DE THEEZIEKE JUFFERS, K L U CHTSPE L. Onder de Zinspreuk, DOOR YVER BLOEID DE KONST. Te AMSTELD A M. By de Erfg: van J. LESCAILJE, op de Middeldam, op de hoek van de Vischmarkt, 1701. Met Privilegic. Copye van de Privilegie. D E Staten van Holland ende Westyriesand doen te weten , alloe ons vertoont is by de Regenten van het Burger weeshuys ende Oude Mannenhuis der Stad Amsterdam, en in dic qualiteyte te samen cygenaers, mitsgaders Regenren van den Schouburg aldaer, dat sy, Supplianten , sedert eenige Jaren bebbende gejouisseert van onsen O&roye of Privilegie van dato den 19. September 1684. waer by wy acn de Regenten van den selven Schouburg , in die tyt, hadden gelicven te consenteren, accorderen ende octroijeren , dat fy, gedurende den tyt van vyftien eerst achter een volgende Jaren, de wercken, dio doenmaels een dienste van het Tooneel reets gedruckt waren, ende van tyt tot tyt, nog vorder in het lige gebracht, ende ten Toncelegevoert soude werden, alleen soude mogen drucken, uytgeven en verkopen, nu ondervonden, dat de Jaren, by het voorgemelde onse O&roy of Privilegie genaemt, op den 19. September 1699. Couden komen te expireren; ende dewyl de supplianten ten meesten dienste van de Schouburg, waer van henne respective Godshuysen onder andere mede moce ften werden gesubcenteeri , de voorgemelde Wercken, soo van Trcur. spellen , Blyspellen als Kluchten, als anders, die reets gedruckt en ten Toncele gevoerr waeren , of in het toekoinende gedruckt, en ten To. neclegevoert souden mogen werden, geerne alleen , gelyk voorheenen,’ souden blyven drucken, doen drucken, uytgeven en verkopen, ten cynde de selve Wercken, door het nadrucken van anderen , haer luyster, foo in cael , als spelkonst, niet mogten komen te verliesen , dog dat fulcx aen haer , na de expiratie van het bovengemelde ons O&roy, en fulcx nae den 19. September 1699, niet gepermiscert soude wesen, foo vonden de Supplianten hun genootsaekt sig te keeren tot ons , onder-’ danig verlockende, dat wy aen de Supplianten, in hare bovengemelde qualiteyt, geliefden te verleenen prolongatie van het voorsz. octroy of Privilegie, omme alsoo de voorfz. Werken, soo van Treurspellen, Bly spellen, Kluchten, als andere, reeis gemacckr en ten Tooneele gevoert, en als nog in het ligt te brengen, den tyt van vyftien eerst achter een volgende jaren, alleen te mogen drucken en verkopen, ofdoen drucken en verkopen, met verbod aen allen andere op leeckere hoge penen, by U Ed. Groot Mog. daer toe te stellen, en voorts in communi forma; so is ’r dat wy de faecke , ende e versoek voorfz. overgemerkt hebbende , ende genegen wesende, ter bede van de Supplianten, uyt onse rechte wetenschap, Souveraine magr en authoriteyt, deselve Supplianten geconsenteert, geaccordeert ende geoctroyeert heba ben , consenteren, accorderen ende octroyeren, mits defen, dat sy , by continuatie, de voorsz. Wercken, soo van Treurspellen , Blyspellen , Klugten als andere, reets gemaekt en ten Tooneele gevoert, en als nog in het licht te brengen, den tyt van vyftien eerst achter een volgende jaren, alleen binnen onsen landen, fullen mogen drucken doen drucken, uytgeven en verkopen, verbiedende dacrom allen en cer een ygelyk, de voorfz. Wercken,in ’t geheel ofte ten decle, naer te druc: ken, ofte , elders naergedruckt, binnen den felven onsen lande te brengen, uyt te geven ofte vekopen , op de verbeurte van alle de naergedruckte, ingebrachte , ofte verkogte exemplaren, ende eco boete van drie hondert guldens, daer en boven, te verbeuren, te appliceren cea darde part voor den officiee, die de calangic doen fal, cea darde part voor den Armen der Plaetsen daer ’t calus voorvallen sal, en het resterend: darde part voor de Supplianten, alles in dien verstande, dat wy de Supplianten met defen onsen O&roye alleen willende gratificeren tot verhoedinge van hare schade door het naedrucken van de voorfz. Wercken, daer door in gerrigen deele verstaen den inhoude van dien te authoriseren, ofte te advoueren, ende, veel min het sel. veonder onse protextie en de bescherminge eenigb meerder credit , aen. lien, of repuratie te geven, nemaer de Supplianten in cas daer inne iets onbehoorlyks roude influcren , alle het felve tot haren lafte fallen gelaouden wesen te verantwoorden, tot dien eynde wel expresselyk begeerende, dat by aldien sy desc onse O&roje voor de voorka. Wercken fullen willen stellen , daer van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie sullen mogen maken, nemaer gehouden fullen wesen her selve octroy in ’t geheel , en sonder eenige Omislic, daer voor te drucken, ofte te doen drucken, ende dat sy gehouden sullen fya cen exemplaer van alle de voorfz. Wercken, gebonden en wel gecondirioneert , te brengen in de bibliotheecq van onse Universiteyt cor Lcyden, ende daer van behoorlyk te doe’ blyken, alles op pene van het, effect van dien te verliesen , ende ten eynde de Supplianten desen onsen Oaroye ende consente mogen genieten als naer hehooren, laften wy allen ende cen ygelyk, die’t aengaen mag, dat sy de Suppliancen van den inhoude van delen doen lasten ende gedogen, ruftelyk, vredelyk ende volkomentlyk genieten ende gebruycken, cesserende alle belet ter contrarie gedaen. Gedaen in den Hage, onder onsen grote Zegele, hier onder aco doen hangen op den een en twintigste May in’t Jaer onses Hece en Zaligmakers, een duysent ses hondert negen en negentigh. A. HEINSIU S. Ter órdonnantie van de Staten SIMON van BEAUMONT. De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben, in haar voorsz. qualiteit, het recht van deze Privilegie’, voor die Kluchtspel, vergund aan de Erfgenaamen van 7. Lescailje. In Amstellam, den 10. Mai, 1701. WY.Lconoore, door haar ouders, werd gedreeven, Om Jakob, die ze mind, te haaten; en haar hand, Aan Joost, een vrijer, oud en ryk, op trouw te geeven; Bedenkt de Meid een lift, en breekt die huuw’lyks band. De Knecht van Jakob laat zy voor de broeder speelen Van Koenaard, en zyn Hoer voor zyn getrouwe vrind: Als twee Oostindischvaars, voldoen ze haar beveelen; Waar door hy eindlyk krygt de Schoone, die hy mind. 1 DOOR YVER BLOEID DE KONST. VER, VER TO ON ER S. KOENAARD, Vader van Leonoor. KNIERTJE, Vrouw van Koenaard. LEONOOR, Dochter van Koenaarden Kriiertje. TRYN, Meid van Kniertje. ELIZABET, KORNELIA, Gebuur Juffers van Leonoor. KRISTINA, j JAKOB, Minnaar van Leonoor. WEER HAAN, Knecht van Jakob. Joost, Een oude vrijer, verliefd op Leonoor. KAATJE, Een klein Meisje. KLAAS, Een Sleeper. JAN, Een Arbeider. Het Kluchtspel Speeld in’t buis van Koenaard; begind op de middag, en eindigd tegen den avond. DE DE Τ Η Ε Ε Ζ Ι Ε Κ Ε U F E R S K LUCHTSP E L. 1 E ERST E TO ON E E L. KNIERTJE, LEONOOR, TRYN, KOENAARD. Kniertje, Leonoor en Tryn, zitten, en drinken Thee; terwyl Koenaard op ’t Tooneel komt. KOENA ARD. Oe! is men hier noch bezig met Thee drinken? daar je weet dat wy uit moeten gaan? KNIERTJE. ’k Heb noch maar een kopje of twintig gedron ken, wacht een oogenblik, Itrak heb ik gedaan. KOEN A AR D. Ja wel! dat Thee drinken gaat tegenwoordig wel in zwang onder de vrouwen; Het geen ’er menig in deze tyd zyn hoofd doet klouwen. Maar de gemeene ommegang is, door het Thee drinken, onder de vrouwen dapper vermeerd; Zy krygen kennis aan malkander, schoon ze malkander nooit gezien hebben, of by malkander verkeerd; Want den eenen noodt den ander , en de genoode brengt ’er noch een mcê, om de tyd te verdryven. Het mannen spreekwoord zeid;toebak en paapen wyven, Is gemeen goed. Zo gaat het nu ordinaar, onder de vrouwen, mee, Als ze malkander kongratulceren met een kopje Thce; A Die Die nu zo geineen is, dat ze de schoenlappers vrouwen, in haar mans pothuizen, al zitten en drinken; Ja, die op de ontfangers van de verteerde kosten zitten, zullen ’t mee beginnen. TRYN. Sinjeur, daar zou ’t te veel stinken. KNIERTJE. Heb jy gedaan? KOENAARD. Gedaan! dan had ik noch wel een jaar werk, want, Dat Thee drinken neemt dagelyks noch zo aan in ons waterachtig land, Dat men wel haalt (zo’t in een jaar of twee niet regen de) dekommen en de meeren, Die wy hier in overvloed hebben, in schoon weilandzou de zien verkeeren, Door al’t water, dat de vrouwen dagelyks met de Thee konsumeeren; daar zy zo aan zyn gewend, Dat zy’t niet laaten kunnen; gelyk veel mannen, tot haar leedweezen, genoeg is bekend: Maar de zaletjonkers hebben, hier door, weer een groot voordeel gekreegen; want zelden koomen ze na den eeten, Om vizitens te geeven ; of vinden zo heele troepjes by malkander gezeeten In de zaletten, onder ’t drinken van een kopje Thee, al waar men dan van elks gebreeken praat; En de zaletten zyn ordinaris voor aan de straat, Daar zy dan deze Jonkertjes, met gehele hoopen Voorby de zaletten met de koordebanden, als of ze val len wouden, boven op de hoeden zien loopen; Dan is’t, ei! zie, die Jonker wil toonen dat hy dagelyks de zaletten frequenteert; Wat zit die koordeband zwierig, zo ze met geen speltje valt is, heeft hy’t wel geleerd, . Om die mode, die nu zo in zwang gaat, geduurig in trein te houden. Maar Maar ’k vrees, zo wy eens in’t noorde koomen, dat er veel van die Jonkertjes zullen verkouwen, Of tandpyn krygen, als zy dagelyks, met bloote hoofden, de Juffers, in de zaletten, zo ten dienft staan. Trouwens, zy dragen meest pruiken, daar de Poeijer zo dik in zit, dat ’er de wind niet kan door slaan. En zien zy ’er een, die de rotting met een strik, aan zyız roks knoop heeft hangen, Dan is ’t voort; wel, van wie of die Jonker dat ridder schap heeft ontfangen? Hoor Juffer, dat ’s van de lange orders (zeid een ander) en wat meer als gemeen. Dan is ’t wel een lui ridderschap, zeid een darde; ja, zeid een vierde; daarom is ze zo aangeroeid, by yder een; Jakomt het zo by, dat ze in den almenak zyn gekoomen. Maar ’t is wonder, dat men van die Jonkers met de koor debanden, daar noch niet in heeft vernoomen? En zo scheeren ze de gek met die zaletjonkers, als ze alleenig by malkand’ren zyn, Daar ze, in haar tegenwoordigheid, toonen een heele and’ren (chyn. LEONOOR. Mama, jou kopje word koud. • KNIERTJE. Ja, kind, jy hebt gelyk. Ik was heel in dibbe- zaatie, door jou vaders teemen en raazen. TRYN. (zen. Hoor, Juffrouw, nou kan je’t mooi drinken zonder blaa KOEN AARD. Ja, jy lui blaast malkaar genoeg. maar zullen wy niet KNIERTJE. (gaan? Heb jy nou met het verwyten van de vrouwen haar Thee drinken gedaan? Wiens gebreeken gy zo kunstig hebt weeten af te maalen? Zo dunkt my is het myn beurd, oin de gebreeken van de mannen ook eens te verhaalen. KOENA ARD. Wel aan, zeg op, ik zal u aanhooren met geduld, maar .. KNIERTJE Maar, wees niet bevreeft, ik zal niets zeggen, of’t is waar, Gelyk veel vrouwen, (zo als jy van de mannen zegt) tot haar leedweezen, hebben verndomen; (men. Zinds dat ’er zo veel koffyhuizen in deze stad zyn gekoo TRYN. Ei, Juffrouw, drink jy eerst dat kopje uit, terwyl het warm is; En zeg Sinjeur dan de waarheid ter deegen en gewis. Zy drinkt. KNIERTJE. Maar zeg my eens, waarom dat men de mannen, alle dagen met hoopen, Zo ras de klok tien, of elfuuren heeft geslagen, na de koffyhuizen ziet loopen? Daar men zo een stuiver voor een kopje geeft, dat men t’huis, op zyn gemak, Voor een oortje kan drinken, en dan noch een halve stuiver voor een pyp toebak? Dan zynder noch van die gekken, (heb ik wel hoore zeg gen) die uit haar eigen doos stoppen, en maar een leege pyp kommandeeren; En’t is evenwel vier duiten. En om de vrouwen in al les, tegens jou zeggen, te verweeren ; Zo vraag ik jou, offer wel grooter klapschoolen zyn, vol zotterny, Als de koffyhuizen? zie, dat moet jy evenwel, met my, Bekennen, dat ze de zaletten ver overtreffen, met praa ten, en klappen, En, onder ’t dampen van een pypje, niet anders doen als van yders gebreeken, of staatszaaken te snappen. Mén gaat ’er akskaks om tydverdryf,zeid men,dat je’t vat. En ondertuschen passeerd ’er niets in deze stad, Ofmen hoord het in de koffyhuizen, met veel omstandig-! heden, verhaalen; En En voornamentlyk van die jonge melkmuilen, die de Juffrouws zo weetén af te maalen. Dan zeid den eenen tegens den ander; kaerel! (dat je’t ver- staat, zy noemen malkaâr kaerel, al hebben ze geen haar om’er sinoel) (een gewoel Daar heb ik gisteren op een zalet geweest, daar was zulk Van Juffrouws by malkaar, die, onder ’t drinken van een kopje water, Malkander , met neigen en buigen, kongratuleerde; had je daar elk zyn snaater (voort. Eens gehoord; die was dit, en die was dat, en dat gaat zo al In’t kort, daar geschied niets in deze stad, of men hoord Het in de Koffyhuizen aanstonds voor wat nieuws vertelKOENA AR D. (len. Dat meugen de jonge gasten doen; maar luiden, die haar jaaren hebben, zullen haar met die beuzelingen niet KNIERTJE. (kwellen. Ja, jaaren, of geen jaaren veel loopen daar onder malkaar, als rottenstrond onder de peeper, dat heb ik jou wel hooren zeggen. KOEN AARD. Maar, Is hier noch geen end aan? KNIERTJE. Neen, ik begin eerst, myn zoete vaår. TRYN. Jy hebt gelyk, Juffrouw, wilt de mannen haar gebree- ken ter deeg afmaalen , Die zo, op de vrouwen haar Thee drinken, weeten te schempen en te smaalen. KNIERTJE. En dan zynder noch Koffyhuizen in avendant; Daar men alderleije gedisteleerde wateren kan krygen, in ons land ; Als kanneel,lamoen, en assootijaatie water daar beneeven, Daar men voor een half mutsje vier stuivers aan geld moet geeven! KO E A 3 KOENAARD. Maar hier in Amsterdam verkoopt men in de Koffyhui zen geen gedisteleerde waters, of Brandewyn. KNIERTJE, een kopje krygende. Wacht, als dat kopje uit is, zal ik jou antwoorden. hou vaft, Tryn. ’t Kan zyn, dat ze’t hier niet doen, ik heb ’er zo naauw niet na vernoomen, Maar’t is zeker dat de mannen, alle dagen, om de Koffy alleen niet by malkand’ren, in de Koffyhuizen, koomen, Maar wel om malkaar tyd te stellen, waar ze , na den eeten, by een zullen koomen by de wyn. T’huis zeggen ze tegens de vrouwen, dat ze op een com paritie moeten zyn, Maar ze comparitzen malkaar daar niet kwaalyk, met zizinken in de hoek te speelen; En zomtyds heele nachten over te zitten, daar, als zy t’huiszyn, om haar dingen te doen, een uur haar zal verveelen. Hoe veel zynder wel, die zo op een avond, meer zoek maaken in de kroeg, Als de vrouwen in een heel jaar met Thee drinken, al drinken zy ze alle dagen , ja ’s avonds laat , en morgens vroeg? KOENAAR D. Dat doen geen braave mannen, die haar vrouwtjes lief hebben en extimeeren. KNIERTJE Daar zynder weinig die om haar vrouwtjes denken, als ze de steeuen in de handen hebben, en bezig zyn met Tiktakken, en Verkeeren. KOENA ARD). ’t Is lang genoeg. Kom, laat ons gaan hooren, of’er al Oostindischvaars zyn t’huis gekoomen. ’kHeb gisteren op de beurs van een schipper, die uit’tTessel kwam, vernoomen, Dat Dat ze reeds voor de wal waaren , en moogelyk dien dag, noch binnen zouden zyn. En jy Weet , dat myn broer verleden jaar al heeft gefchreeven, aan jou en my, (ren, Dat hy dit jaar meende t’huis tezyn. Ik moet je verklaaDat ik na hem verlang; want wy hebben, zeedert twaalf Malkander niet gezien: en daar van daan (jaaren, Meugen wy met een na Jooft, de bruigom van onze Leo noor, gaan, En vraagen, of hy tavond by ons zal koomen, om de huuwlykze voorwaarden op te stellen. TRYN. Hoe! zal dat huuw’lyk noch voortgaan? of is ’t om jou dochter wat te kwellen? LEONOOR. Och! zult gy uw eenige dochter dan handelen zo straf? Wel aan, 6 wreede dood ! kom help my aanstonds in myn KOEN AARD, (graf. Dat is maar zotte praat, gyzult na onze wit il voegen, En ons, gelyk het betaarnd, in alles vergenoegen; Of vreefd myn ongenâ. KNIERTJE. ’t Is Monsieur Jakob die ze mind, Die jonge snoedshaan heeft haar oogen al over lang verblind : ’t Is waar, hy is wel van een eerelyk geslagt, daar niets op valt te zeggen Maar daar is geen abergielias, daarom heb ik een spil. in ’t wiel gaan leggen; Hoewel, als zyn oom komt te sterven, zal hy een mooi kapitaal erven, maar, Hy kan noch voor zyn oom sterven; want de ouwe lui zyn’t leeven gewend, gelyk jy weet, vaår. En dat zyn de reeden, waarom ik hem heb ons huis ver booden. Nu zal het noodig zyn, dat wy maar voort de vrinden nooden, Van A4 Van Joost en onze kant, en maaken’t huuwelyk aan stonds klaar, Eer dat zy iets kan bestaan, en ons brengen, in gevaar. Want die jonge kleuters weeten, als ze verliefd zyn, honderd duizend laagen te bedenken, Om haar ouders te bedriegen; al zouden zy haar naam en eer daar mede krenken, Zy vraagen’er niet na. KOENAARD. Jy hebt gelyk, Moer. TRYN, Ze heeft ongelyk; een huuwlyk moct Niet gedwongen zyn. KNIERTJE. En wy verstaan ’t nu zo. KOENA ARD. En zo zy het niet doet ; Fuons, in dit besluit, op het minst durfd tegen spreeken, Zalik haar zo terstond, voor altoos, in’t klooster laaten TRYN. (steeken. Maar drinken ze in de kloosters ook wel Thee, Sinjeur? KNIERTJE Hou Jy jou bakkus, Tryn, wil je geraân weezen, KOEN AARD. Laat ons gaan, vrouw; Wyzullen tavond van die zaaken, met malkander, breeder spreeken, KNIERTJE. Zie toe dat zy Jakob niet in laat, of ik zweer... TWEEDE TOONE E L. LEONOOR, TRYN. TRYN. ZY zyn geweeken; Dat’s eerst een rechte klucht geweeit, wat dunk je’er af, Juffrouw Gy moet, gelyk gy hoord, met Joost u dan verbinden door de trouw, (behaagen? Ofin een klooster gaan; wat kan u nu van tween het best LEONOOR. Wat zal ik zeggen; ik ben ten einden raad, en moet myn lot beklaagen, (my Decze wreede en strenge wetten van myn vader maaken In al myn hoop, gansch hoopeloos. Ô wreede dwang! pyn! Odwinglandy! TRYN. Maar wat zult gy nu doen, laat hooren? LEONOOR. Ik zal gewillig sterven, Dit ’s myn besluit , indien ik moet, myn trouwe minnaar TRYN. (derven, Hoor, Juffrouw, dat zou te gekkelyk staan. Te sterven om de min, (zin, Is nu geen mode meêr, dies steld die malligheid, uit uw Hier dienen and’re middelen,om dit huuwelyk te breeken, In’t werk gesteld; kon ik de knecht van Jakob maar eens spreeken. LEON OOR. Maar zeg, wat uitkomst kund gy toch verhoopen van zyn TRYN. (kant? Hoor, Juffrouw, jy weet, hy is loos, en heel schran der van verstand; Indien dat ik hem spreek, meugt gy een goede uitkomst Ik ga eens zien ... (hoopen : LEONOOR Daar word gebeldt, Tryn, doe de deur open, DERDE TOONEEL, LEONOOR, JAKOB, WEER HAAN, TRY.N. TRYN. N Ooit kost je beter van pas koomen, als in deze tegenwoordige tyd. AS JA ЈАко В. Hoe dat? TRYN. Van dezen avond, word jou liefste de bruid, zo jy haar niet bevryd. JAKOB. ’k Zag uw ouders uit gaan, ’t geen my dee besluiten, om ftoutelyk aan te kloppen, en te hooren, (Wyl ik uit haar gebaar iets merkte) wat lot my was beschooren. De vrees, voorspelde my reeds dit droevige ongeval, ’t Geen my,zo ik u moet miffen,in’t eind doen sterven zal. Maar’s bid u blus toch eens, de hoop van myn bran dend verlangen, Ken ik die gelukkige, diegy, als bruigom, moet ontvanTRYN. (gen? ’t Is Jooft. JAKOB. Hoe! Jooft? die treuzelaar! die ouwen en gierige gek? WEER HA AN. Dat pothuisdiefje!die daargunder woond in’t groene hek! TRYN. Die zelfden krevel is het, ja. JAKOB. . Helaas! wat moet ik hooren! TRYN: (kooren, Die haar vader nu voor haar,tot een bruidegom, heeft verEn’t huuw’lyk zal van avond geflooten worden, zo jy’t niet belet, En hem, eer’t is te laat, met een abelheid, deze pas verzet. JAKOB. Ach!Weerhaar,kund gy nú,tot myn behoudenis, niets be- LEONOOR. (denken? Maar wacht u iets te doen, het geen myn naam of cer kan krenken. TRYN. Juffrouw, daar word gescheldt, ik vrees. LEO LEONOR. ’t Zal vader zyn, wat raad, Tryn? wat staat my nu te doen, in deeze bedroefde staat Want zo hy hier Jakob ziet, zo ben ik gewis verlooren. JAKOB. Ik zal door reden hem beweegen... LEONOO’R. Die zal hy geenzins hooren. TRYN. Doe jy de deur op, ’k zal hen zo lang verbergen op de zolder, in een hoek. WEER HAAN. Ik word zo achterlaftig, Tryn, och! ik vrees voor myr (broek. VIERDE TO ONE EL. LEONOOR, KAATJE. LEONOOR. W At is jou zeggen, kind? KAATIE Ik heb een brief, die hier moet weezen. LEONOOR. Hoe hier! weet jy dat wel? KAATJE. Zie daar, de Juffrouw kan že leezen. LEONOOR. Waar komt de brief van daan? KA ATJE. Uit Oostindien. Myn vader heeft ze meege- bragt, en gezegt, Dat ik ze hier bestellen zou. LEONOOR. Gyzyt wel onderrecht. Daar , kind, dat is voor uw moeite ,gy kund’er. wat voor KAATJE. (koopen. ’k Dank jezeer, Juffrouw, ik zal eerst na myn vader looEn zeggen dat ik de brief besteld heb. (pen, VYF VYFDE TOONE E L. LEONOOR alleen. T Ryntje, daar is geen zwaarigheid; Laat Jakob, met zyn knecht, maar af koomen, WEER HA A N van binnen. Wel gezeid. ZESDE TOON EEL. LEONOOR, JAKOB, WEER HAAN, TRYN. TRYN. W le is ’er toch geweest? LEONOOR. Zie deze brief heb ik ontfangen. TRYN. En waar van daan, Juffrouw? LEONOOR. Uit Oostindien, van myn oom. TRYN. Wat ben ik in verlangen. Ei lieve! breek ze eens op, en leeft ze toch over luit; Op dat men hooren mag, wat deze Oostindische brief beduit. LEONOOR ’t Is tegens myne pligt, dat ik myn vaders brieven opbreeken zou, en leezen. TRYN. Maar hier leid zeker te veel aangelegen; wil niet vreezen, Ik zal ze wel weer toe maaken, laat dat op my maar staan; Ja zo, dat jou vader ’t niet eens zien zal kunnen, LEONOOR. Wel aan. LEO LEONOOR leeft. Beminde broeder, na groetenis , laat ik u weeten, als dat hier iets is voorgevalen, ’t geen my belet, om dit jaar thuis te koomen, gelyk ik u geschreeven had, maar ik hoopin’t aanstaande jaar, by gezondheid, met de eerste Scheepen, thuis te zyn. Vaar wel. met haalt geschreeven, op’t afgaan van de scheepen, op Batavia, den... Uw E. Broeder, FREDERIK vander LOEN. TRYN. Nooit kon ’er beter tyding, om uw huuw’lyk te breeken, voor u uit koomen. JAKOB. . Hoe dat? ei! zeg het ons. TRYN. Hier valt nu niet meer te schroomen. Hoor, Weerhaan, jy moet jou nu verkleeden gaan, En speelen de rol van een oostindischvaar; niet lang te staan. WEERHAAN. Dat heb jy wel drommels fiks, Tryn, hoe is’t met jou; wat mienje Met deze zotte praat? heb ik van myn leeven de lienje Gepasseerd? kan ik Chinees, of Japans, of Hottentots, of diergelyken praat? Neen, Tryn, ik bid je, dat je dat maar achterweegen laat. TRYN. Jy kolderd genoeg, al heb jy de lienje niet gepasseerd, en al kan jy geen Japans, Chinees, of Hottentots spreeken. WEER HA A N. (ken! Hoe is ’t? hou jy me voor een gek, Tryn? gansch zellewee TKYN. Daar ben je veel te wys toe. Maar al die kold’ren, zyn die dan gek? WEER HAAN. Wel ja ze. TRYN. Dan beklaag ik jou. WEER HAAN. Waarom? TRYN. Om dat jy met dat gebrek, Zo veel besmet bent. WEERHAAN. ’t Is jammer dan, dat die gebreeken Wel in de meeste part, van alle menschen steeken; Want daar zyn’er weinig te vinden die niet kold’ren, doch elk op zyn manier, Tryn, dat je ’t vat. En, als jy jou hart recht uit zoud spreeken, wou jy niet wel, dat je zo een kold’raartje al had? JAKOB. Het is genoeg hier van.Zegons, wat dat je hebt verzonnen? TRYN. Hoor toe, maar ’t werk diend aanstonds wel begonnen. Weerhaan, jy moet jou houwen of je uit Oostindiën komt, en, myn Sinjeur zyn broeder bent, Die hy met deze scheepen t’huis verwacht. WEERH A AN. Ofhy zyn broeder dan niet kend? TRYN. Neen! hy was jong, toen hy daar, om zyn lichtmissery, is natoe gevaaren; En hy heeft uit geweest, laat zien, al ruimtjes twaalf jaaren; En in die tyd veranderd een mensch veel; voornaamentlyk in dat warme land. WEF RHA AN. (verstand! Ja meenje ’t zo ik vat het, Tryn, de droes! wat heb je groot Maar gelyk ik hem al wat? TRYN Welja! wat meug je vraagen? · Val maar aan’t werk. JAKOB. Ach! Weerhaan, lieve vrind, zult 8У den aanslag waagen? En zie je kans om my te redden uit deze droeve nood? Gy weet in haar behoud, bestaat, myn leeven, of myn dood. En ik, ik zal uw trouwe dienst, heel rykelyk, beloonen, En, tot een dankbaarheid, u daar voor schenken honderd kroonen. WEER HA A N. Ik vrees.... TRYN. Waar voor jy hebt’er van jou leeven zo menig be- droogen, het zal de eerstemaal niet zyn; Jy bent in bedriegerijen uitgestudeerd, al houjejou zo fyn. En zo je ’t niet doet , zo heb je nooit op myn liefde te hoopen. WE ERHA AN. (pen. Wel, dan zal ik ’t waagen, al zou ik’t met de dood bekooHoor, Tryn, ik, en myn Heer, zullen allebei in dat gewaad hier koomen, dat je ’t vat; Ik, als jou Sinjeurs broer; en myn Heer, als een kon? fraater van me. En ik zal’t ouwe wyf wys maa ken, dat Ik wel zo een drie vier duizend pond Thee heb mee gebrogt. TRYN. Dat is te grofgeloogen; Zeg liever van een honderd pond twee drie, dat ’s genoeg, om Juffers oogen Teblinden, die zo verslingerd is op de Thee,gelyk je weet, Dat ze byna al haar zinnen en verstand daar door vergeet; Ja, ziek is zo ze een uur of twee zonder Thee drinken moet weezen. WEERHA AN. Maar, jou Sinjeur, Tryn, is een looze vos, dat doet my vreezen, Dat Dat hem de visinemie van zyn broer noch te vast in de har sens is geprent. En wat drommel zal ik toch zeggen, als my de Vent Eens na zyn geslachtregister vraagd, en uit wien wy zyn gesprooten Wie onze voorouders zyn geweest, en waar ze gewoond hebben? hoeveel looten Daar uit zyn voortgekomen en waar ze al gebleeven zyn? En hoe wy aan de Van van vander Loen zyn gekomen? wat zal ik dan zeggen, Tryn? TRYN. Hoor, zeg jy maar, dat jou overgrootvaârs vader tot Loenen was gebooren, Dat is genoeg, Weerhaan,om die ouwen gek te bekooren. Maar lustig, ga, maak dat je oostindische kleêren krygt, ’t word tyd; Want het is op het tipje dat ze t’huis zullen koomen. WEER HAAN. Myn Heer, zyt Gy gereed? TRYN. Kom, wil maar, met uw knecht, vertrekken, Eer dat haar ouders u hier betrappen. Hy zal u voorts ondekken, Wat dat u ftaat te doen. Enjy, Juffrouw, moet vooral · Die brief voor uw ouders verbergen. LEONOOR. Maar zeg, waar toe zal Dat noodig weezen? TRYN. Ik zal het u terstond wel zeggen, Ga jy maar voort, Weerhaan , en wilt uw dingen te deeg beleggen. WEER HA A N. Myn Heer, kom laat ons gaan; hoe staje zo? ЈАко в. Vaar wel, myn Engelin. TRYN. TRYN gin. Ik zeg noch eens, ga voort, en maak dadelyk maar een beNou, Weerhaan, pas dan op. WEER HA AN. Goed, Tryn, laat my die zorg bevoolen. ZEVENDE TO ONE E L. LEONOOR, Tryn. LEONOOR. M Aar zeg my, zal ’t geen schanden zyn, dus van myn pligt te doolen? TRYN. Hoe is ’t nou, komt mal weêr boven? wel wat schande steekt daar in? Hoe menig zyn ’er wel, die haar ouders huis verlaaten, en met haar vrijers deurgaan, als zy tegens haar zin Gedwongen werden om met anderen , die ze haaten, te moeten paaren. Het is een mode, die al in ’t gebruik geweest is over een twee drie duizend jaaren. En gy doet dat niet eens, en zyt alreeds bevreefd voor fchand. LEONOOR. (stand, ’t Betaamd geen dochter, die kennis wil hebben en verOm iets buiten haar ouders zin te doen, of te onderwinden. Schoon dat er genoeg in dezc tegenwoordige tyd zyn te vinden, Die niet veel na de lessen van haar ouders vraagen, en maar haar gang gaan, Zonder de minste acht op haar eer, of reputaatie te slaan; Maar de zulken wil ik niet stellen by vroome dochters , die haar ouders beminnen,en in waarden houwen. TRYN. Wel waarom dan zo veel spels gemaakt? ik zou dan met Joost trouwen, B En En myn ouders gehoorzaamen, als een vroome dochter betaamd. Maar ik geloof, dat jy al meê de rest sagt. Nou, word niet beschaamd. LEONOOR. Zwyg, Tryn, het past u niet op deze wys tegens my uit tevaaren. TRYN. Hoor, Juffrouw, laat ons maar begaan, wy zullen ’t heel wel klaaren, Dat gy... LEONOOR. Daar word gescheldt, ’t zal vader en moeder zyn, ga, laat haar in. TRYN. (zin. Verberg jy maar de brief, en stel alle zwaarigheid uit uw ACHT E TOON E E L.. LEONOOR, KRISTINA, ELISABET, KORNELIA, TRYN. KRISTINA. W El hoe, der Thee drinken? dat ’s buiten gedachten. KORNELIA Daar’t reeds zo laat na de middag is. Hoe kan je zo lang wachten? ELIZABET. De Juffer zal, buiten twyffel, al een Theetje gedronken hebben, na ik gis. KRISTINA Anders was ’t een ongehoorde zaak zo lang na den eeten zonder Thee te weezen. LEONOOR. Dat’s wis. Mama , en ik hebben al een ketel of twee uit, moet je weeten; Het is ons eerste werk, zo dra als wy gedaan hebben met eeten. ELIZABET. ’t Gebeurd me ook zelden, dat ik een uur na den eeten met Thee drinken wacht. Is Mama uit? LEONOOR. Ja. ELIZABET. Dat’s jammer, wy hebben elk een proefje Thee of twee meê gebragt Om hier te drinken, en uw beider oordeel eens te hooren. LEONOOR. Jy verpligt ons ten hoogste, Juffers, en komt niet ver- looren, Indien je maar een oogenblik ... Maar zagt, daar word gescheldt. Tryntje, maak de deur op; ’t zal Mama weezen, die daar beldt. N E G E N D E TO ONE E L. KNIERTJE, LEONOOR, ELIZABET, KRI STINA, KORNELIA, TRYN. KNIERTJE Goeden dag, Juffrouws! hoe ben je lui niet beezig , fchanden Beleef ik van je? ga voort, Tryn, met ’er vlugt, en rep jou handen, Haal’t water hier. TRYN. Wel, Juffrouw. TIENDE TOONE E L. KNIERTJE, LEONOOR, ELIZABET, KRISTINA, KORNELIA. JY KNIERTJE. Y hoorde jou wat te schaamen , dat je de Juffers hier zo laat staan, Daar je weet, dat de ketel hier altyd over hangt ; ’t is kwaalyk gedaan, Dat jy iemand, die ons komt bezoeken, zo lang zonder Thee laat. Zie daar, ik kan het niet vergeeten; Ik ben ’er van ontsteld ; ja! ’t is een krimineele zaak, moet je wecten. ELIZ A BÉT. Ontstel je daar zo niet over, Juffrouw, ’t gebeurd my wel mee, Dat ik eerst aan ’t gezelschap een praatje verleen. KNIERTJE. Zonder Thee? Ja wel! zie daar, Juffrouw, het zyn ongehoorde dingen, Dien ik ten hoogste straffen zou, indien ze aan my stingen. LEONOOR. Maar , Mama, de Juffers kwamen zo even voor jou eerst in huis. KORNELIA Nou Na dat over, Juffrouw, ’ı was maar een klein abuis. KRISTINA. Wy hebben elk een proefje Thee of twee meê gebragt; is ’t inet jou behaagen, Dat wy ze hier met nalkander konsummeeren? KNJERTJE. Wat meug je vraagen! Je verobbelczeerd ons ten hoogsten. Tryn, Tryn , is het water haast klaar? TRYN, van binnen. Juffrouw, ’t zingt al, ’t is aan de kouwe kook. KNIERTJE. Kom, Leonoor, waar wagt gy naar? Haal ons het nieuwe modes theegocd, met een trekpotje vyfzes, van boven; nou wakker, zonder draalen. E L F D E TO ON E E L. KNIERTJE, ELIZ A BET, KORNELIA, KRISTINA KNIERTJE. EI I lieve, Juffrouws, zet u neêr ; ik moet je wat nieuws verhaalen. Zygaan zitten. Onze Leonoor is de bruid; myn man zal met de bruigom Hier koomen, om’t huuwelyks kontrakt te maaken; daarom Verzoek ik, dat jy lui hier blyft. ELIZABET. Wel! daar hoor ik wonder Van op! jou dochter de bruid ! KRISTINA. Ik docht, dat jy haar zonder Een man woud laaten blyven, in haar maagdelyken staat; Om dat de mannen altyd zo schrollen op de vrouwen haar ’Thee drinken. KNIERTJE. Dat’s nou te laat. Ook bevind ik, dat de dochters wat gevaarelyk te bewaa ren zyn, als ze haar jaaren krygen; Men ziet ’er dagelyks zo veel eksempels af; maar laat ik zwygen. Daar word gescheldt. Wel wat geschel is dat ! Tryn, Tryn, kom hier, rep je wat; en zie eens wie ’er zo beestig scheldt. Tryn zet het water op de tafel, en opend de deur ondertusschen maakt Leonvor alles klaar. TWAALFDE TOONEEL. KNIERTJE, ELIZABET, LEONOOR, KRIS- TINA, KORNELIA, TRYN, WÉER- HAAN, gekleed als een Oostindischvaấr. WEERHAAN. GOсden dag, Juffrouw. Ik vind hier het haartje wel gesteld. KNIERTJE. Wie ben je, vrind? WEERHAAN. Hoe drommel zal ’t hier weezen! Kan jy dat aan myn plunje niet zien, en uit myn troonje leezen Wie dat ik ben? moet jy dat juist vraagen? nou, wel aan, Wileens ter deegen jou blikken op myn bakkus Naan. KNIERTJE. Ik denk niet dat jyFrederik bent,de broeder van myn man? WEERHAAN. Maskie! dat moest ik weeten. Maar ik zie nou wel, jy lui hebt my hier al vergeeten. KNIERTJE. Dan hiet ik je wellekom, vergeef’t my, dat ik u ten eer- ften niet heb gekend, Vermits jy in die tyd, dat je weg geweest zyt, magtig. veranderd bent. Kom voort, Leonoor, en wil jou oom verwellekoomen, LEONOOR. (men, Wellekom, oom. „ och ochr! Tryntje,ik begin te schroo TRYN. Hou moed, het zal wel gaan. WEERHAAN. Nicht,gy zyt braaf uit den drek gegroeid.maar, Ik heb een kist of twee gekadraaid, daar een hoopen goed in is, die moet ik gaan haalen, waar Zal ik die best brengen? 1 KNIERTJE. Wat behoef je dat te vraagen? LEONOOR. (gen. Ik vrees, Tryn, dat wy ons dit werk noch zullen beklaa WE ERH A AN. Maar hoe ! waar drommel is myn Broer, dat ik hem niet zie? KNIERTJE. Die is uit, maar zal straks t’huis koomen , Zwager. Maar, by wie Zou jy nader jou goed brengen, als by ons, zo’t is met jou begeeren? Maar, Zwager, heb je wel Thee mee gebragt? WEER HA A N. Ik en myn konfraater hebben zamen wel een acht honderd pond. KNIERTJE. : Dat is ter eeren! WEER HAAN. En myn konfraater wil zyn part voor een kleine prys wel overdoen; Zo je iemand weet, jy kundze hem rekommandeeren, hy zat’t je vergoên, En voor jou moeiten, jou cen Katje vyf zes oversmyten. Ik heb hem by my genoomen, Om dat hy hier geen vrinden of kennis in deze Stad heeft, hy zal met my hier koomen Slaapen, zoje’t verstaat; want het is myn beste maat Die ik in Oostindien gehad heb. KNIERTJE. Zwager, laat Jy hem maar koomen; ik en deze Juffrouws zullen zyn Thee ook wel koopen, Als hy ’er, voor een redelyke prys, afstaan wil. WEERHA A N. Wel, ik mag dan na de steiger loopen, Om hem voort, met ons goed te haale.. Tabbeetjes, Zus. B4 Juffrouws, hou je zo lang by malkaâr,hoor je wel,tot flus. KNIERTJE. Ei lieve, Zwager, kom wat gaauw weêrom, en wil niet lang draalen. WEER HA AN. Neen, ik zal haast weêrom zyn. DERTIENDE TOONE E L. KNIERTJE, ELIZABET, LEONOOR, KORNELIA, KRISTINA, TRYN. KNIERTJE. . Juffrouw, de Thee vertrekt. KNIERTJE. Kom, maaken wy maar een begin. Zy zetten zich neêr, en drinken. ELIZABET. Wel nou, Juffrouw, hoe smaakt jou die Thee? is ze na jou zin? KNIERTJE. Wel,Juffrouw,als ik myn oordeel openhartig zal zeggen, Zo dunkt my, dat ze zo een klein landfinaakje heett. KRISTINA. Dat moet ik wederleggen. Ik zou het voor een Boontje houwen: Ei! Leonoor, proef eens mee. KNIERTJE. Wel, Juffrouw, hou jy dat voor een Boontje? dan heb je geen kennis van Thee. Wat zeg jy nou, Dochter? LEONOOR. Mama, ’t heeft in het minst geen gelyken Nacen Boontje. KNIERTJE. Zo is ’t ook, Kind. wil nou eens het vonnis stryken Van deze Theċ. KRIS KRISTINA Dat is een Bloemige Zeep. LEONOOR. Holla! dat is mis; Het is een Zeepige Bloem; na myo sinaak. ELISABET. Dat’s waar, Juffrouw, ’t is Een Zeepige Bloem. Maar, waar voor zoud gy dezen houwen? KNIERIJE, het kopje onder de neus houdende. Die voor een Roozemaryntje. Maar, ik ben wat verkouwen; (gaan. Ik zal ze eerst eens proeven, ik durf ор de reuk niet aarJa,wel te weeten,is’t een Roozemaryntje.Proef, Leonoor. LEONOOR. Mama, heeft wel geraan. KORNELIA. Wat zeg je dan nu van deze? KNIER TJE. Die kan my niet behaagen; Zy sinaakt zo bamboesachtig. Proef, Leonoor. LEONOOR. Foei! nooit heb ik van myn dagen Geen slechter Thee, als deze, geproefd. ELIZABET. Jy hebt gelyk, Juffrouw. KNIERTJE. Ik wed het onze Meid wel proeven kan. Wat zeg je, Tryn? nou Spreek. TRYN. Wel, Juffrouw,als ik het zeggen zal;het een en het ander Is water, en maar zo wat gorellegooi onder malkander. KNIERTJE. Ja, jy bent een rechte gorellegooi, als men jou te deeg beziet; Jy wilt alle dingen weeten, en ondertusschen weet je niet. B5 KRIS KRISTINA Ei lieve! Juffrouw,proef deze Thee eens. KNIERTJE. Die kan my niet gevallen. LEONOOR. Dat’s Hooi Thee. ELIZABET. Zo is ’t ook, Leonoor, en de slechtste van allen. KNIERIJE. Proef nou de myne eens ter deeg, eer je jou oordeel veld, Die heb ik onderweeg opgedaan. KRISTINA. Ze is lekker. KNIERTJE. Že kost my ook veel geld. Maar laat ik nu elk zyn oordeel eens van dit proefje hoo- KORNELIA. (ren? Ik zou ’t voor een Keizers Theetje houwen, en daar op wel durven wedden. LEONOOR. Dan had je ’t verlooren. ’t Is Thee de Roozen, niet waar, Mama? KNIERTJE, Dat heb je wel geraân. Hou ze maar eens onder de neus, de Roozegeur zal ’er inslaan. KRISTINA Zy schenkt uitsteekend groen. ELIZABET. Ja wel, Juffrouw, ik moet bekennen, Dat ik ze voor Keizers Thee prefereeren zou, en my daar aan wel wennen. KNIERTJE. Maar zagt, daar word gescheldt; maak de deur eens op, ras, Tryn. Het zal voorzeker myn man, met myn Dochters Brui- gom, zyn. VEERS 1 VEERTIEN DE TOONE E L. KNIERTJE, LEONOOR, ELIZABET, KRISTINA, KORNELIA, TRYN, KOENAARD, JOOST. KNIERTJE. En je daar, Vaâr, jou Broer is, uit Oostindien, t’huis gekoomen. KOEN AARD. Wel, ik heb daar even noch Oostindischvaárs gesproo, ken, en niets van hem vernoomen. Waar is hy? KNIERTJE. Hy is na de steiger gegaan, om zyn goed te haa- len. Man! dat je eens wilt, Wat al Thee dat hy en zyn konfraater mcê brengt; ja, zyn heele kilt Is boorde vol ! KOENAARD. Wat brust my zulke lompe vodderijen: ’t Was beter, dat hy wat anders meê gebragt had, om te bedijen. Welnou, Bruigom, geef jou Liefsten ten minsten eens een zoen. Of ben je beschaamd voor deze Juffers? JOOST. Wel, ik zal ’t dan doen. Juffrouw, ’t is uit uw ’s vaders last, dat ik u kom ge naaken, Om, zo het u behaagd, uw lieve lipjes eens te raaken. LEONOOR. Zacht, zacht, myn Heer, niet al te haastig. JOOST Myn Lief, wees niet beschaamd, Want ik zal niets doen, als het geen my toekomt, en betaamd. Een Een kusch is immers geen schand, laat ik myn ver langen blutschen. TRYN. Nou, geef hem een smoddermuiltje, Juffrouw, en laat hem eens kullchen. LEONOOR. Joost vat Leonoor Zacht, wat heuschelyk, myn Heer. om den hals. ELIZABET. Wel, dien Heer fchynt heel galant. KORNELIA. En net gemaakt van leest, niet waar? TRYN. Ja, als een Olyfant. KNIERTJE. Kom, Bruigom, zet u neêr, en drink met ons een kopje water. TRYN. Dan zal dien bloed noch meêr verslappen, zo hy... KNIERTJE. Hou je snater; Hoe is ’t hier met de meid? KOEN AARD. Ik zal my ondertusschen, wat verkleeden gaan. VYFTIEN DE TO ONE E L. KNIERTJE, JOOST, LEONOOR, ELIZABET, KORNELIA, KRISTINA, TRYN. TRYN. Ou, Bruigom, ga jy by jou Bruidje wat zitten, het staan Is ongezond, jy mogt’er de podegra van in jou beentjes krygen. KNIERTJE. Tryn, ik vraag noch eens of jy je snater toe zult houwen, en zwygen? (lyf. Kom,Bruigom,drink jy, met ons, wat warm water in jou Nou, KRISTINA. Is myn Heer een liefhebber van een kopje Thee? JOOST. Dat is myntydverdryf. TRYN. Dan zal je met jou aanstaande Bruid wel over een koo- men; want alle morgen, Moet jy vroeg ten bed uit, om de Koffyketel te bezorgen, En reed te maaken, tegens dat jou Liefsten opstaat. Want jou aanstaaude vrouw houd alle dagen bezoek, ’s morgens met Koffy, en na den eeten met Thee; tot ’s avonds laat. KNIERTJE. ’k Zeg dat gy zwygen zult, of gy meugt vreezen... Daar word geklopt. maak op, Leonoor;’t zal jou oom, met zyn konfraater, en’t goed weezen. Ja wel! ik luik op, als een roos, als ik om al die Thee denk, zie daar, Ik kan me niet bedwingen. Hoor, Juffrouws, ik noố je allegaâr, Alle dagen, tot mynent;jy lui meugt vry koomen,zonder Ichroomen. Maar, ik zie myn Zwager daar, met zyn konfraater, koomen. ZEST I EN DE TOON EEL. KNIERTJE, LEONOOR, ELIZABET, KRISTINA, KORNELIA, TRYN, JOOST; JAKOB en WEER HA AN, gekleed als Oost indischvaârs, KLAAS, JAN. WEER HAAN, hem dronken houdende.’ SErvit Ervitorie ! vind ik je lui noch altemaal by malkan der, vrolyk en zoet? Wel dat is me zeker lief. Hy struikeld. ELIZABET. Zacht, Heer, jy zou zo’t goed Wel Wel breeken. WEERHAAN. Juffrouw, myn been glipten uit. KLA A S. Waar zullen wy’t goed brengen? KNIER TJE. Myn Man zal’t jou wel wyzen. Lieste! Lieste! WEERHAAN. Maar, wat is dat toch voor een gryzen Enouwen Bol, die daar onder de Juffrouwsrit en praat ? KNIERTJE. Myn Dochters Bruigom. Lieste! Lieste! waar blyf je? ben je doof? t ZEVENTIENDE TOONEEL. KNIERTJE, LEONOOR, ELIZABET, KRISTINA, KORNELIA,TRYN, KOENA ARD; WEERHAAN en JACOB, als Oostindisch vaars, KLAAS, JAN, JOO’ST. KOENAARD. D At’seen gelaat! Wel, jy schreeuwd of je gek bent. KNIERTJE. Wil jou Broêr verwellekoomen, En zeggen, waar hy zyn, en zyn konfraaters goed zal zetten. LEONOOR , tegens Tryn. » Och! ik begin te schroomen. TRYN. Hou moed, Juffrouw, het zal heel wel gaan. KOENAARD, Weerbaan sterk aanziende. Ben jy myn Broer? WE’ER HAAN. Welja,ben ik jou broer niet? hoe is ’t! of heeft myn Moer My 1 My in de wieg verruild, dat jy lui my niet wilt kennen? Zie daar, zo moet my dit en dat, ja, de pokken wel fchennen, (gaan. Zo’k voort niet mét myn goed na een and’re plaats zal KNIERTJE. Dat zal wel leugens’ zyn. Maar, Man! hoe meug je zo staan? Kan jy dat niet aan ’t kloppen van je hart voelen, dat het jou eige vleeschelyke Broeder is? bekyk. Hem eens te deeg. KOENAARD. Ik zeg noch, dat hy hem niet gelykt. WEER HAAN. Wil hy my niet kennen; maskie, daar leid my weinig aan geleegen. KNIERTJE. 10 Och ! daar mee gaat hy heen ; en dan ben ik al myn Thee kwyd. wil hem beweegen, Leonoor, dat hy blyft, of ten minsten dat hy zyn goed hier laat. WÈERHAAN. Hoc drommel is ’t ! zal ik myn goed hier in brengen, of nict? KOENAAR D. Waar is ’t? WEER HAAN. Wel, op de flee, op straat. KNIERTJE. Vrinden, ik zal’tje wel wyzen, gaat met ine. JAN. Als ’t jou beliefd. ACH b. ACHT I ÉN DE TO ONE E L. WEER HAAN en J A KOB , ’als Oostindischyaárs, KOEN AARD, LEONOOR, JOOST, ELI, ZABET, KORNELIA, KRISJETINA, TRYN. KOENAARP. Jawel, wat zal ik zeggen? Maar, zo jy myn Broêr bent, zo wil my eerst uitleggen, Uit wat stam onze Voorouders zyn gefprooten, en by wie Zy eerst gewoond hebben , en hoe ze eerst zyn op de been gekoomen? WEER HAAN. Maskie, Dat kan ik makkelyk doen: wyzyn eerst voortgekoomen Van Simiramus; én daar na, na dat ik heb vernoomen, Kreeg Simiramus Soliman , en Soliman trouwde de schoone Omphalé, dat je ’t vat; En Omphalé baarde een zoon, die noemden ze Amuraht; En deze Amuraht trouwde Dido, die, zeven jaaren van te vooren, Den groote Midas baarde, met zyn lange czels ooren; En deze Midas trouwde, na verloop van eenige tyd, Heleen van Troije, daar gy het eerste kind van zyt, En ik het twede. Meer weer ik van ons geslacht niet te zeggen. KOENAARD. My dunkt, dat jy dat geslacht ezelachtig genoeg hebt uit gaan leggen. Want ik heb diergelykén geslachtregister nooit gehoord. JAKOB. Myn Heer, jou Broer wil hem wat vermaaken, wees niet gestoord; Hy is altyd zo een aardige Snaak geweest. WE ERHAAN. Jy hebt gelyk, konfrater. Maar Maar, verhaal jy hem cens, dat ik jou zo dikmaals heb verhaald; ik zal ondertuslchen een kopje water, Met deze Juffrouws, drinken. JAKOB. Na hy my heeft berecht, In Indiën, daar hy my wel duizendmaalen heeft gezegt, Uw statuur en weezen; moet ik bekennen zonder loogen, Dat hy my zeker geenzints, door zyn zeggen, heeft be droogen; Want zo jy my maar ontmoet waart, buiten hem, ik zou je voort Kennen; zo net heeft hy jou afgemaald; by myn woord, Ik verhaal jou geen leugens. Ook ging hy my verklaaren, Dat zyn Voorouders de’toenaam van Vander Loen al over twee honderd jaaren Gevoerd hebben; en de oorsprong, waar ze eerst van daan gekomen is. KOENA AR D. Zo hy my dat Weet te zeggen , is hy myn Broeder; want ik geloof, dat er in de stad Geen mensch is die dat weet. WEER HAAN, Schielyk opspringende. Maskie! dat weet ik net. KOEN AARD. Ondek het my nader. WEER HAAN. (der Het komt zo by, om dat onze Overgrootvaars vaders vaTot Loenen voorheen is gebooren, en ook groot ge maakt; Maar om den Oorlog is hy ’cr van daan gevlugt, en tot Amsterdam geraakt , Dat toen pas zo groot, als een dorp, was, en zinds die tyd heeft hy de Van van Vander Loen aangenoo men. En die is zo al voort en voort geërft, tot dat ze op ons is gekoomen: с KOENAARD. Daar heb je groot gelyk in, en ik twyffel nu niet meer, Of gy zyt myn eigen vleeschelyke Broer; maar zie daar, ik zweer, Dat ik jou niet zou gekend hebben, al had ik over jou gevallen, zo ben je veranderd, zederd twaalf jaaren, Zo lang is het nu wel geleeden, dat je na Oostindien zyt gevaaren. NEGENTIENDE TOONE E L. KOENAARD, JOOST; WEER HA AN en JAKOB , als Oostindischvaårs , KNIERTJE, LEONOOR, ELIZABET, KRIS TINA, KORNELIA, TRYN. KNIERTJE. IK K heb jou lui goed, door de zydeur, in onze achter , kamer laaten zetten, en De Sleeper, met de andere man, betaald. maar, Man!ken Jy jou Broer noch niet? KOENA ARD. Ja, stel jyjou maar te vreden. WEER HA A N. (reden Maar, Broer, zeg my eens, rond uit den borst, om welke Die oude Paaizo geduurig by jou Dochter zit? holla! wat! KOENAAR D. Weerhaan struikeld. Het is myn Dochters Bruigom. KNIERTJE. Maar , Zwager! wat ben je ook zat; Dat’s immers geen respekt, dat jy jou zo dronken hebt gaan drinken. WEERH A AN. Dat’s op zyn Sappetouws, Zus; ik meen noch anders te rinkinkken: Maar de droes, - Juffrouws, wat heb jy lui al een water gezoopen, van die tyd Af Af dat ik hier eerst kwam, en jy lyi bent noch bezig! hoe raak je ’t weer kwyt Zonder Sarbafte drinken en dat zie ik niemand van jou lui gebruiken? ELIZABET. Myn Heer, ekskuseer ons, wy drinken geen starke drank, men zou’er te veel na ruiken. WEER HAAN. Wat, niemendal, ik heb hier noch een lekker zoopje in myn zak; Proef eens, ’t is noch oprechte en onvervalschte Oostindische Arak. KRISTINA. Ik ben benieuwd om die drank eens te proeven. KORNELIA. Ik heb ’er veel van hooren zeggen, Dies proef ik mee wel eens van dat goed. WEER HAAN. ’k Wilzuiks niet wederleggen. Havoes, Juffrouw, ik breng ’t jou cens. KRISTINA. Foei! foei! dat ’s laelyk goed. WEER HA Á N. Dat is gezeid, geef me noch voor een oortje; maar ’t moet Eerst rond gaan; nou jy, Juffrouw. ELIZABET. My, myn Heer, ik bedank je, Ik heb genoeg aan de reuk. WEERHAAN. Proef jy dan eens, Juffrouw. KORNELIA. Foei, het smaakt, gelyk een drankje, Dat uit de Apoteek komt. WE ERHAAN. Hoe drommel is ’t hier met jou lui? iemand zyn goed te verachten, dat is geen kunst: Als men iemand uit liefde brengt, en dat alleen omzurst, En C2 En moet men ’t niet verachten: -maskie, al was ’t niet veel beronders. Ik wed, dat het myn Zus, als ze’t maar proefd, voor wat wonders Zal houden, KNIERTJE Neen, Broer, ik had liever een proefje van jou Thee. WEER HA AN. Nou Nichje, proef jy dan eens; hou daar. LEONOOR. Oom, ik zou het mee Met Mama houden, en de Thee, voor alle starke dranken, kiezen. WE ERH A AN. Broer, proef jy ’teens, het smaakt, of je warme krente koekjes at, als jy’t kaauwd tusschen jou kiezen. KOEN AARD. Neen,hou maar by je,ik ben geen liefhebber van dat goed; En’k wenschten wel, dat jy myn humeur daar in had. WEER HA AN. Gantsch bloed! Het smaakt zo. Paai, ik breng’t jou eens, op ’t goed sukses van’t Huuw’lyk. JOOST. Myn Heer, ik proef het nooit. WEER HA A N. (lyk ! Wat is ’t volk hier van dit lekkere goed afschuuw’ TRYN Myn heer Sappetouw, laat ik ’t eens procven. KNIERTJE Ik wou Dat jy dat eens begon, ik zweer dat ik u aanstonds zou... WEER HA A N. Wel, jy lui bent duivels vies; de Oostindische Juffrouws zyn heel anders, om meê te verkeeren; Waar ze daar by malkand’ren, op een kopje Thee , zyn, kan men ze nict beter regaleeren, Om Om het water te doen zakken , als met een half pints beker Arak, of Brandewyn. En, na my wel verteld is, vallen ze hier ook zo vies niet eens, al hou jy lui jou zo fyn. ’k Heb gehoord van een vrind,die verleden jaar in ’t Land kwam, die’ik na wat nieuws ging vraagen, Dat de fyne waters, door het overvloedig Thee drinken, wel een darde waaren opgeslaagen; En de Konfituuren, en alle andere Zuikergebak meê. En hoe dat , zei’k? om dat ’t nu de mode is, als de vrou wen malkander bezoeken, op een kopje Thee, Zeide hy, dat ’er zo een botelje of drie met Wyn, of ge disteleerde Wateren, met eenige Konfituuren, na moet weezen. Ook gaf hy my een geschreeve boekje, van de Water achtige Koffywaereld, om te leezen; Daar ik geen kleine staaltjes in vond, en dat noch wel van de fynste Juffrouws van ons land. KOEN AARD. Broer, nou spreek je, als een man die kennis heeft , en verstand. KNIERTJE. Wat kennis, wat verstand; hy spreekt, als de meeste Oost indischvaars, die de linie passeeren: Daar loopt al mee een streep door , dat wil ik je wel zweeren. TRYN. Juffrouw, die Vent is in zyn harssens gepikt. WEER HAAN. Hoe drommel is’t, word je lui kwaad? ELIZ A BET. Dat zal wel overgaan, als jy de Juffer jou Thee laat Zien, die jy mcê hebt gebragt. KNIERTJE. Ja, laat het and’ren maar achter weegen. WEER HAAN. Dat zal ik zo dadelyk doen, ben je daar toe genegen? KNIERI ’C 3 KNIERTJE. Ja, daar verlang ik na. WEER HAAN. Konfraater, jy hebt de sleutel, ga eens met de meid, En geef ’er die groote flesch met Thee, hoor je wel. KNIERTJE: Is’t malligheid? Neen, ik of myn Dochter zullen wel meê gaan. WERRHA AN. Ik heb daar niet tegeni, Nicht, ga jy dan met hem, hy zal je wat moois verëeren. Tegens Jakob. Nou, berecht haar wel ter deegen, Van’t allerbeste.... jy vat myn zin wel; ga maar heen. Joost. Ik heb noch een klein boodschapje of twee te doen, en zal met een , Tegen den avond, met myn Vrienden, aankoomen. KNIERTJE. Jy zoud nou zo lang blyven, En proeven myn Zwagers Thee eens. KOENAARD. En ik zal, terwyl myn Broer, met de Juffers, bezig is met Thee drinken, een opstel van ’t Huuw’lyks kontrakt schryven. JAKOB. Kom, Juffrouw,wys me de kamerdan,daar ons goed staat, WEER HA A N. Hoe! ben je lui noch niet weg ? repje, of het word te laat. JOOST. Vaar wel, myn Bruidje lief, ei!’ hou my toch in uw gedachten. KOENAARD. Ik ga op myn kantoor, en zal je van ayond verwachten. TWINTIGSTE TOONE E L. WEER HA A N, als een Oostindischvaar, KNIERIJE, ELIZABET, KRISTINA, KORNELIA, TRYN. KNIERTJE. D At moeit me, dat ’k niet mee in de kist kan grab- belen, maar Ik zal van avond, als ’t gezelschap weg is, beter myn gang gaan. Daar, Haal ons noch wat water om de nieuwe Thee mee te trekTRYN, (ken. Och! ik vrees tegen dat dit werk eens uit komt te lekken. EENENTWINTIGSTE TOONEEL. WEER HAAN, als een Oostindischvaar, KNIERTJE, ELIZABET, KRIS TINA, KORNELIA. ELIZABET. M Yn heer, verhaal ons iets van uw reis, en hoe ’t daar toe gaat in dat warme land? En wat voor Nag van volk, dat men’er al vind. WEER HAAN. Volk van verstand. KORNELIA. Maar hoe zyn de inwoonders daar van manier en leeven? KRISTINA. Daar heb ik al wond’re dingen van myn leeven van ge- KNIERTJE. (hoord. Maar, wat geeven Wy daar naar, laaten wy liever van Thee praaten, en van poftelein, dat zal best zyn. (Tryn! Maar waar blyft onze Leonoor zo lang? Tryn, Tryn! Zeg dat myn dochter met de Thee komt. C4 [p. ] TRYN, TRYN, van binnen. Ik zal. WEERHAAN. Hoe benje zo haastig, dat’s wonder, Laat hem eerst het goed ontpakken’; want de Thee leid onder Op de boom. Maar ik heb hier noch een proefje, nou ik’er om denk, in myn zak; Hy krygt een bosje met ’Thee uit zyn zak. Zie daar zuip die eerst uit, en laat hem dan met gemak De kist ontpakken, en zyn zaaken ter deeg bestellen. Ik zal je ondertusschen myn avontuur, en wat ik al gezien heb vertellen. KNIERIJE. Maar, Zwaager! dat ging je daar zo zuipachtig of. KORNELIA. Ontstel je daar niet om, De Oostindischvaârs, vallen wat ruigachtig in ’t spreeken. KNIERTJE. Waar blyf je, Tryn? TRYN, van binnen. Ik kom. TWEE ENTWINTIGSTE TOONEEL. KNIERTJE, ELIZABET, KRISTINA, KORNELIA; WEER HAAN, als een Oostindischvaar, TRYN met het water. TRYN. Z le daar, hier ben ik nou, met water. ELIZABET. Myn Heer, drink je niet mee Een kopje? WEER HA A N. Neen, ik zal liever eens Sarbaffen, en jou lui ver- haalen, terwyl je beezig bent met de Thee, Wat ik al in Oostindien heb gezien. KRISTINA Wyzullen’t met vermaak hooren. WEERHAAN. Wel hoor dan toe; maar wil my, in myn verhaal , niet Itooren. Maar eerst moet ik noch eens farbaffen; nu wel aan.... Maar zagt, noch een opzetje, zie daar nou heb ik gedaan: Na dat wy de Kaap gepasseerd waaren twee duitsche my len ooftwaards geleegen, over Spanje; Om na Batavia te zeilen, ontmoeten wy een eiland, geo naamd Winjewanje, ’t Welk vast aan de Chinese kust leid, met een kromme elleboog, Daar wy bofschen, van vier vyf honderd mylen in ’t rond vonden met Theeboomen,en yder boom, zo hoog, Dat ze met haar kruinen tot aan de wolken reiken; en als ’t daar reegend , dan vergaaren de inwoon ders dat water, dat door de takken Neêr druipt, voort in groote en leege leere zakken, Of wel in Kabaffen, die gevlochten zyn van riet. ELIZABET. En wat doen ze daar mee?. WEER HAAN. Dat brengen ze te markt; want, wyl het van de cene tak door den ander zakt, zo smaakt het even eens, als hier, het Thee Water, dat jy lui eerst kookt, en dan trekken moet. KORNELIA. Maar hoe zal ik dat verzinnen? Dat water is immers raauw. WEER HAAN. Dat water word van binnen In die Zakken, of Kabaffen, door de zon, die daar zo stark brand, Ten eersten gaar gekookt. KNIER TJE. Dat’s wel een wonderlyk land.. [p. ] WEERHAAN. Wat zou je dan zeggen, van dat land? daar de rivieren, en de stroomen, Gestadig kooken, door de hitte van de grond, en daar de zoomen Met Thee, in plaats van gras bewossen zyn, wiers geur het water na zich trekt. En, by gebrek Van kopjes, en schoteltjes, gaan de inwoonders, met haar bek, Ofsmoelen, wel te verstaan , als zelust tot Thee hebben, aan de kant van de reviers, of stroomen maar leggen, En zuipen haar zo dik dat ze rollen. KRISTINA. Dat heb ik myn leeven niet hooren zeggen, ELIZABET. Dat’s een rechte beestachtige manier. W E E R H A A N. Ei! ei! na ik van daag Gezien heb, ben jylui heel na aan die beestachtige ma nier gekoomen; want yder heeft zyn maag, Geen kleintjen opgevuld; en gaat het over al zo toe, als ik hier nu heb vernomen, Dan geeft het my geen wonder, dat ’er zo veel beevin gen, en Engelsche ziektens in ons land zyn gekoomen. KNIERTJE. Ja boven beevingen, en Engelsche ziektens, ik wou dat ik maar woonden in dat land, Daar de rivieren, en stroomen met Thee bewassen zyn. Zie daar, myn hart brand Daar na, om ’er te weezen. Wat zou ik alle dagen..... WEERHAAN. Ja, maar daar is weer een wet, of manier, die jou niet zou behaagen. KNIÉRTJE. Wat toch? WEER HAAN. Zo dra als daar een man sterft, word hy na buiten ge bragt; met een groot getier; Alwaar een groote houtstapel staat, daar ’t lyk op ge leid word; en dan is’t de manier, Terwyl de naaste vrinden die ’t vuur ontsteeken, en, met een vreemd gebaár, vast klappen in haar handen, Dat de vrouw daar dan met vreugd in springt, en laat haar, nevens haar man, verbranden, KNIERTJE. Dat’s eerst een rechte beeltachtige manier, als je van een beestachtige manier praat. ELIZA BET. Dat is een dwaaze manier, die my geenzins aan staat. KRISTINA: Ik zou van die manier, of wet, in’t minste deel, niet houwen. KORNELIA. Dat, dat hier de manier was, daar zouden’er weinig lust hebben om te trouwen. TRYN. Ik zou dan liever by de week trouwen, dan kon ik zater dags weêr af, Als dat ik my onderwerpen zou gaan zodaanigen straf. KNIERTJE Maar, waar drommel blyft myn dochter ? ik moet eens gaan kyken. DRIEENTWINTIGSTE TOONEEL. ELIZABET, KRISTINA, KORNELIA; WEERHAAN, als een Oostindisch vaar, TRYN. TRYN. 09 Ch! Weerhaan,ik begin te beeven,ik zal van schrik bezwyken. WEER HA A N. „Daar meid, neem een beetje van myn sarbaf, ’t zal wel overgaan. KRISTINA. Wat schort je, Tryntje? hoe tier jy jou zo gekkelyk aan? ÉLIZ A BET. Hier schuild iets onder deze Oostindischvaars, na dat ik kan bemerken. De waagen gaat niet recht. KORNELIA. Dit zal wat wonders uitwerken. 4 VIERENTWINTIGSTE TOONEEL. KNIERTJE, ELIZABET, KORNELIA, KRISTINA; WEERHAAN, als een Oostindischvaar, TRYN; JAKOB, in zyn eige kleêren, sprekende, met LEO- NOOR, achter aan het Tooneel. KNIERTJE, verbaast uitkoomende. W At komt my over, och! ik mis myn zinnen. ELIZABET. Wat is ’er te doen, Juffrouw? KNIERTJE. Vraagje wat ’er te doen is? och! ik ongelukkige vrouw! wat komt my over! wat komt my over! KORNELIA Nou, Zet u een weinig neêr , en spreek, met bezaadigde zinnen. WEER HAAN. Daar neem een beetje van myn farbaf, dat zal je lyf van binnen Weêr wat verkwikken, op al het water, dat je gedron- hebt. ’t Is goeje arak ’t zal over gaan, alsje’er een heldere klok van fept. De sarbafżet wel of. KNIERTJE, Weerbaan naloopende. Schelm! ik zal jou farbaffen; Kryg ik jou onder myn kluiven, ik zal je zo havenen, dat jou de honden na zullen blaffen: Zy ziet na Jakob en Leonoor. Ben je daar, Voddemoer? wacht ik zal je vader roepen; Man, Man, Man! Waar blyf je? kom eens of. V FYENTWINTIGSTE TOONEEL. KOENÁ AR D, KNIERTJE, ELIZABET, KOR- NELIA, KRISTINA, TRYN; WEER- HAAN, als een Oostindischvaar, LEONOOR, JAKOB, in zyn eigen kleeren. KOENAARD. WAt is’er te doen, Moer, hoe ga jezo an? Je bent heel ontsteld. Wat is ’er te doen? KNIERTJE. Zou ik my niet ontstellen? Het gaat my aan ’t verstand. KOENAAR D. Wel, wil my de oorzaak toch vertellen. KNIERTJE. Zo als ik daar boven kom, om na jou broer zyn maat, en Leonoor te zien, Waar dat ze met de Thee zo lang blyven, och! kan het wel geschiên? (beijen Daar vind ik Jakob, met Leonoor, zo bezig met haar Om haar goed te pakken in die zelfde kist, die zy hier brachten, om zo stil met hem de achterdeur, uit te tijen. En deze Schavuit is wis zyn knecht. Wat dunkt je’er van? Wil ze ons geen schoone kroon op’t hoofd zetten? zie daar, als ik ’er an Begin te denken, ik word disperaad. WEER WEER HA A N. Wat is’er aan geleegen, Broer? maskie, laat jy ze maar zaamen trouwen. KOENAARD. Ik zal je dadelyk broeren, schelm, dat het jou al je lee. ven zal berouwen. (zoen, Enjy behoorde jou wat te schaamen, Jakob;hetis geen fatEerelyke mans kind’ren, op deze wys, te bedriegen, dat is geen styl van doen, Voor een heer, die op zyn eer en respekt wil staan. En jy, dochter, die jou ouders, zo een schandvlek aan zoekt te vryven ... Maar ik zal ’t je betaalen, en ’t hier niet by laaten blyven, Dat zel je my voor niet niet gedaan hebben, jou rechte schynschoon; ’k Zal toonen, hoe men de kinders straffen moet, die haar ouders ongehoorzaam zyn, ’t zy dochter, of zoon. Enjy, die jou eer, en respekt... JAKOB. Myn Heer, wat myn eer, en respekt aangaat , dat zal ik wel bewaaren; ’t Is waar, dat ik met je dochter zocht te vlugten; maar ik wil je wel verklaaren, Dat het uit geen ligtvaardigheid is geschied, dat ik dit on derwonden heb, maar om de trouw Van Joost met jou dochter te beletten, dat is alleen de oorzaak, en ik zou Haar op geen vreemde plaats (gelyk ik haar belooven moest gebragt hebben, maar by myn naaste vrinden, (den, Tot dat wy met ’er tyd, eenige middelen uit zouden vinOm u te vreen te stellen, zodra als myn oom, die schie lyk overleeden is, en my Tot zyn erfgenaam gemaakt heeft, begraaven was. Gy, MynHeer,kund het uit dit testament zien. ’k Beken ik heb misdreeven, Maar 1 Maar’t is uit liefde geschied; dies bid ik wil het my ver-, KNIERTJE. (geeven. Wat zeg je, Vaår, hy erft al evenwel, nouzyn oom dood is, al een heel mooi kappitaal; En dat was wel de printepaalste oorzaak, dat wy hem afgeslaagen hebben; want om’tgeld is ’t altemaal, Gelyk je weet, te doen in deze tyd. Met geld is altyd geld te winnen. KOENAAR D. Wel, wylik zie dat zy malkand’ren zo trouw beminnen, En dat al’t geen hy gedaan heeft, uit een opregte en zui- v’re liefde spruit, Sta ik het huuwelyk toe. Veel geluks met myn dochter. ELIZABET. Veel geluks, Bruid, En Bruidegom KORNELIA Ik wensch, dat jy zaamen lang in vreugd meugt leeven. JAKOB . Wat dank zal ik u, myn heer, voor die groote weldaad, geeven? WEERHAAN. Wel, zo voor Sappetouw te speelen, kan noch heel wel gaan. Wat zeg jy nou , Tryntje, zaljy jou noch langer beraân? Jy weet wat je me beloofd hebt. TRYN. Wel, ik zal myn woord ook houwen, Wat wil je meer hebben, Weêrhaan? WE ER HA AN. Dan meugen wy met myn Heer gelyk trouwen. TRYN. Maar niet op zyn Oostindisch, daar men de vrouwen, als de mannen komen te sterven, verbrand. WEER HAAN. Weg, malle Varken, dat ’s immers hier geen mode. TRYN. 1 2 1 TRYN. Wel zie daar, daar is myn hand. KOEN AARD. Hoor, Jakob, gy kund uw vrinden haalen, om alles te overleggen. Terwyl zal ik na Joost gaan, om hem het huuw’lyk af te zeggen. JAKOB. ’k Zal’t doen. myn Lief, nu zien wy een eind van onze druk. LEONOOR. ’k Ben dankbaar, aan Papa. De Juffers gelyk. Wy wenschen uw geluk. KNIERTJE Hoor, eer wy scheijen, moeten wy, op’t goed sukzes, eerst met malkand’ren noch een Theetje drin ken, uit den vyven. Maar ’k verzoek, dat al wat jy hier gezien hebt toch may verburgen blyven. EINDE