y my zulks wijs .' wat dat ik zie en hoor! O neen, Filidamor en is geen swarte Moor, ion. Weet dat de schijn bedriegt, wilr d'oogen herwaarts wenden, En ziet of gy dan nooit my aan dit teken kende. Ž/. 'k Zie op uw' borst een star .' — Goden .' kan 't geschin! j Mijn Prins is 't waarhey t dat Belardo u mag zien? i/, u „ "TnH I. ikr'P'nstilt'denhemeUan? M f ' yrlldtn gaan. Noch eerft een kus Trinces. "i,dn. Geniet die. I .Vijf Ik zal hei doen, mijn Heen !; ĒT- u n',.. Komtmy werfpoedio-bv. Zoohaast tmymooglijkis. Vaan wel, min Lf/ -tn gy. VYFDE BEDRYF. IK heb my zeer verhaast. op dat ik mijn beminde 1 e eer aanschouwen mocht j en hoop haar hier te vin- den, By mijn geheymen vriendt, zoo zy 't genieten ma- Dewijl zy nu de buyt is van een aldcr. ach " " heeft haar vryheyr niet. z'is elders heen. — Rover Waar Heept gy mijne Bruydt? zoo gy haar eerverdoover Ach' '•lSdTH en haar schandfg'hebt verkracht?''' T>rl? 'bebde macht Der min gebroken om mijn Schoone te behagen. IK Iterf van ongedult: een ander heeft ontdragen doeu' waardfte pandt. Neen: hy en zal 't niet Te k(••ik is haar d eer, geen Moor en is zoo koen, Of 1 68 DEONTDEKTE Of 't zy hy mecgewelt haar daar toe heeft gedreven. Zy is de kuysheyt zelfs; 't verlies zou met haar leven Verdwyncn, zoo 't gewelt haar parfte. Maar mijn hart Bedroeft u niet te zeer: 't is ingebeelde /mart Die u zwaarhoofdig maakt. Mocht ik de Moor ontmoe- ten, Met wat een graagte zou 'k de schennis hem doen boeten. Hem moorden, diaar hy haar ontzet heeft? hoe! helaas f Kan 't wezen? neen. Ik (terf zelfs.door deez hant.Ik raas. War voordeel deed' haar dit? de liefde stelt my wetten, Om tegen de Barbaar my voort ter wer te zetten, Zoo haast ik hem maar vind. wie daar? 'kverschuyl my bier. I1one(lcin \ TortijleČ Bon, y\J At blyde dag is deez voor my: het minnevier Tot mijn gevonden Lief ontlleken.doet my bran- den. r<7r/.tGeloofdatdeze'tis. Ik wil hem aan gaan randen; ć Maar zacht, dar ik my eerll bezadig, eer mijn moet ć In toornigheyt ontrteekt. 'k wil geen onschuldig bloet ,, Vergietenj 't is een Moor,maar 't kon een ander wezen, ć Dieshoordt hem verder noch. Hon. Mijn hoop is wer verrezen, Die nergevelt was: mits ik meende dat de doodt Haar al verflonden hadt; doch k zie haar uyt de noodt, "Nu zy bekent is aan haar minnaar. Tort, ć 'k Zal my wreken. ć Hy is 'r/k en twyffel niet.'k Ben van mijn Lief verlteken. ć Ha hemel! wat ik hoor. hy hem haar minnaar noemt; ćMwr'k zweer dat hy niet lang zich van die gunst be- roemt, Ten zy hy my ontzielt. Hon. Mijn Lydia, ontdekken Zal ik hoe dit . . . Gy van deez plaats niet zulc vertrekken HEERSCHAPPY. 6q Of storten hier uw' bloedt. „Wow. Wie is 't die my verrast? Tor. Verweer u. Bon, Ha.' vindt een die op u niet past. Beproeft mijn dapperheydt. Cloridatty Honejiitn y Forti/Ie. Ch. 'k 'yf Al hier mijn Heer verbeyden. Maar, hemel, wat ik zie! ik moet de Ridders Houdt op gy Heeren. (schey den. pšw. Neen, hy heeft mijn kracht gctergt. :7jjc/<7r. Mijn Prins, vind' ik u hier? Bon, En schut my nier. Clor, Verbergt Uwgramschap. LydģJty Alidor, Honejlan, Tortijle, Cloridan, y Iet mijn Heer, en hoor de wapens kraken. ' AH, -Hout op, gy Heeren: wilt all' deez' vcrbittring staken, Verlaat dit fel gevecht tot dat de zon zich toont. ort, 'k Stry voor mijn Lief. f"Č. Ik voor mijn lijf. Ik bidd'verschoont U beyde, tot den dag n morgen komt begroeten. )" niet verzaat. Ik zal u wer ontmoeten. O goden / wie is daar, Fortifte, ach .' zi jt gy 't? p . W/. Wat hoor ik, dat geroep mijn hart en ziel verblijdt. K,..:y. Uw doodt de myne is, hout op, uw' toorn wilt lelfen. Bedaart. „ort. Ik volg uw wil, mijn waardige Princefle! Dat ik u hier omhels. " Daar leyt mijn zwaart. hoe! is 'c De minnaar die ik flus geholpen heb! — twift I Wat zaaydt gy hier uw zaad t. d E 3 Md, 1 reproduced by coortesy of Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. [p ] 70 DE ONTDEKTE Ahd. Wat komt zich nu vertoonen? Mijn Heer gezont alhier! lort. Mijn vriendt, hebt gy mijn Schoon In uw' beschut gehadt? jilid. O ja, mijn Heer, altijdt. Ferf, Zoo heb ik zonder rcn begonnen deze Ÿrijdt. Ik eyieh vergiffenis. jlonČ Princes, wilt my vergeven 't Geen dat lier is geschiet. 'Zyd, Hoe! d ie u gaf h et leven, En myne eer behoedt heeft voor den val, beftrijdt Gy die? Tort. 't Is door de toorn begonnen. Minnenijt En haat, die hebben my het vierig hart ontlteken, U wilde ik vinden, of 'k befloot my dus te wreken. dorČ Hoe is 't, mijn Heer? Hon, Ik voel my niet geraakt te zijn.' lort. Vergeeft mijn achterdocht, of strast mijn doen. on. De schijn Heeft u verleyt. Rrr, Doodt my: gy hebt my 'i licht gegeven, En ik heb nu gezocht te nemen u het leven. Ontziet geen Prins. 'Ho7j, Ik en gedoog niet dat gybuygt. 't Is u vergeven. Rijft mijn Heer, 't gezicht getuygt, Dat ook een Prins'lijk hart moet Ichuylen by uw' krach- Dies zal ik van nu aan u voor mijn broeder achten: (ten. Alzoo uw tweede ziel mijn zuster is. Beziet, Of 't blanke vleysch, en 't merk u noch geen kennis biet, Zyd. Mijn broeder! dat ik u omhels. Tort, Hoe, ik verander! Omhels de Parthfe Prins, uw' vriendt. 't Is Animander Die gy aanschout. HšČ. O Go—nŸs'tmooglijk! dat ik vind Een waarde zuster, die mijn halsvriendt heeft ba wezen 71 Die schoone maagr. j0rt. Waar is zy E-Iecr? helaas! ik gis Dielanpal door de doodt van 't jok oiubondenis, Daar haar de Uaverny heeft toe gedwongen. Hon, Heden Zult gy haar zien. zy haar verandert in haar kleden, En in gedaante. Torf, Ach / wat vreugd' is 't (Hemel! ) dat Gy ons dus brengt te recht. fjon. D\c rechfgetrouwe hadt Noch Hus dc eer om n te dienen. F0rt. Moet ik hooren Dat Amadalia was een van die twee Moren? dor. Waar van gy d'eene ziet, rot uwen dienrt bercyt. Fort. Ik ben mijn leven aan u schuldig. Maar verbeyt, 'k Hoop dat ik door de doodt vanVorst Turbijn zal win- TJw' goede gunst, mijn Heer. (nen jiltdČ Het volk dat juygt van binnen > Om dat het vry is, uyt de Isft der flaverny, I.yd. 'k Wensch dat mijn broeder krijgt de grootfle heer- schappy. Fort, Die komt hem toe; ik zal mijn macht by d'uwe zetten; Gy zult hier heerschen, en geen mensch zal dit beletten. jili. Dat ik mijn Prins begroet, die 'k nooit met kennis zag. Ik wensch dat uw' geluk ten Hemel ryzen mag. Hoa, Ik d.ink u. Laat ons zien wie dat my zal onifangen Voor Koning van dit Kijk. Zyi. Ik heb zeer groot verlangen U zoo vereert te zien. O langgewenschte zaak! Een vast en dubbie trouw heght gy aan een. Fort, Ik haak Na haar, die ik gedacht hadt nimmer wer te vinden. Hen, 'k Zal my voor al het volk, wiens oogen ik verblinde. Ontdekken. Lyd. Laat ons gaan. AUd, Hoor wac een groot getier. E 4 †raČ 1 [p ] 7% D E O N T D E K T E Oratijn Garderio, BeUrdo van binnenŽ LAng leefden ouden Vorst. Wel hoe, wat wil dit hier > Van hin. Lana leef Turbyno Jang moet onzcnKoning leven# Bon. Niet latiger hier ebeyt, ons daar na toe begeven: Tiirbijn is doodt, en geen verraderkrijgt mijn stoel. Lyd. Bedenkt u. broeder. Hon. Laat my los Lyd. Ach! wat gevoel Ik weer een nieuwe druk. Van bin. De Go—n ons Koning spareut Hon. Sa, Iaat ons gaan. Tort. Vertoeft: 7y zullen hier vergaren O wispelturig volk ' verkiert zoo haast niet. 'k zal Indien gy my verfloot, u brengen tot den val. Alid. Zy naad'ren, laat ons hier de uytkomft zien. Bon. O fielen! Verwerpt g' u rechte Prins? ik zweer u te vernielen, Indien ik eens befpeur die helsche liftigheyr. Tort. Ik zal u hulpzaam zijn. Van binnen. Lang leef zijn Ma jeftey t. Hon. O Hemel / wat zal 't zijn? ik zie, met grooie hoopen, Den Adel en 't gemeen rontom een kluysnaar loopen. Tort. Garderio heeft zich, zoo 't schijnt, hier by gevocgt j In zijn gebieden staat des Rijksmacht. Dar genoegt My nier. Laat ons haar niet te keer gaan, wilt u myden# Bon. Hoe of 't befloten is?! Tort. Gaan wy hier wat ter zyden# Ž Alid. O Prins! verhaast u niet. dor. Stelt, met verdrag, ten toon, De blyken, die gy hebt van erfrecht tot de kroon, En 't hoogfte Rijksgebiedt. 't Bedrog zal niet vermogen. Wanneer de waarheyt haar zal open doen de oogen. fionejlan, fortifie Lydia, Cloridan en Alfdor, \vykcn 0an d\en z.yde. HEERSCHAPPY. 7i Turbyno, OratijČ, Garderio, Belardo, Zenon Hone/lan, Tortijle, LydUy Alidor, Cloridan, Om/. Y die het recht bemindt, en graag in rust, en vre, VJZout zitten, ziet uw Vorst. Een hels tiran zijn flec Beflagen heeft de tijdt van vijftien jaar; op heden Breng ik hem voor u, nu de and re is overleden. Doet hem deeer, — volk van Medi‘n, nu, die gy Hem voormaals hebt gedaan. Stelt hem de heerschappy. Kroon, fepter, en 't gezag weer in zijn strijdb're handen, Zoo zult gy wer met vreugd' bezitten uwe landen. Turk Ik wenschte, Heeren.dat mijn zoon gebieden mocht, Belardo, waar is hy? ach I hadt gy hem gebrochc Met u. Hel, Mijn Oppervoogt, ik zal hem voor u brengen, JHon, Daar is mijn Voefterheer. clor. Den Hemel wil 't gehengen. Dat gy wordt Vorfl: verklaart. Hel, Ik zie de Prins, ziedaar.., Hon, My is dit Rijk en kroon erf-eygen. Een verraar Is deze, mits Turbijn is eenmaal omgekomen. TĒ>-.Wat,zou deez'Moor mijn zoon gelyken! het zijn droo Belardo, zijt gy zot? (men. Bon. Gy Heeren ziet, co speurt Aan 't merk of ik het ben. Orat, Wat dat hier niet gebeurt! TurL Gy onderdanen, ziet dit is uw' Koninks teken. Lyd. Mijn vader, dat ik u omhels, ik kan nau sprekea Van blijdschap, dat ik u hier vinde. Turh, Eniksta Als buyten kennis, zijt gy't waarde Lydia? O koninklyke maagt! wat toont gy wonderheden In uw gezicht, en in uw liefFelyke leden. Orat. Het opgeflotcn schoon breekt heerlijk uyt. Turk Mijn kind ti Ÿw, Hoe kan het mooglijk zijn dat 'k bier mijn vader vind, [p. 74] Alzoo hy dezen dag gedoodi is? Cur, Een verrader Is hier gcfneu velt, die de troon van uwe vader Bekleedt heeft, en hem uyt het Hof ter doodt gevoert 5 Maar is door Oratijn behouden. jjcn, Hoe ontroert Gy mijn gemoer. Ik kom u nader, mijn behoeder. Turb. Ik kenn' geen Moor voor zoon. Lyd. Mijn Heer, het is mijn broeder j Deez' zijn gemaakte verf bedriegt u. ziet zijn borlt. Turb. Mijn zoon zijt wellekoom. Hon, 'k Omhels u, groote Vorst. Mijn vader, ach I mijn Heer, hoe komt gy dus vervallen, Gekleedt in deze schijn? dus flecht, dit heeft ons allen Van kennis afgerukt. Tnrh. 'k Verwonder my niet, zoon, Dat ik ontkenbaar ben, die langen tijdt mijn rhroon Gemift heb, en alleen, in droefheyt, door mijn klagen, In 't lichaam ben verzwakt. 0yf Gy zult de kroon nu d ragen, O Vorst! die eertijds met mijn vader hebt geleefc In trouwe vriendschap. Turh, Wie zijt gy? 't gezicht my geeft Hier een gelykenis van Vorst Epaminohdas. Tort, Gy ziet zijn zoon hier voor u knielen. Xurb, Heelt mijn wondt ć ras. Laat ik u in mijn arm omvangen, kom, geniet 't Geen onrechtvaardig u ontnomen is; 't gebie.it Van 't Rijk der Parthen hoop ik in uw handt te stellen. fort. Ik blijfuw dienaar, Vorst. jjcU Geen dwinglant zal ons quellen: Die 't landt verraden heeft is doodt. Verando heeft Het al te duur betaalt: ik ben te onbeleeft, Te haastig in mijn doen geweeft j ik deed hem sterven, •oen hy des Koninks dcot uytriep. HEERSCHAPPY. 7? Car, Gy 2ult verweren Daar voor een grooter eer, dat gy uw vader mint j ( Gelijk gy waande dathy was) hoewel een kindc Van d'ouders wordt verfmaar, verftooten, of verfmeten. Zijn schuld'ge plicht en moet hy echter niet vergeten: Hy is zijn heer, de zoon is maar een onderdaan. Hon, 'k Nam in mijn ballingschap, en pijn, dit ook zoo aan. En wraaklast deed, te haast my (in mijn toorn) dus dolen. Maar 't is gedaan, hy 's door. jihef. tegen Turbyno. U zy de zorg bevolen Van 't Rijk; Wy dragen u 't gebiedt ( o Vorst) wtr op Tur, 'k Aanvaard' her. Lyd, Hemelgo—n! nu rijft mijn vreugd' in top. Hon, Hoe milt beftraien ons de goden met haar zegen j 't Verraadt ontdekt is, hy heeft zijn verdicnst gekregen. Bel. Geborsten adder! nu en zullen in dit Rijk Geen plagen heerschen. Gy deed ieder ongelijk, En dwongt uw volk na uw' gebodt, en wil. Ha, wrede / Ik most ( geheel verdrukt ) mijn dagen gaan befteden In armoe, smart en smaat j en vluchten voor zijn haat. Ori.Nuis ten eynd'uvv'leedt, en Perianders quaar. Gitr, Verblinds oogen! dat wy eerder niet en kenden Die fnoode. Doch het schijnt de Goden dees ellenden Ons hebben opgeley t. Die maat is nu vervult. Ora. Van 's Koninks afzijn heb ik d allermeefte schult. TtirbČ Ik wil niei dat gy lydt. Gzrd, De koninklijke leden Voegt meerder cierlijkheyt van veele kost'lijkheden. Men haal hier datelijk de koninklijke d racht, Eertijds alhier gebruykt: op dat de Vorst, met pracht, Mach treden op de throon, en zoo zijn zelfs vertoonen. Zen, Zoo zietmen wer de deugt in top, om deugd' te loc nen. Gur, Trekt met dit kleedt weer aan uw' oude heerschappy. Dat ieder onder uw' gebiedt, gerust, en vry, Op'c nicus wer leven mach, [p. 76] '0' Geveynsde macht kan schijnen 5 De schaduw ziet men nu voor 't eygen deel verdwijnen. lieL \ Is wonder, Vorst, datgy in 't iichaem hem gelijkt, Daar de Natuur u heeft ver boven hem verrijkt Met gaven, nut voor 't rijk. Car, Heer koning, wilt doch stappen, Mer onze wil, als Vorst. op dees' verheven trappen. Bezit uw' staat, en rijk, in vrede. Tiitb. Het geschicr. Alte. Wy buygen ons al t'zaam dus onder uw' gebiedt. Tuth. Filidamor, wilt nu dees' Moorsche schijn verlaten, Maakt u mijn zoon gelijk: op datie aan alle staten l aat zien, dat gy gelijkt uw vaderČ in 't gelaat Alleen niet,maar in moedt, onrfach, deugd, raar,endaat. Bon, 'k Volbreng gehoorzaam all' uw koninklijk begeeren. En steir dan schoonder u voor oogcn. Hon.hmntn Tut, Waarde heeren! Jk maak u hier bekent: hoe dat ik ben gereedt Filidamor mijn Rijk te schenken, hy bekleedr Met meerder heerlijkhey t de troon, als ik. Wat zeggen Mijn eed'len van mijn wil r G'Vr. Men kan 't niet wederleggen. OratČ Wy neemen hem voor heer, en onzen koning aan. JixiA. En zullen tot zijn dienst bereyt, en willigh staan. Zen. Zoo vromen helt zal ons de rust haast doen genieten. 'Bel. Uw' handen kusten wy. Het zal ons niet verdrieten Ter eeren zulk een ziel, zoo moedig. Tur, Het begin Van mijn gebieden, is: Dat men roept weder in De vrome Raden, uyt haar staat en eer verdreven. OM/.Wy blyven voor dees' deugt verschuldigtall'ons leven Te danken u, o Prins! 'Xur, Mijn Heeren, gy betoont Uw toegenegen hart, en schuld'ge plicht. Beloont Zal zijn uw'trou gemoet, en vroomheyt, door mijn machten, Prins HEERSCHAP PY. 77 Prins Animander, wilt mijn droeve rou verzachten, Van uw' heer Vaders doodt: Verhaalt my eens, hoe dat Epanimond vermoordt,en 't Rijk, gelijk een badt (de, Van bloet.geftelt wierdr; en waarom die fnoode en wre- U dit verraat aan 't rijk der moed'ge Parthen deede. "Ert. O machtig Oppervoogt Ik zal ( hoewel mijn botft Beklemt van droefheyt is ) door mijn verhaal, de Vorst Op zijn verzoek, voldoen. Na dat uw zoon genome Was vande roovers, is hy in ons rijk gekomen, En wierdt van deze guyts, als ilaaf, te koop gebrocht, Alwaar hy tot de dienst mijn s vaders is gekocht? Maar, merkend' dat hy was uw edel kroolt.met blyheyr, Ontfing hem vriendelijk, en steldehem in vryheyt. Hy bleef by ons in 't hof, en wy al t'zaam bedroeft, Om dat hy zulken haat des vaders hadt beproeft, Dit scheen ons helsch, en wreed t. O gy ontaarde vader! ( Riep mijn behoeder uy t gy maakt uw' quaadt veel qua- der, Nu gy geen echte zoon moogt zien, maar die verftoor. Daar na gebeurden 't, dat de Parthfe Vorst befloot, ( Alzoo hy hadt gedacht die nijt wel zou verdryven ) Aan den verrader eens een vriendschaps brief te schryven. Verzoekende wer gunst voor uw verbannen zoon, Die zich by ons onthield? Maard'antwoordt,en het loon Van zulk een vrienschaps blijk,deed vader 't leven korten. Hy de zijn felle macht, en harde wreedheyt, storten Op ons bedroefde rijk. met al te fnood verraat Bracht hy de koning om. Getuygen van dees daadc Heb ik gefproken, hoe dat vader is geftorven. Na deze rijdt heb ik, als onbekent, gefworven, Door't Afiaens gebiedt, en in America, "Waar ik mijn kloekheyt haar doen zien heb. En daar na ( Na lange fukkeling ) heb ik my hier begeven, Om wraak van's vaders moordt te krijgen, of het leven Te miffen.'t was geschiet.zoo hy my hadt gekent. Maar door zijn gunst heb ik mijn wreeklust afgewent, Wan- 1 [p ] 78 DE ONTDEKTE Wanneer hy heeft, voor dienfl:, my 't Slotvoogts ampt Daar hebt gy het verhaal. (gegeven. TuTh. Gy zult weer zi)n verheven. Eyft voor die groote deugt wat gy begeert. . Mijn Heer, Ik zie uw mildheyt aan, 'k befpeur uw'gunst, ey! keer U na mijn woorden: laat my tot een Bruydc 'ontfangen Uvv'dochter. Turh, Wat zegt gy, mijn kindt? -y 'k Heb met verlangen Dien blyden daggewenscht. Turb, Zy wordt u toegezeyt. Ik schenk haar u tot vrou. Port. Ik dank' zijn Majesteyt. Lyd. En ik mijn Vader, voor deez' gunst aan ons bewezen. Alt, Den Hemel zegen u. r. Wat zon komt daar gerezen Met onze Prins. Orat. Ziet, wat een liefelijk gekat Vertoont zy. Honefian, Ebddo, beyde van gedaante en kleding verandertČ Fort, vy At ik zie .' is het mijn zuster? Clor. VV Ja Zy is 't. Ehl, Mijn waarde broer. Fort. Mijn zuster, welgekomen! Hon, Mijn vader, deez' Princes heb ik tot Bruydt genomen. Turb, Gydoetmy vreugde aan. En 't moet zoostraks geschin, Dat ik de trou-dag zal van u geboren zien, En die van Lydia. biil. Ik kniel voor u ter aarde, En dank ii voor uw gunst te groot voor my, onwaardeČ Turb. Rijst koninklyke maagt. Mon. 'k Geniet mijn grootfte vreugd, Nu ik tot Bruydt omhels de spiegel van de deugd. [p. 79] J/jr/. En ik mijn zuy vrc ziel. Lyd. O puyk van alle Helden! Uw' liefd' en trouw, mijn Prins, en kan ik niet vergelden. T.biil, Filidamor, nu zwemt ons hart in volle weeldt, Tort, Nu wort dc deugt beloont met gunst, haar toegedeelr. Hon, Mijn broeder, laat ik u omhelzen, wat gelukken! Lyd, Mijn zustcr, laat ik u doch in mijn armen drukken. Gar. Nu neemt de druk een eynd'j een yder krijgt zijn loon. Turb. Mijn zoon bekleedt voortaan uw oude vaders troon 'k Begeer 't, voldoet mijn wil. Den Hemel wil u geven Gerustigheyt in 't Rijk. Altezamen, Lang moet den Koning leven, Lang leef Filidamor, lang heerscht hy 't Rijk m rust. Bel, De Go—n verneed ren nooit uw' staat; en laten lust Tot deugd' altoos in u gebieden. Bon, 'k Dank de Heeren. Ziet hoe het onrecht in recht vaardigheyt kan keeren. Mijn Amadalia, mi jn waarde Koningin, Treedt met my op de throon. Mijn vader, die ik min, En van u wordt gemint, met uw verlof, 'k Zal heden Verzoeten al het leedt by 11 voorheen geleden j En straffen het verraat, door 't rechr. Orat. Zoo strast dan my, Die een verrader ben. Turb, 'k En wil 't niet, 'k spreek u vry. Hon, Staat op: 'tgeen vader wil dat zal hy ook verwerven. Orat, Ik dank u. Tutb. G'hebt behoedt mijn leven voor het sterven: Medogenthcy t bewoog uw hart tot deze daadt, Nu dienstig voor dit Rijk. en lang geplaagde Staat. Dies zal de baat op u door deze uytkomft enden. Orat, Tot d ienst van myne Vorst zal ik my altoos wenden. Tott, Den Hemel gun u heyl in uwe heerschappy, £n stort zijn gunst op u. hon. Komt, Prins, ontfangt van my Uw' erfdeel, 't koninkrijk der Parthen, en zijn landen. [p. 80] Zoo bindt men broederschap met vaster vriendschaps banden. Tor. Ik dank de Koning,die my kroon en Rijk weer schenkt. Hon. 't Komt na gerechtigheyr, en deugt, u toe. Gedenkt Gy Heeren op uw' plicht. Ik wil uw' Ÿaat vermeeren. En Cloridan, u zal ik door bet Rijk doen eeren, Voor de trouwe dienst die gy my hebt gedaan. dor. Ik dank mijn Koning, voor deez' gunst. iJon. Komt laat ons gaan Tcrplaatze, daar, voor 't Hof, de krooning moet ge- Tort. Als 't u belieft, mijn Heer. (schieden. Orat. Wy volgen uw' gebieden. GW. De goden maken datg een eeuw'ge naam verwerft. C/o.En dat uw deugd' u nooit begeefr,voor 't lichaam sterft Bel, Den Hemel laat u hier 't getal van NeŸors jaren In vreugd beleven. Orat. En wil u in vrede sparen. Alid. Die zegen' 't Parthse Rijk. Hon. en Fort. Wy danken u. Fort, Nu sluyt Al 't voorigc verdriet, en 't komt in blyschap UYT.