Nil Volentibus Arduum: Agrippa. Amsterdam, 1669.
Uitgegeven door EDITEUR
Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
Ceneton05888 - UBGent / Ursicula
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.

Dit is een onderdeel van de Ceneton Groeipagina. Van dit toneelstuk moeten nog alle pagina’s gedaan worden.

Continue

AGRIPPA,

îF,

DE GEWAANDE TIBƒRINUS.

TREURSPƒL.

Uit het Fransch van de Heer QUINAULT.

t’Amsterdam, By Albert Magnus, op de NieuwenDyk,
in den Atlas, by Dirk van Hasselts Steeg.
Met Privilegie. 1678.


P R I V I L E G I E. E Staten van Holland ende Weftvrieflandt doen te *ten.AllooOns vertoont is byeenige Liefhebbers van de Nederduyifche Tael en ro‘zy, hoe dat ly al voor ehi g laten, ha het voorbeeld van de Italiaaniche Žn Frati iche Academi‘n, t'Amftctdam opgerecht hadden, eeŸ Konftgenootlchap Onder de f tent Žn Sinfpr‘ukŽ vaft NILVOLENTIBUS ARDWM, waat in dagelijks gearbeyt was, en noch wierr totvoortfettinge vanbhfTail en Dichtkumt, gelijk ook al eenige werkjens, nu en dan daar van in '• licht gekomen, en door den druk gemeen gemaakt wareÈ j eÈ dewijl van tijt tot tijt uytgegeven fouden worden gtooteie. werken die bydat KonftgŽnootfchap, lommige reets gemaakt, fommige noch onderlijnden waren, waar toe het felve boven haar tyt en arbeyd , noch gro—tŽ koften tot den clmk , en wat d.iar meertoe-bchoort. foude moeten doen , en vermits pok niet fo rider groote feden gevreeft wierd , dar al hŽt gne' van eenigli belang zynde, by het lelve Konft-genootlchap uytgegeven. foude worden, aanftonts door andere loude mogen werden nangedrukt, en foridr eenige opmerking , veel min naaukeurigheydt der Spelling oft nettigheydt dŽr Tale, aan alle de we telt gemeen gemaakt, waatdoorhec goede liifigt tot opbouwing det NederduyticheTale, ende vootfettinge van de welfprekentheyt in de felve verhindert, en de luft om daar in Foort te gaan aan het voorleyde Konft genootfehap (oudebenomen worden; foo hadde iich het lelve Konflgenootfchap genootf•akt gevonden, om fich te keeren tot Ons, ootmoedelvk verfoekende , dat het Ons gelieven mogte haar te begunftigen alle de werken, die uit het lelve konftgehootlchap in 't licht gebragt fouden w—rden, met Ons Oftroy voor zi, Urenlang, en onder (oodanigeftraffe tegen de gene, die de felve (oude* nadrukken,veikoopen oheldefS naargedrukt.in ctele šnle Frovintie voer.nom te verkoopen.alshet Ons foude gelieven goet te vinden. SOO IS 't, dat Wy, dé SakŽnen't Verfoeit Voorfz. overgemerkt hebbende ende genegen wefende tet bede van de Supplianten, uyt Onfe rŽchte wetenlchap j Souveraine macht ende authoriteyt de fclveSupplianten geconfenteert.geaccotdeert,en geo&royeert hebben,confenteren,accorderen, ende Octioyeien mirs defen,dat ty gedurende den tyt van vyftien eerftkomende laien.de Werken by het voornoemde Konftgenootlchap onder den Tyrulvan NI L VOLENT1BUS ARDVVM gemaakt werdende oft airede zij nde binnen den voornoemden Onfen Lande alleen fullen mogen drukkeÈ , uvtgeven ende .veikoopen, verbiedende daarom allen ende eenen iegeli'jken , de lelve werken na tedrukken,, ofte elders naargedrukt binnen Onfen Lande U brengen, uytte geven ottt te verkoopen, op verbeurte van alle de naargedrukte. ingebragte ofte rukofce Exemplaren, ende een boete van drie houden guldens daarenboven te verbeuren, te appliceicn een derdepart rooi den Offlicier die de ealaage doen fal, eenderde pari voor den Armen der plaatfedaat het cafus voorvallen fal, ende het letterende derde pait voor de Supplianten. Alles in dienverftaude, dat Wy de Supplianten, met delen Omen Ošroye alleen willende gta'ihceren tot verhoedinge van ha re fchade door het nadrukken van devoorfz. Werken, daar dooi in geenigen deele verftaan , denlnhoude van dien teauthoriferen ofte te a•v—u‘rcn , ende veel min hetfeiveonder Onfeproteftie eade belcherminge eeitig meerder credit, aanfien ofte reputatie te geven; Nemaar den Supplianten in eas daar in iett onbehooilyks foude mogen inftueren, alle het ff Ive tot haren lafte lullen gehouden wefen te verantwoorden tot dien einde welexprcflelykbegerend*, datby aldienly delen Onle.i O&roye voot de felve Werken fullen willen ftellen. daar van geenegeabbrevieerde ofte geconttaheerde mentie fullen mogen maken , Nemaar gehouden fuUen wefen, hetfeive Octroy in't geheel, en fonder eenige Omiffie daar voorte drukken, op pene van het effeft van dien te vcrliefen, Ende ten eynde de Supplianten deien Onfen contente en Oftroye mogen genieten naat behoeren, laften Wy allen ende een iegelyken, dat fy de Supplianten van den inhoudt van delen doen laten cmie gedogen, ruftclyk , vredelyk ende volkomentlykgenieten endegebruyken, ceflrendeallebeletendewederleggen ter contrarie. Gedaan in den Hage onder onfen gtooten Zegelehier aan doen hangen , den X V Maart, in't laar onfes Heeren en Zaligmakers duyfent fes hondert leven en feven tigh. A. Br. d'AS P EKEN. i<77. Ter Ordonnantie van de Staten HEniiat van Bea Umomt. Ç77 Het Kosstgenootschap heeft het RŽcht tan de bovenftaande Privilegie, aangaande Ac R 1 P V *-, vergund aan Aibi•t Magnus. Boekverkooper t—t Amfterdam. In Amjierdam, den lijulii 1î78. DŽze Agrippa, die wy weder onderde Pers brengen, is in het begin.om groote reden, zeerhaaftig, Žn ter loop opgeflagen geweeft van verfcheidene Lief hŽbbers,Žn daar onder twŽ buiten ons Konftgenootfchap, ten tyde dat het zŽlve naauwelyks, —rŽven eerft begonnen was 5 zo dat men de verfchilleridheid van ftylen daar in niet wŽl heeft kunnen myden,n—ch het wŽrk zo befchaafd doen voor den dag komen, als het behoorde: Het waare daarom wŽl noodig geweeft alle die misftallen in dŽze twŽde druk te verbeteren, gelyk dat ineenigendeelegefchied is; maar omdat ons dat zo veel tydszoude koften,Žn zo moeijelyk vallen,als een geheel nieuw Spel over te zetten, —f op te flaan, verhoopen wy den Lief-' bibberen meer genoegen te zullen geeven, datwy onze tyd Žn arbeid befteeden mŽt wat anders voor den dag te brŽngen,als die in de verbetering van d it wŽrk te verfpillen. Ja wy zouden ook hierom byna vanmeening geweeft zyn, om het niet weder op de Pcrs^ te brŽngen.waare het niet geweeft om onze Werkjes vol {compleet zŽggen de Boekhandelaars) te houden; als mede om dat de KunftkŽnners mŽt eenn mo—g‘h zien, hoeveel wy van .tyd t—t tyd aangenomen hŽbben; het welk wy ons t—t gŽeri fthande rekenen, n—ch ook daar voor geduid zal worden byalle , die dŽze gulde zŽdefpreuk van Cato in eenige achting hebben: Non nefcire pudor j fed difcere nolle. NÇ* weetcn Ÿgeenfcbxnd, maar niet- te willen keren. >¥ A? Of A G R I P P A, ^Aan de Kunfikenners. iNdten u Ariftorels regel .Van fpeelen aeqfta, iteek uw zegel en fpel van oordeel en verftant. Zoo fchuifc rncn lompen aen een kant. J. v. Vondel. VERTOONERS. Layini A , Prinf— van den bloede der leningen van Alba. Albina, dochter van Tirre'nut, in %ufter van Agrippa. C A MI L L A, vertrouie van Lavinia. JuLIA, vertrouwde van Albina. Mƒ•ƒNSias, broeders\oonvanTibmnut. Faus•us, vertroumlingvanMfyenjiut, TlRRƒNUS, Print van den bloede van Mnzas, vader van -- . Afriffa, in Albina. A GRIP PA, ^oonvanTirrinut , regeerende onder de naam , e'n zfli'ierus van libtrinut, Koning van Alba. LA v s u s , i vzvttbibbm van Agrtfpa. J\ TI S, ^ ^ Lyfwacht-Žn Stoet, Stom. HŽt Tooneel is 't palcis der Koningen van Alba, . voor het vertrŽk van Lav iniaÈ L. Albina, uwe ramp kan by mijn ramp niet halen. Ik, ik moet schreien, gy kunt uwe rou bepalen. A. Gy kent mijn rou niet, zo gy d’uwe grooter acht. L. Neen, neen; Agrippa, zoo moorddadig omgebracht, TWEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Albina, Julia. Julia, Dit h—f vernieuwt uw' ramp, die bŽter waare ontweeken Wat dryft ons hier? Albina. 't Is om Lavinia te spreeken. Zy heeft haar wŽttig deel in myne droeffenis; En mist een minnaar, in den broeder, dien ik mis. Dit ongeluk verŽent ndch vafter onze harten. En die gemeinefmart vermindert ome fmarten. MŽzŽnfius heeft flus te ras ons fcheiden doen; En, voelende van daag' myn hartzecrfŽller won, Wou de ik door haare trooft myn' bittre druk verzoeten; Maar vindt de hdfpoort in het flšt op myn ontmoeten. Julia. Licht trool de Koning haar in haar' bedroefde ftaat. Albina. Indien ik dat geloofde, ik zou hŽm vol van haat Afwachten, Žn in 't leed, dat al myn' vreugd verkorte, HŽm rŽden vraagen van het bloed, dat hy verftorte. Ik wil.... maarGd—n? kan ik u mŽlden hoe't hier ftaat. Julia. Wat doet u ftamelen, vreeft gy voor my uw' haat. Tc ontdekken i Žn dat u eene ongemeene tooren.... Albina. Ach! hoe ik haat, kunt gy wŽl uit dit flaam'lenhooren, Julia. De moorder van uw Broer, aan wien u 't bloed zo na Verbindt, behaagtudie? Albina. A Ik vrees het Julia. ¥ En Ç Vorige Continue È

Continue