afb.1, Overijsel: klik voor gedetaileerde afbeelding
[afbeelding 1: geografische kaart Overijsel, ontleend aan UBL 1263 B 38.]

1. BRIEVEN UIT HET VERLEDEN

Veel schriftelijke documenten hebben de eeuwen doorstaan. Ze zijn voor ons nu de belangrijkste bron voor het verleden. Onder al het overgeleverde materiaal nemen brieven een heel aparte positie in. Ze geven immers, bepaalde formele, ambtelijke brieven daargelaten, altijd wel iets persoonlijks prijs. Brieven van politieke personen en van bekende auteurs of kunstenaars zijn voor de geschiedwetenschap, literatuurwetenschap, of de kunstgeschiedenis uiteraard van belang, maar ze blijken ook een veel groter publiek van lezers te intrigeren, wanneer ze in een hedendaagse uitgave beschikbaar komen. Brieven prikkelen de menselijke nieuwsgierigheid en de niet door de briefschrijvers bedoelde lezers beseffen kennelijk het unieke van dergelijke documents humains. De steeds meer toegenomen belangstelling voor het verleden in zijn verschillende facetten rechtvaardigt ook aandacht voor een bepaald genre brieven: familiebrieven uit het verleden, waarin de dagelijkse beslommeringen, zorgen en feestelijke momenten centraal staan.

De betekenis van brieven is natuurlijk groot in een tijd waarin het briefverkeer de enig mogelijke vorm van communicatie op afstand was. Talloze familiebrieven moeten door de eeuwen heen zijn geschreven om het contact tussen ver wonende familieleden in stand te houden. Eigenhandig geschreven brieven of, wanneer men zelf de schrijfkunst niet machtig was, epistels die namens de afzender door anderen werden geschreven. Brieven die aanvankelijk nog niet met een reguliere postdienst bezorgd werden, maar die hun bestemming via incidentele verbindingen van reizende personen bereikten1. De meeste brieven uit die vroege periode hebben hun schrijvers niet overleefd. Er zijn echter uitzonderingen, zoals de Van Spulde-brieven, die uit de eerste helft van de 16de eeuw dateren. Ze doken enkele jaren geleden uit particulier bezit op en werden door de Universiteitsbibliotheek van Leiden aangekocht2.

De Van Spulde-collectie bevat vrijwel gave brieven, die indertijd door de afzenders werden gevouwen in de vorm van een kleine rechthoek, waarop de adressering werd gezet, en die vervolgens werden dichtgenaaid (vgl. afb. 2). De gaatjes van de naald zijn zichtbaar en een enkel stukje draad is nog aanwezig. Gerrit van Spulde schreef de meeste brieven. Ze waren bestemd voor zijn dochter, Cecilia ten Water, geboren Van Spulde, en haar man Geert ten Water. Daarnaast treffen we een brief van Johan van Spulde, een van Gerrit van Spulde jr., beide broers van Cecilia, en een van een zekere Golde van Spulde aan. De adressering van de brieven is vrij summier: "An juffer Cecilie ten Vater, myn lyef dochter, frentelyck gescreuen", "Den Erentfesten ende from Ghoedert van den Vater, myn besunder lyef zuager, vrenttelyck ghescreuen" en variaties daarop. Dat geldt ook voor de ondertekening, waar slechts de naam staat vermeld, soms met de toevoeging "u lyef vader" of "uen broeder" (vgl. afb. 3). De woonplaatsen van de geadresseerden en van de afzenders zijn er niet uit af te leiden. Een enkele passage in de brieven zelf verschaft op dat punt wel informatie. Cecilia en Geert ten Water blijken in Zwolle te wonen en uit de opmerking van Gerrit van Spulde jr. dat hij zeker Cecilia en Geert zal bezoeken coemet hijer tho Herderwick een carre van Zwol (= als hier naar Harderwijk een wagen van Zwolle komt), kunnen we opmaken dat hij in Harderwijk woont.

afb.2: de adressering van brief 4, BPL2853_04v_p.jpg, klik voor gedetaileerde afbeelding
[afbeelding 2: de adressering van brief 4, BPL2853 fol. 4v]

De brieven geven ons zicht op het wel en wee van de Van Spuldes in de periode 1530-1540, de tijd waarin ze werden geschreven. Het zijn eenvoudige familiebrieven van enkele eeuwen terug en als zodanig vormen ze bijzonder interessant materiaal. Ze geven hun inhoud evenwel niet in alle opzichten gemakkelijk prijs. Er wordt, zoals gebruikelijk in brieven aan familieleden of vrienden, veel bekend verondersteld, zodat sommige beknopte aanduidingen voor de lezer van nu niet altijd duidelijk zijn. We moeten ons verdiepen in omstandigheden en gebruiken van die tijd om de strekking van bepaalde passages te begrijpen. En zelfs wanneer we die moeite nemen, kunnen er nog vraagtekens overblijven. Er is de uitdaging om door te dringen in wat er in de brieven staat en bovenal wordt ook onze interesse gewekt voor de ons alleen bij name bekende personen en hun achtergrond. Er is uit de inhoud van de brieven wel iets op te maken over de status van de familie: er wordt over grond gesproken, er is een erfenis te verdelen en er wordt gereisd. De familie zal dus in de betere kringen gezocht moeten worden, maar de vraag is: in welke kringen precies? Hebben de personen nog een ander spoor achtergelaten dan in de bewaarde brieven?

afb.3, BPL2853_04, klik voor gedetaileerde afbeelding
[afbeelding 3: brief 4, BPL2853 fol. 4]

2. SPEURTOCHT NAAR CECILIA VAN SPULDE EN HAAR FAMILIE

De brieven zelf geven een aanknopingspunt voor de speurtocht naar Cecilia en haar familie: gezien de daaruit af te leiden woonplaatsen, ligt het voor de hand om het onderzoek in de gemeentelijke archieven van Harderwijk en Zwolle te beginnen. Dat levert resultaten op. Er is vast te stellen dat niet alleen Gerrit van Spulde jr. in Harderwijk woont, maar dat ook vader Gerrit en broer Johan daar geplaatst moeten worden. De Van Spuldes blijken bovendien een niet onaanzienlijke positie in Harderwijk in te nemen: ze behoren generaties lang tot de regentengeslachten van die stad. Leden van de familie waren lid van het gemeentebestuur (de magistraat); ze staan in de archiefstukken als raad of schepen vermeld. De Van Spuldes bevinden zich daarmee op hetzelfde niveau als de Ten Waters in Zwolle, die ook jarenlang deel uitmaakten van de bestuurslaag van hun woonplaats. Cecilia's echtgenoot, Geert ten Water, was zelf verscheidene jaren een van de burgemeesters van Zwolle. Hij wordt in de periode 1532-1544 in diverse functies genoemd; het laatst in 1544 als timmermeester, de figuur die belast was met de publieke werken3.

Twee families van stand komen uit de archieven te voorschijn. De individuele leden van die families, in het bijzonder de briefschrijvers, de geadresseerden en andere in de brieven genoemde personen, hebben uiteraard onze speciale belangstelling. Is het mogelijk om meer over hen te weten komen? Gerrit van Spulde wordt in de eerste helft van de 16de eeuw herhaaldelijk vermeld als lid van de magistraat van Harderwijk. Er blijken echter verschillende personen met diezelfde naam te zijn4. Daarmee komt een groot probleem bij het archiefonderzoek naar voren: omdat er veel vernoemd werd en er dus binnen een familie diverse personen dezelfde voornaam hebben, is het bijzonder lastig om vast te stellen wie wie is. Het is dan ook de vraag of de briefschrijvers vader Gerrit van Spulde en Gerrit van Spulde jr. met de in de archiefstukken vermelde personen met diezelfde naam zijn te identificeren. Ook andere individuele gegevens zijn niet gemakkelijk te achterhalen: doopboeken en sterfboeken, die geboorte- en sterfdata zouden kunnen opleveren, zijn er nog niet in de eerste helft van de 16de eeuw5. Het enige wat ons nog ter beschikking staat, zijn de zgn. Oud Rechterlijke Archieven. Daarin werden alle transacties, die voor schout en schepenen plaatsvonden, opgetekend, zoals: verkoop van land, betaling van rente, verkoop van huizen, vaststellen van een testament en van een boedelscheiding bij overlijden. Wanneer een familie bemiddeld was, is er een kans dat er vermeldingen in de Oud Rechterlijke Archieven worden aangetroffen.

Er zijn inderdaad vermeldingen te vinden, allereerst betreffende de personen aan wie de brieven zijn gericht: Cecilia van Spulde en Geert ten Water, die aan het begin van de correspondentie, in 1530, gehuwd in Zwolle wonen. Uit de brieven valt niet op te maken hoe oud zij zijn en wanneer hun huwelijk, en daarmee de verhuizing van Cecilia naar Zwolle, heeft plaatsgevonden. Het Oud Rechterlijk Archief van Harderwijk, dat zich bevindt in het Rijksarchief te Arnhem, kan op die laatste vraag antwoord geven, omdat Harderwijk een van de weinige steden was, waar de zgn. morgengaven werden geregistreerd6. De morgengave was het bedrag dat de echtgenoot zijn vrouw voor schout en schepenen overhandigde (of in het vooruitzicht stelde) de morgen na de eerste huwelijksnacht. Geert ten Water blijkt op de woensdag na de dag van St. Agnes ("swonsdaeges post agneti"), d.w.z. op 24 januari 1526 aan Celike (=Cecilie) zijn echtgenote, ten overstaan van Zywert van Wijnbergen en Willem van Hueckelum, 150 philipsgulden (gouden munten met de afbeelding van St. Philippus) als morgengave gegeven te hebben:

[afb. 4, ORHA 133, fol. 60 verso, klik voor gedetaileerde afbeelding.]
[afbeelding 4: vermelding van de morgengave van Geert van de Water aan Cecilia. (OHRA 133, fol. 60 verso; Rijksarchief Arnhem)]

Dit was overigens niet het enige financiële aspect aan de huwelijkssluiting. Ruim een jaar tevoren, op 17 januari 1525, was een uitgebreide huwelijksovereenkomst tot stand gebracht tussen de toekomstige echtelieden. Daarbij werd allereerst bepaald wat Geert ten Water aan Cecilia zou geven: onder meer het erve en goed te Genne, diverse stukken land, opbrengsten uit bepaalde goederen, jaarrentes en de helft van het huis van wijlen Harmen van Wytman. Vervolgens werd vastgesteld wat vader Gerrit van Spulde aan Geert ten Water zou schenken, nl. een jaarrente en twee keer een bedrag in geld. De eerste som gelds, 100 philipsgulden, zal binnen een jaar na de huwelijksvoltrekking betaald worden. Het tweede bedrag, 200 philipsgulden krijgt Geert ten Water na het overlijden van Gerrit van Spulde. Geert kan er echter ook voor kiezen om in dat geval het al gekregen geld weer in te brengen in de nalatenschap, waarna hij vervolgens wat de erfenis betreft gelijk mee kan delen met de andere kinderen. Tenslotte werd geregeld wat er zou gebeuren wanneer een van de huwelijkspartners zonder nakomelingen kwam te overlijden, gespecificeerd voor het geval dat Geert voor Cecilia zou sterven en voor het geval dat Cecilia eerder dan Geert het tijdelijke voor het eeuwige zou verwisselen. Het zijn uitgebreide huwelijksvoorwaarden waarin de vermogensrechtelijke zaken geregeld zijn. Aan het document, dat in het Zwols Gemeentearchief is aangetroffen, hangen de zegels van vader Gerrit van Spulde, Willem van Hueckelum en Zywert van Wijnbergen, namens Cecilia, en van Johan van Haerst, Caeszijn van der Helle en Johan van Waermele, namens Geert ten Water7(zie afb. 5 en 6).

[afbeelding 5: document met huwelijksvoorwaarden, klik voor gedetaileerde afbeelding.]
[afbeelding 5: document met huwelijksvoorwaarden van Geert van Water en Cecilia van Spulde (Gemeentearchief Zwolle: nummer inv. PA 1246, Ch. coll. 525.02).]

[afb. 6 wapen Van Spulde, klik voor gedetaileerde afbeelding.]
[afbeelding 6: wapen van Van Spulde, het zegel dat hangt aan het document met de huwelijksvoorwaarden]

De brieven laten ons kennismaken met vader Gerrit van Spulde en drie kinderen, Cecilia, Gerrit en Johan. Over de echtgenote van vader Gerrit wordt niet gerept, wat doet vermoeden dat zij al is overleden. Dat vermoeden wordt bevestigd door archiefgegevens, die ook haar identiteit onthullen. Geertruida (Geertruyt) van Hueckelum, zuster van bovengenoemde Willem van Hueckelum, was de vrouw met wie Gerrit van Spulde op 22 januari 1499 is gehuwd, zoals uit de registratie van de morgengave valt af te leiden. Zij overleed voor maart 1512, aangezien er in een acte van die datum over Gerrit van Spulde en zijn vrouw zaliger wordt gesproken8. Bij archiefonderzoek wordt ook duidelijk dat Cecilia niet de enige dochter was: zij had een zus, Lucia (Luyt), die trouwde met Johan Voet9. De beschikbare gegevens leiden voorlopig tot de volgende kleine stamboom:

Gerrit van Spulde + Geertruida van Hueckelum
(huw. 1499)
_____________________________|____________________________

|
Gerrit

|
Johan

|
Cecilia

|
Lucia

+

+

Geert ten Water
(huw. 1526)

Johan Voet

3. EEN VERDERE POGING TOT RECONSTRUCTIE

De Oud Rechterlijke Archieven zijn een rijke bron, waaruit stukjes van de puzzel zijn te halen, die, op de juiste wijze gerangschikt, een beeld geven van de uitgangssituatie in 1530 (wanneer de eerste brieven worden geschreven) en die het ook mogelijk maken om familierelaties vast te stellen. Er is een meer uitgebreide stamboom voor de Van Spuldes op te stellen, omdat we de identiteit van de verschillende Gerrit van Spuldes die in de ambtelijke stukken voorkomen, hebben weten te bepalen. Vader Gerrit blijkt ook een stiefbroer met dezelfde naam te hebben. Grootvader Gerrit is namelijk twee keer gehuwd geweest: eerst met Celike Voet (naar wie Cecilia ongetwijfeld is vernoemd) en later met Jacobje Vriese, weduwe van Gerrit van der Eecket10. Het tweede huwelijk, dat werd voltrokken in 1482, bracht grootvader Gerrit direct in een geschil met de familie Van der Eecket over de nalatenschap van Gerrit van der Eecket. Het verloop van dat conflict is eveneens in verschillende archiefstukken te volgen.

Er zijn nog meer gegevens op te diepen: overlijdensdata en vermeldingen die verscheidene familierelaties duidelijk maken. Grootvader Gerrit, die in de periode 1466-1504 verscheidene keren schepen was, overlijdt in 1504 of 1505: op 26 februari 1505 is Jacobje in elk geval weduwe en in datzelfde jaar volgt vader Gerrit hem als schepen op. Diens stiefbroer Gerrit, ook wel aangeduid als Gerrit van Spulde de jonge, overlijdt in 1530, zodat vader Gerrit van Spulde verscheidene malen als voogd voor de kinderen van zijn overleden broer optreedt11. Het zijn twee dochters, Jacoba en Anna, uit het op 17 juni 1521 gesloten huwelijk met "juffer Goutgen", Golda van Wijnbergen, dochter van Sywert Jansz. van Wijnbergen en Stijne van Hueckelum12.

De tot nu toe bekende feiten over de Van Spuldes zijn weergegeven in de stambomen VAN SPULDE en VAN HUECKELUM, die bedoeld zijn als nuttige hulpmiddelen, waarnaar in het vervolg verwezen kan worden. Bij het reconstrueren en vaststellen van een stamboom moeten we ons overigens wel realiseren dat deze mogelijk niet volledig is. Grootvader Gerrit bijvoorbeeld kan meer kinderen gehad hebben: dochters zijn uiteraard niet terug te vinden als magistraatspersonen en bij diverse transacties worden alleen de zonen vermeld, zodat de vrouwelijke kant van de familie in nevels gehuld kan blijven13.

VAN SPULDE
grootvader Gerrit van Spulde (?-1504/5)
_____________________|______________________
+ 1ste huw. 1465
Celike Voet
|
+ 2de huw. 1482
Jacobje Vriese
______|_______________
|
vader Gerrit van Spulde (? -1540)
+ huw. 1499
Geertruida van Hueckelum (? - vóór maart 1512)
________________|______________
|
Gerrit (?-1530)
+ huw.1521
Golda van Wijnbergen
_____|____________
|
Claes
|
Gerrit
|
Johan
|
Cecilia
+ huw. 1526
Geert ten Water
|
Lucia
+
Johan Voet
|
Jacoba
+ huw. 1542
Joseph van Arnhem
|
Anna

VAN HEUCKELUM
Johan van Heuckelum
+
Geertruida
_____________________|_____________________
|
Willem van Heuckelum
+
Zwedera van Wijnbergen
|
Geertruida van Hueckelum
+ huw. 1499
Gerrit van Spulde
|
Stijne van Heuckelum
+
Sywert Jansz. van Wijnbergen
|
Golda van Wijnbergen
+ huw. 1521
Gerrit van Spulde

Over de schoonfamilie van Cecilia zijn ook gegevens te vinden14. Geert ten Water had in elk geval twee zussen en een broer: een zus Elisabeth, die trouwde met Johan van Haerst (of: Haersolte), een zus Wobbeken, die moeder was van het kinderhuis horend bij het St. Ceciliaklooster in Zwolle en een broer Jacob, die in de periode 1508-22 als schepen van Zwolle functioneerde en die huwde met een Van Twenhuizen. Zij waren kinderen van Simon ten Water en Bessele van Wytman. Geert zal zelf vernoemd zijn naar zijn grootvader Geert ten Water, die gehuwd was met Lysbeth van Voorst. Familierelaties die uitgedrukt kunnen worden in de onderstaande stamboom. Ook hier wordt geen volledigheid gepretendeerd en functioneert de stamboom als kader om personen te plaatsen.

TEN WATER

Geert ten Water + Lysbeth van Voorst
|

Jacob van Wytman + Wobbe
|

Simon ten Water

______________________

+
_______|_______

Bessele van Wytman

______________________

|
Jacob

|
Geert

|
Elisabeth

|
Wobbeken

+
X. v. Twenhuizen

+
Cecilia v. Spulde

+
Johan v. Haerst

4. DE TAAL VAN DE BRIEVEN

Tussen de taal waarin de brieven geschreven werden en het huidige Nederlands ligt een periode van ruim vierenhalve eeuw. We komen dan ook woorden tegen die nu onbekend zijn of bekende woorden die nu een andere betekenis hebben dan in de 16de eeuw. Een voorbeeld van het laatste is het woord zwager, dat gebruikt kon worden als aanduiding van elk aangetrouwd familielid, dus ook voor de schoonzoon Geert ten Water.

De taal van de brieven is, wat men noemt: oostelijk gekleurd. Een soort van standaard-Nederlands bestond nog niet in de eerste helft van de 16de eeuw. Een grote mate van uniformiteit in de schrijftaal, zoals we die nu kennen, was dan ook afwezig en er zijn duidelijke verschillen te signaleren tussen teksten uit het westen, Holland met name, en teksten uit Gelderland, de Ysselstreek en nog oostelijker gebieden15. Voorbeelden van typisch oostelijke vormen, die in de Van Spulde-brieven worden aangetroffen, zijn: quemen tegenover de westelijke vorm quamen (zgn. umlaut van lange vocalen); vrenden tegenover vrienden en vrunden; breef tegenover brief; neet tegenover niet; sint en synnen als vormen tegenover [wi, si] sijn; avercomen tegenover overcomen; to i.p.v. te. Het oostelijk Nederlands vormt een overgangsgebied naar het Nederduits16. In de brieven komen dan ook woordvormen voor die Duits aandoen, zoals ghesunt en wolde, ghehalden, oostelijke vormen voor ghesont, woude, ghehouden. Eveneens kan gewezen worden op het gebruik van sich begeven met de betekenis "plaatsvinden" en het aanduiden van het toekomstige met behulp van het werkwoord werden/worden: zie brief 8, regel 5 begeuen ward (= zou plaatsvinden).

taalkaart
[afbeelding 7: taalsituatie in het 16de-eeuwse Nederland en het aangrenzend Duitse gebied in kaart gebracht.]

Het zal bij nadere beschouwing opvallen dat de spelling van de brieven, ook wanneer het om een en dezelfde briefschrijver gaat, weinig consequent is. Zelfs eigennamen worden verschillend gespeld: Zesilie naast Cecilie en Zecilie, Ghoert naast Ghoedert, de achternaam to Vater, ten Vater, van den Vater, van den Water. De spellingen van de naam van den Water laten ook zien dat de 'w' vaak met een 'v' (of 'u') werd aangegeven. Andere voorbeelden zijn: vij (=wij), vant (=want), vil (=wil), vel (=wel).

De brieven vertonen de in oudere teksten gebruikelijke afwisseling van u met v en van i met j: v (=u), vm (=um: om), ingheuallen (= ingevallen), geuen (=geven), jn (=in), js (=is), jck (=ick: ik) en iaerghetijde (=jaerghetijde). Bij de uitgave van teksten wordt het gebruik van u/v en i / j vaak aan het hedendaags gebruik aangepast. Wij hebben dat hier niet gedaan, omdat een spellingsaanpassing niet tot die twee punten beperkt zou kunnen blijven (u en v kunnen immers ook voor de 'w' staan; de 'w' treedt soms ook op voor de 'v' etc.), zodat gekozen moest worden tussen een veel rigoureuzere aanpassing en integrale handhaving van de gehanteerde spelling. De keus voor het laatste betekent dat de lezer zicht houdt op de gehanteerde spelling en de verschillende briefschrijvers op dit punt kan vergelijken. Eigenaardigheden springen dan in het oog. Het gebruik van veel dubbele medeklinkercombinaties, zoals in lijeff, ffrentelick, dess, gaff is bijvoorbeeld een typerend spellingskenmerk van de briefschrijver Johan van Spulde.

De in het totaal twaalf brieven zullen in zes hoofdstukken gepresenteerd worden, voorzien van toelichtend commentaar en ingebed in het verhaal over de wederwaardigheden van de familie. In de brieven wordt de spelling niet gewijzigd, maar enkele andere aanpassingen hebben wel plaatsgevonden, zoals men uit vergelijking met de foto's van de brieven, die als illustratie zijn opgenomen, kan opmaken. De brieven zijn voorzien van interpunctie en er zijn wijzigingen aangebracht wat betreft het hoofdlettergebruik en het aan elkaar danwel afzonderlijk schrijven van woorden. Zo verschijnen in brief 2, regel 1 Erenst vesten en bij sunder als Erenstvesten en bijsunder, terwijl vander genaden in regel 2 wordt weergegeven als van der genaden. Ook zijn afkortingen opgelost, zowel die met abbreviaturen staan aangegeven (bijvoorbeeld de superscripte komma in docht’ = dochter, het superscripte streepje boven de u in bij suder = bij sunder, de d met een lange haal in genad = genaden) als gevallen waarin bijvoorbeeld een enkele l voor het woord lyef staat17. Omdat de oostelijke kleuring en de oudere taal van de brieven de hedendaagse lezer voor problemen kunnen stellen, wordt ter ondersteuning naast de 16de-eeuwse teksten ook een vertaling gegeven. In de vertalingen is de soms wat gebrekkige zinsbouw van de brieven gehandhaafd, omdat die juist heel kenmerkend is. Zo wordt veel "en" gebruikt om zinnen aan elkaar te rijgen. Ook kloppen soms bepaalde vergelijkingen niet en dat is niet in de vertaling gecorrigeerd. Een voorbeeld van dat laatste is te vinden in de tweede brief, regel 3, waar de juiste vergelijking zou moeten luiden: zoals u en mijn lieve dochter, naar ik hoop, ook in goede gezondheid verkeren. In de tekst is echter de vergelijking met "ik hoop" getrokken en conform daarmee wordt vertaald: zoals ik hoop dat u en mijn lieve dochter ook in goede gezondheid verkeren. De adressering wordt meestal met een vaste formule uitgedrukt, zoals bij brief 1: An de veerdijge Zesilie to Vater, myn lyef dochter, vrentelyck ghescreuen (= Aan de waarde Zesilie to Water, mijn geliefde dochter, hartelijk geschreven)18. Dezelfde formule leidt in de afwijkende adressering van brief 4 tot een kreupel geheel (Desen breef sal hebben Cecilie van den Vater, myn lyef dochter, ffrentelyck ghescreuen) en dat is in de vertaling terug te vinden (nl.: Deze brief moet krijgen Cecilie van den Water, mijn geliefde dochter, hartelijk geschreven).

De brieven, die op een na alle gedateerd zijn, komen in chronologische volgorde aan bod (de ongedateerde brief als laatste). Bij de datering speelden heiligedagen een rol: een brief werd bijvoorbeeld geschreven op St. Maartensdag in het jaar 39 (=1539). De datum van een heiligedag levert over het algemeen geen probleem op. Ook de datum waarop bijvoorbeeld de vrijdag na de feestdag van St. Petrus en Paulus in het jaar 1536 viel, is te bepalen met behulp van de tabellen in de gebruikelijke handboeken19.

5. WIJ KUNNEN NIET KOMEN...: TWEE BRIEVEN UIT 1530

De vroegste brieven uit de Van Spulde-verzameling dateren uit 1530. Het zijn twee brieven geschreven respectievelijk op de avond voor de feestdag van St. Margaretha, d.w.z. op 12 juli, en op de dinsdag na Divisio Apostolorum, 19 juli20. Ze lijken inhoudelijk sterk op elkaar, al richt de ene brief zich in eerste instantie tot dochter Cecilia en de andere tot schoonzoon Geert ten Water. De brief aan Cecilia is op sommige punten wat explicieter: de datum van de beloofde komst, nl. op de feestdag van St. Anna, d.i. 26 juli, wordt vermeld en myn lyef suster wordt met de achternaam Van Wijnbergen genoemd. In de zo kort daarop volgende tweede brief staat daarentegen een extra bericht over zuster Merelle en heer Zijwert. De adressering ontbreekt weliswaar op de brief van 19 juli, maar de vouwen en de gaatjes in de brieven wijzen erop dat ze beide dichtgenaaid en voor verzending gereed zijn gemaakt. Wellicht deed de gelegenheid zich voor om ze achtereenvolgens met verschillende personen mee te geven, zodat men er zeker van was dat het bericht van verhindering de familie in Zwolle bereikte.

Nadat de brieven met de nodige epitheta zijn begonnen (Veerdyge, lyefue dochter To Vater, Erenstvesten, frome, bijsunder lyef soen ende zuager) worden Cecilia en Geert samen en ook afzonderlijk aangesproken met de aanduiding u liefden resp. u liefde, een gebruikelijke zestiende-eeuwse aanspreekvorm in brieven. In de tweede brief wordt daar nog de kwalifikatie frome aan toegevoegd en in de eerste brief een keer veerdighe. De inhoud van de brieven is duidelijk: we kunnen niet komen, hoewel dat beloofd was. De belangrijkste belemmering vormt de ziekte van mijn lieve zuster Van Wijnbergen. Andere familieleden die worden genoemd zijn mijn zuster Merelle en mijn broer die bij mijn zuster is. Het is moeilijk om de identiteit van deze drie personen te achterhalen, zelfs wanneer een achternaam staat vermeld. De aanduidingen zuster en broer kunnen ook voor schoonzuster en zwager gebruikt worden. Mijn lieve zuster Van Wijnbergen kan een zuster of schoonzuster van vader Gerrit zijn, die met een Van Wijnbergen is getrouwd. Mogelijk schoonzus Stijne van Hueckelum, die getrouwd was met Sywert van Wijnbergen. Een schoonzuster die van zichzelf Van Wijnbergen heet, is echter ook niet uit te sluiten (m.n. na het overlijden van de echtgenoot wordt in stukken de oorspronkelijke naam wel weer gehanteerd). De stambomen in hoofdstuk 3* laten zien dat in dat geval zelfs nog twee schoonzusters in aanmerking komen: Golde van Wijnbergen, de vrouw van stiefbroer Gerrit van Spulde, en eventueel Zwedera van Wijnbergen, de vrouw van zwager Willem van Hueckelum. De aanduiding in de brief is onvoldoende om een keus mogelijk te maken. Alleen wanneer het nieuws dat heer Zijwert bij zijn moeder is, verband houdt met de eerdere vermelding van de zieke zuster Van Wijnbergen is er duidelijkheid. Heer Zijwert moet namelijk wel Zijwert van Wijnbergen zijn, die zijn moeder Stijne van Hueckelum bezoekt en wiens vader Sywert van Wijnbergen in 1530 zou zijn overleden21. Wanneer die mededeling echter los staat van de eerdere, is mijn lieve zuster Van Wijnbergen nog steeds niet overtuigend geiïdentificeerd.

Tegen het eind van de brieven krijgen nog twee personen in de Zwolse omgeving de groeten van vader Van Spulde: de zuster van Geert ten Water, juffer Van Haerst, en juffer Van Scerpenseel. De aanduiding juffer, die, zoals we in de derde brief kunnen zien, ook voor Cecilia werd gehanteerd, was in gebruik voor gehuwde en ongehuwde vrouwen van zekere stand. De zus van Geert ten Water, juffer Van Haerst, is - dit in tegenstelling tot juffer Van Scerpenseel - goed thuis te brengen: het gaat om de in hoofdstuk 3 genoemde Elisabeth ten Water, die getrouwd was met de in 1529 overleden Johan van Haerst22.

[afbeelding 8, BPL2853 fol. 1, klik voor gedetaileerde afbeelding.]
[afbeelding 8: brief 1, BPL2853 fol. 1]

BRIEF 1

a

An de veerdijge Zesilie to

b

Vater, myn lyef dochter,

c

vrentelyck ghescreuen.

1

Veerdyge, lyefue dochter To Vater, v lyefden sullen veten dat vij noch

van der genaden Godes vel to pas bynnen, soals ick hoep, dat myn

lyef zuager ende myn lyef dochter mijt de vrenden oeck sint. Veerde, lyef dochter To Vater, soals ick

v veerdighe lyefden gelouet hadde sunte Anne bij v lyefden to comen,

5

so ys myn lyef suster Van Wynberghen vat vekelyck ende can neet comen,

ende oeck een vekelijke tijt ijs, ende myn broeder tot myn suster ijs vant

an beijde sijden van syn hus ghebreck ijs. Ende, veerde, lijef dochter, begeer

daervm, dat v lijefden vp dese tyt daermede tovreden villen vesen,

vant het vns nu so neet gelegen en ys, dan, vil God, vp een

10

anderen tijt vil ick myt den vrenden ouercomen. Ende gruet mij

myn lyef zuager, v lyef man, ende syn lyef suster, juffer Van Haerst,

ende juffer Van Scerpenseel myt de vrenden. Ken God, de v lyefden

lanck frolyck, gesunt sparen vil. Ghescreuen vp sunte Mergareten

avent anno XXX.

Gheryt van Spulde, v lyef vader.


VERTALING BRIEF 1

a

Aan de waarde Zesilie to

b

Water, mijn geliefde dochter,

c

hartelijk geschreven.

1

Waarde, geliefde dochter To Water, u beiden moeten weten dat wij nog altijd

door de genade Gods het goed maken, zoals ik hoop, dat mijn

geliefde schoonzoon en mijn geliefde dochter met de familieleden ook

in goede gezondheid verkeren. Dierbare, geliefde dochter To Water, hoewel ik

u beiden beloofd had op de feestdag van Sinte Anna bij u te komen,

5

is mijn geliefde zuster Van Wynberghen wat ziekelijk en kan ik niet komen23,

terwijl het bovendien een moeilijke tijd is, en mijn broer bij mijn zuster is, omdat

er aan beide kanten van zijn familie narigheid is24. En, dierbare, geliefde dochter, ik verzoek [u]

daarom, dat u beiden op dit moment zich daarin willen schikken,

omdat het ons nu niet zo gelegen komt, maar, als God het wil, zal ik

10

op een andere tijd met de familieleden (over)komen. En groet van mij

mijn geliefde schoonzoon, uw geliefde man, en zijn geliefde zuster, mevrouw Van Haerst

en mevrouw Van Scerpenseel met de familieleden. Ken God, die u beiden

lang in vreugde en gezondheid moge sparen. Geschreven op de avond voor

de feestdag van St. Margaretha, in het jaar [15]30.

Gheryt van Spulde, uw liefhebbende vader.

[afbeelding 9, BPL2853 fol. 2, klik voor gedetaileerde afbeelding.]
[afbeelding 9: brief 2, BPL2853 fol. 2]

BRIEF 2

1

Erenstvesten, frome, bijsunder lyef soen ende zuager, v frome lyefden

sullen veten, dat vij noch van der genaden Godes vel to passe

bynnen, als ick hope dat v frome lyefde ende myn lyef dochter oeck

bynnen. Ende soals v frome lyefde ende myn lyef dochter gheerne hadden

5

dat vij daer quemen myt de vrenden, so en konnen vij dat neet

bij brengen, vant myn lyef suster noch al syeck ijs. Ende begeer

daervm vrentelyck dat v frome lyefde ende myn lyef dochter jnt

beste villen nemen. Ende myn suster Merelle jn een dach

of tue ende heer Zijwert ijs hyer bij syn moeder. Ende groet

10

mij v lijefe suster ende juffer Van Scerpenseel. Ghescreuen des dyndages

na Diuisio Apostolorum anno XXX.

Gheryt van Spulde


VERTALING BRIEF 2

1

Waarde, geachte, zeer geliefde zoon en schoonzoon, u beiden

moeten weten, dat wij nog altijd door de genade Gods het goed

maken, zoals ik hoop dat u en mijn geliefde dochter ook in gezond-

heid verkeren. En hoewel u en mijn geliefde dochter graag zouden hebben

5

dat wij daar kwamen met de familieleden, kunnen wij dat niet

ten uitvoer brengen, omdat mijn geliefde zuster nu nog ziek is. En ik verzoek [u]

daarom vriendelijk dat u en mijn geliefde dochter zich erin willen

schikken. En mijn zuster Merelle [komt] in een dag

of twee en heer Zijwert is hier bij zijn moeder25. En groet

10

uw geliefde zuster en mevrouw Van Scerpenseel van mij. Geschreven dinsdags

na Divisio Apostolorum in het jaar [15]30.

Gheryt van Spulde

6. MIJN ZONEN ZIJN OP REIS: 1534 en 1536

De gebruikelijke informatie naar het welbevinden van de familie gaat op St. Pancrasdag, d.i. 12 mei, 1534 vergezeld van een attentie: een hoeveelheid paling voor Geert ten Water (vader Gerrit woont in de vissersplaats Harderwijk!) en een tabbaard en garen voor Cecilia. Een tabbaard, in de vertaling weergegeven met het woord japon, was een zijden of wollen kledingstuk, waarvan lijf en rok meestal een geheel vormden. Het werd in de 16de eeuw gedragen door vrouwen van de hogere standen en de rijke koopmansstand26. Kostbare tabbaarden liet men wel na en dit is kennelijk ook bij de Van Spuldes het geval: het betreft een tabbaard van de overleden moeder van nicht Van Spulde. In Zwolle is nicht Van Spulde aanwezig, die nadrukkelijk uitgenodigd wordt om samen met Cecilia en Geert rond St. Olef, d.i. 12 juni, naar de kermis in Harderwijk te komen. De kermis, oorspronkelijk het feest van de kerkwijding, was een belangrijk evenement met een jaarmarkt en diverse attracties. Aan het eind van de brief blijkt dat mevrouw Van Scerpenseel, die ook in brief 1 en 2 werd gegroet, in een familierelatie tot de Van Spuldes te staan: ze wordt nu aangeduid als myn nichte Van Scerpenseel.

Het verdere nieuws betreft de zonen Gerrit en Johan, die geregeld op reis zijn. Gerrit heeft een klein reispaard gekocht en wil naar Overland, een aanduiding voor Duitsland of meer specifiek Rijnland-Westfalen: "myn soen Gheryt heft een clein clepper ghecoft ende vil na Overlant to bij den hoep". Het is niet met zekerheid te zeggen waar de aanduiding "bij den hoep" naar verwijst. De betekenis "bij de groep" (eventueel: bij het regiment) geeft - net als andere betekenissen die in de overwegingen zijn betrokken - weinig zin binnen de context van de brief. Omdat plaatsaanduidingen en namen in de oorspronkelijke brief niet met een hoofdletter worden geschreven (zie afb. 10) zou men "bij den Hoep" ook als een nadere, geografische aanduiding kunnen opvatten, die door ons echter niet op geraadpleegde kaarten is aangetroffen27. Johan is in de brief van 1534 in Elburg en in de daaropvolgende van 1536 te Wageningen. In Wageningen moet in elk geval land bekeken worden. Land dat volgens het Oud Rechterlijk Archief in het bezit was van Gerrit van Spulde en zijn kinderen. De kinderen hadden in 1513 zelfs nog 7 morgen land van hun grootmoeder Geertruida van Hueckelum gekregen28.

In de brief van 30 juni 1536 - de vrijdag na de feestdag van St. Petrus en St. Paulus - verschijnt de eerste indicatie dat de gezondheid van zoon Johan te wensen overlaat: hij gaat ook naar Wageningen om van de koliek, een benaming voor allerlei buik- en ingewandsaandoeningen, af te komen. We kunnen slechts gissen wie hij daarvoor bezocht: een arts of wellicht iemand uit de hoek van de gebedsgenezers. Van die laatste categorie blijkt Johan later (vgl. brief 6) niet afkerig te zijn.

In brief 4 roept een formulering in de regels 6 en 7 vragen op: vader Van Spulde, de schrijver van de brief, wordt daar als hij aangeduid. Is dit een bewust afstandelijke zegswijze of moet hieruit worden afgeleid dat deze brief, en in dat geval dan ook al de voorafgaande, die in hetzelfde handschrift zijn geschreven, niet door Gerrit van Spulde zelf op papier zijn gezet? We houden het op het eerste, omdat de ondertekening van alle brieven een handschrift laat zien dat overeenkomt met de brieven 1 tot en met 4 zelf. Een wat afstandelijke, ambtelijke formulering kan er doorheen zijn geslipt bij vader Van Spulde, die als magistraatslid met ambtelijk taalgebruik vertrouwd moet zijn geweest.

[afbeelding 10, BPL2853 fol. 3, klik voor gedetaileerde afbeelding]
[afbeelding 10: brief 3, BPL2853 fol. 3]

BRIEF 3

a

An juffer Cecilie

b

ten Vater, myn lyef

c

dochter, frentelyck

d

gescreuen.

1

Eerverdighe, lyef dochter, v lyefden sullen

veten, dat vij altosaemen ghesunt synnen,

als ick hoep van der genaden Godes, dat

myn lyef soen ende myn lyef dochter oeck sint

5

Ende ick sende myn lyef soen een ael voer een

cleyne grote ende sende myn lyef dochter myn

nicht Van Spulde haer zelige moder tabbert

mijt vat blau garens. Ende myn soen Johan ys

ter Elbruch ende myn soen Gheryt heft een

10

clein clepper ghecoft ende vil na Over-

lant to bij den Hoep/ hoep. Ende begeer vrentelyck,

dat myn lyef soen ende myn lyef dochter

teghen sunte Olef to kermisse villen

comen ende vergete myn lyef nichte Van Spulde

15

neet, se en coem mede. Ende groet mij myn

lyef soen ende myn nichte Van Scerpenseel ende

myn lyef nichte Van Spulde. Gode beuolen, de v

lanck frolyck, ghesunt sparen vil. Ghescreuen vp

sunte Pancraes dach anno XXXIIIJ.

Gheryt van Spulde, v lyef vader.


VERTALING BRIEF 3

a

Aan mevrouw Cecilie

b

ten Water, mijn geliefde

c

dochter, hartelijk

d

geschreven.

1

Waarde, geliefde dochter, u beiden moeten

weten, dat wij allemaal gezond zijn,

zoals ik hoop door de genade Gods, dat

mijn geliefde zoon en mijn geliefde dochter [dat] ook zijn.

5

En ik stuur mijn geliefde zoon een hoeveelheid paling als een

kleine groet en ik stuur mijn geliefde dochter

de japon van mijn nicht Van Spulde's overleden moeder

met wat blauw garen. En mijn zoon Johan is

in Elburg en mijn zoon Gheryt heeft een

10

klein paard gekocht en wil naar Overland

toe bij de Hoep/ groep. En ik vraag met nadruk,

of mijn geliefde zoon en mijn geliefde dochter

tegen de feestdag van St. Olef naar de kermis willen

komen en mijn geliefde nicht Van Spulde moet niet nalaten

15

ook te komen. En groet mijn

geliefde zoon en mijn nicht Van Scerpenseel en

mijn geliefde nicht Van Spulde van mij. In Gods hoede aanbevolen, die u

lang in vreugde, in gezondheid moge sparen. Geschreven op

de feestdag van St. Pancras in het jaar [15]34.

Gheryt van Spulde, uw liefhebbende vader

[afbeelding 3, BPL2853 fol. 4, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 3 (herhaling): brief 4, BPL2853 fol. 4]

BRIEF 4

a

Desen breef sal hebben

b

Cecilie van den Vater, myn

c

lyef doc[h]ter, ffrentelyck ghescreuen.

1

Eerwerdighe, lyef dochter, v Eerwerdighe lyefden sullen veten, dat vij noch

altosaemen gesunt synnen, als ick hoep van der genaden Goes, dat

myn lyef zuager ende myn lijef dochter ende myn lyef nycht oeck

synnen. Ende syn[n]en vrentelyck begerende, dat myn lyef mijtten

5

eersten eens auercomen vil, vant myn lyef dochter in langre tyt

bij vns neet gheuest en ys. Ende van den lesten breef de hij v lyefden

sende, daer en heft hij haer noch neet of to kennen gegeuen.

Ende myn soen Johan ys to Vagenynge vm dat lant to besyen ende de

collyck to sceyden ende cumt tauent of merghen to hus, vil God.

10

Ende myn soen Gheryt en hebben vij nyet zekers, dan ick hoep

dat hij haest comen sal. Ken God, de myn lyef soen en[de] zuager

ende myn lyef dochter ende myn lyef nij[c]ht lanck frolyck, ghesunt

sparen vil. Ghescreuen des vridages na sunte Peter ende sunte

Pouuels dach anno XXXVI.

Gheryt van Spulde, v lyef vader.


VERTALING BRIEF 4

a

Deze brief moet krijgen

b

Cecilie van den Water, mijn

c

geliefde dochter, hartelijk geschreven

1

Waarde, geliefde dochter, u beiden moeten weten dat wij nog altijd

allemaal gezond zijn, zoals ik hoop door de genade Gods, dat

mijn geliefde schoonzoon en mijn geliefde dochter en mijn geliefde nicht [dat] ook

zijn. En wij vragen met nadruk of mijn geliefde dochter bij de eerste de beste gelegenheid

5

eens wil komen, omdat mijn geliefde dochter lange tijd

niet bij ons geweest is. En wat de laatste brief betreft die hij u

stuurde, daarin heeft hij haar daarover niets doen blijken.

En mijn zoon Johan is te Wageningen om het land te bekijken en om

van de koliek af te komen en hij komt vanavond of morgen thuis, als God het wil.

10

En wat mijn zoon Gheryt betreft weten wij niets met zekerheid, maar ik hoop

dat hij spoedig zal komen. Ken God, die mijn geliefde zoon en schoonzoon

en mijn geliefde dochter en mijn geliefde nicht lang in vreugde, in gezondheid

sparen moge. Geschreven vrijdags na de feestdag van St. Petrus en

Paulus in het jaar [15]36.

Gheryt van Spulde, uw liefhebbende vader

7. DE TOESTAND VAN JOHAN VAN SPULDE IS ZORGWEKKEND

De toestand van Johan van Spulde is ruim een jaar later, zondags na de Geboortedag van de Maagd Maria, d.i. 9 september 1537, aanmerkelijk verslechterd en zo zorgwekkend, dat vader Van Spulde zijn dochter vraagt om onmiddellijk te komen. Johan wil Cecilia nog graag spreken, voordat hij sterft. Er zijn twee vrijwel identieke versies van deze brief: een duidelijk in haast geschreven, met invoegingen, doorhalingen en de adressering niet aan de achterkant, maar aan het eind van de brief, en een tweede nettere versie. In de tweede brief is ook een formulering die tot onduidelijkheid kan leiden, gewijzigd: het onderwerp myn lyef soen staat vermeld in regel 8 i.t.t. de passage in de andere brief (ende oeck myn lyef dochter gheerne spreken volde), waarin zowel de briefschrijver als zoon Johan als onderwerp opgevat zou kunnen worden. Het lijkt erop dat beide brieven zijn verstuurd: ze zijn gevouwen en de gaatjes van de naald zijn bij allebei aanwezig. Hieronder volgen de twee brieven, genummerd 5A en 5B, met eenmaal de vertaling, die gebaseerd is op de netversie 5B.

[afbeelding 11, BPL2853 fol. 5, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 11: brief 5A, BPL2853 fol. 5]

BRIEF 5A

1

Erentfesten ende from, besunder lyef zuager Goert ten Vater ende myn

lyef dochter Ten Vater, syn lyef husurou, jck voge myn lyef zuagher

ende myn lyef dochter to veten, dat Johan, myn soen, veder ingheuallen ys

ende zeer syeck ys. Ende ick begeer ende bidde oetmodelyck ende seer vrentelyck, dat myn

5

lyef zuager myn lyef dochter oerlof geuen volde, vant myn lyef soen

daer seer na verlanget, eer hem vnser Heer God

syn gottelyck, lyef ville mede dede ende oeck myn lyef dochter

gheerne spreken volde eer myn lyef soen storue. Ende gellet

seer na myn lyef dochter Van den Vater. Ken God, de myn lyef zuager ende myn

10

lyef dochter ende myn lyef nycht Van Spulde lanck frolyck, ghesunt

sparen vil. Ghescreuen des sonnendages post Natiuitatem Marie

anno XXXVIJ

a

An myn lyef dochter Van den Vater,

b

vrentelyck ghescreuen.

c

Den Erentfesten ende from Ghoedert

d

van den Vater, myn besunder lyef zuager, Erentfeste-

e

lyck ghescreuen.

[afbeelding 12, BPL2853 fol. 6, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 12: brief 5B, BPL2853 fol. 6]

BRIEF 5B

a

Den Erentfesten ende from

b

Ghoedert van den Vater, myn

c

besunder lyef zuager, vrenttelyck

d

ghescreuen.

1

Erentfesten ende from, bysunder lyef zuager Goedert van den

Vater ende myn lyef dochter Ten Vater, syn lyef husuroue, jck

voge myn lyef zuager ende myn lyef dochter te veten, dat

myn lyef soen Johan veder ingeuallen ijs ende seer sijeck ijs.

5

Ende ick begeer ende bidde oetmodelyck ende seer vrentelyck, dat

myn zuager myn lyef dochter oerlof geuen volde, vant myn lijef

soen daer seer na verlanget eer hem vnsen Heer God

syn gottelycke, lyeue ville mede dede ende oeck myn lyef soen myn

lyef dochter gheerne spreken volde eer hij storue. Ende gellet

10

seer na myn lijef dochter Van den Vater. Ken God, de myn lyef zuagher

ende myn lyef dochter ende myn lyef nycht Van Spulde lanck frolyck, ghe-

sunt sparen vil. Ghescreuen des sonnendages post Natiuitatem

Marie Verginis anno XXXVIJ

Gheryt van Spulde


VERTALING BRIEF 5

a

De waarde en geachte

b

Ghoedert van den Water, mijn

c

zeer geliefde schoonzoon, hartelijk

d

geschreven

1

Waarde en geachte, zeer geliefde schoonzoon Goedert van den

Water en mijn geliefde dochter Ten Water, sijn geliefde echtgenote, ik

laat mijn geliefde schoonzoon en mijn geliefde dochter weten, dat

mijn geliefde zoon Johan weer ingestort is en [dat hij] zeer ziek is.

5

En ik verzoek en vraag in nederigheid en met veel aandrang, dat

mijn schoonzoon mijn geliefde dochter toestemming zou willen geven [om te gaan], omdat mijn geliefde

zoon daar zeer naar verlangt voordat onze Here God met hem

naar zijn goddelijke, geliefde wil zou handelen en omdat bovendien mijn geliefde zoon mijn

geliefde dochter graag zou willen spreken voordat hij zou sterven. En hij roept

10

met klem om mijn geliefde dochter Van den Water. Ken God, die mijn geliefde schoonzoon

en mijn geliefde dochter en mijn geliefde nicht Van Spulde lang in vreugde,

in gezondheid sparen moge. Geschreven zondags na de Geboorte

van de Maagd Maria in het jaar [15]37.

Gheryt van Spulde

Cecilia is op de noodkreet gekomen. Uit de enige brief van Johan, die een maand later, op St. Victorsdag, d.i. 10 oktober, is geschreven, blijkt dat zij na enige tijd weer naar huis is gegaan. Dat was ook het sein voor een mannelijk, aangetrouwd familielid van Johan (myn zuager in regel 25) om weer naar zijn eigen huis terug te keren29. Johans toestand is intussen nog verre van voortreffelijk, maar hij heeft goede hoop dat heer Arent Buddinck verbetering in de situatie kan brengen. Uit archiefgegevens blijkt dat Arent Buddinck een monnik uit het plaatselijke minderbroedersklooster is30. Buddinck heeft hem een drankje bezorgd en komt min of meer in het verborgene bij de patiënt. Hij spant zich bij de bezoeken zeer in met behulp van Gods woord en Johan hoopt van hem te weten te komen of er toverij in het spel is of niet. Buddinck treedt op als een soort duivelbezweerder en het is dan ook begrijpelijk dat over die activiteiten niet gepraat mag worden. Zolang heer Arent Buddinck nog bezig is, moet Cecilia bepaalde zaken met de procurator maar even uitstellen. Een procurator is gemachtigd om in plaats van een ander op te treden en om goederen of gelden te beheren. Ook instellingen en kloosters kenden een procurator. Kennelijk had Cecilia dus eerder van Johan opdracht gekregen om op het financiële vlak iets te regelen.

[afbeelding 13, BPL2853 fol. 7, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 13: brief 6, BPL2853 fol. 7]

BRIEF 6

a

An myn lijeff, uijtvercoeren suster,

b

Juffer Cecilie van den Uaeter,

c

ffrentelick gheschreuen.

1

Myn Bijsunder Eruerdige, Uijtvercoeren, lijeff suster Van den Uaeter,

ick ffuge u Eruerdicheijt t[e] ueten, dat ick u brijeffken heb vntfanghen.

Soe heft heer Arent Buddinck dess saeterdaeges lestleden mij ghesant

vat uaeters, dat ick en sonnendaege verleden andrincken solde dess dae-

5

ges dreemael ves der tijt thoe hent en dinsdaeghe verleden.

Doe quam hij doe bij mij allenynge uell ij ghesclaghen uerren lanck vnde dede

groette Arbeijt, vnde all myt Goets uoert, dan doe ind affscheijden

seijde hij mij anders neet dan ick soldt den dinsdaege uoert andrincken

hent tot neijgen daeghen thoe dess daeges dremaill. Dan in middeller

10

tijt uoldt hij int heijmelick bij mij coemen vnde volde vedervm an Ar-

beijden jnd he gaff mij goeden troest. Vnde dair scheijde hij doe mede vnde ick

en dorste hem geensyns uraegen op de staende uoet. Lijeff suster, myn bege-

erte ueer seer uell, dat ghij nu dat mijtten procurator op dit pas an leet staen

ves der tijt thoe hent ick bij u lijeffde queme, ouermits soe ick nu int

15

verick bijn mijt heer Arent Buddinck vnde ick uell an hem marick, hij mij

op corter tijt uell seggen sall, off het mij touerie is off neit. Myn vijtvercoren,

lyeff suster, ick vas in x ofte eleff daegen soe relicke betoeuert ende vas

nergent dan opet bedde ende bijet uuer, dan en sonnendaege nae de vesper,

doe de guede luijde queijmen ende vanden mij, doe schoet het mij ind de alijn-

20

ghe sijt, dat ick neit eens ouer myn rechtersijet bueghen en mach ende moet

steeges liggen op mijnen rucgge, dat mij altehans en groette last is, vnde

uell t[e] quelicker sclaeppen can. Voert toch en hoesse mont vm heer Arent

Buddijncks uille, uant hij der geensyns voerde aff hebben en uijll.

Lijeff, uijtvercoeren suster, ick holde u uell halff voer en profetisse, uant soe

25

ghij mij seijde, dat myn zuaeger neit in syn huis solde uaerren soe langhe

ghij bij ons uaert, dan soedrae ghi nae Zuolle uoerre, soe solde hij der uell

op en cort dairinne uaerren, dat seleffde doe van stonden an, doe soe

ghescheijde. Groet mij toch seer myn uijtvercoeren, lijeff zuaeger, u lijeff

man, jnd myn nichte Van Spuelde vnde alle de urende. Hiermede den almachtigen

30

Heer beuoellen. Geschreuen op suncte Victoris dach Anno XXXVIJ.

Johan van Speulde, ven broeder.


VERTALING BRIEF 6

a

Aan mijn geliefde, dierbare zuster

b

Mevrouw Cecilie van den Waeter,

c

hartelijk geschreven.

1

Mijn zeer achtenswaardige, dierbare, geliefde zuster Van den Waeter,

ik laat u weten, dat ik uw briefje heb ontvangen.

Nu heeft heer Arend Buddinck zaterdag jongstleden mij

een drankje gestuurd, dat ik afgelopen zondag moest drinken, driemaal

5

daags tot aan afgelopen dinsdag.

Toen kwam hij in zijn eentje wel twee volle uren lang bij mij en hij

deed erg zijn best, en [dat] alles met Gods woord, maar toen bij het weggaan

zei hij niets anders tegen mij dan dat ik dinsdag verder moest gaan met [het drankje] drinken tot negen dagen toe, driemaal daags. Maar in de

10

tussentijd zou hij heimelijk bij mij komen en zou hij zich

weer inspannen en hij gaf mij goede hoop. En daarmee ging hij toen weg en ik

durfde hem in het geheel niet direct verder te vragen. Geliefde zuster, ik

zou zeer zeker willen, dat u nu dat met de procurator op dit moment niet voortzet

totdat ik bij u zou [kunnen] komen, aangezien ik nu

15

met heer Arend Buddinck bezig ben en ik goed aan hem merk, dat hij mij

binnenkort wel zal zeggen, of het bij mij toverij is of niet. Mijn dierbare,

geliefde zuster, ik was tien of elf dagen zo danig betoverd en

was nergens dan op bed en bij het vuur, maar zondag na de vesper,

toen de notabelen31mij kwamen opzoeken, toen schoot het in mijn

20

gehele zij, zodat ik niet eens op mijn rechterzij kan draaien en

steeds op mijn rug moet liggen, wat voor mij nu een grote last is,

terwijl ik veel slechter kan slapen. Wees vooral voorzichtig met wat u zegt omwille van

heer Arend Buddinck, omdat hij in het geheel niet wil dat erover gesproken wordt.

Geliefde, dierbare zuster, ik beschouw u wel half als een profetes, immers zoals

25

u mij zei, dat mijn zwager niet naar zijn huis zou gaan zo lang

u bij ons was, maar zodra u naar Zwolle zou gaan, dan zou hij daar wel

spoedig naar toe gaan, precies dat gebeurde toen terstond.

Doe de hartelijke groeten van mij aan mijn dierbare, geliefde zwager, uw geliefde

man, en aan mijn nicht Van Spuelde en al de familieleden. Hiermee in

30

de hoede van de almachtige Heer aanbevolen. Geschreven op de feestdag

van St. Victor in het jaar [15]37.

Johan van Speulde, uw broeder.

Vier maanden later, maandag 18 februari 1538, is een testament opgesteld, dat zich op een aangevreten stuk papier bij het Van Spulde-materiaal in de Universiteitsbibliotheek te Leiden bevindt. Hierin vermaakt Johan van Spulde het huis, dat zijn vader Gerrit van Spulde aan hem had vermaakt, op zijn beurt aan Cecilia en haar erfgenamen, nl. om dat als erfdeel te ontvangen na de dood van hun vader. Johan schuift dus kennelijk zijn aandeel in de toekomstige erfenis door naar Cecilia. Er is voor Cecilia wel een conditie aan verbonden: zij moet aan de twee natuurlijke kinderen van Johan jaarlijks 13 gulden uitkeren32. Johan was dus niet officieel getrouwd en had geen directe erfgenamen, maar wel twee natuurlijke kinderen, die een toelage kregen.

Johan zal niet lang na het opmaken van zijn testament zijn overleden, want in een brief die vader Van Spulde een jaar later, 4 februari 1539, op de vooravond van de dag van St. Agatha, schrijft, wordt de viering van Johans sterfdag, de plechtigheid ter nagedachtenis, genoemd. Deze zal plaatsvinden de zondag voor Halfvasten, d.w.z. op zondag 9 maart. Cecilia krijgt het verzoek van haar vader om in verband daarmee een paar dagen eerder te komen, aangezien er elke dag "geen bode en synt to crygen". Wordt hier gedoeld op het niet voor elke dag beschikbaar zijn van personeel dat moet meehelpen om de nagedachtenisviering, die, evenals de begrafenissen in die tijd, met maaltijden en drinken gepaard ging, voor te bereiden?33Zaken die Cecilia met haar broer Gerrit heeft te regelen, moeten even wachten, omdat Gerrit in Amsterdam is.

[afbeelding 14, BPL2853 fol. 8, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 14: brief 7, BPL2853 fol. 8]

BRIEF 7

a

An de Eerwerdijghe Zecilie

b

van den Vater, myn lyef dochter,

c

vrentelyck ghescreuen.

1

Eerwerdijghe, lyef dochter Ten Vater, soals v lyefde myn soen ghescreuen

had van dijngen de myn soen an ghyngen, so sal myn lijef dochter Ten Vater

veten, dat myn soen to Amsterdam ys. So en kan ick v lyefde daer geen

besceijt of scriuen, dan sodrae als myn soen cumpt, so sal hij v lijefde

5

daervan bescheyt of doen veten. Eerwerdyghe, lyef dochter, v lyefden

sullen veten, dat myn soen Johan van Spulde zelyger ghedachten iaerg(h)etijde

vesen sal des sonnendages voer Mijtvasten. So veer ick vrentelyck

van myn lyef dochter begerende, dat myn lyef dochter een dach of tue to-

voren quemen, soals daer dagelyx geen bode en synt to crygen. Ende

10

gruet myn lyef soen ende zuager Ghoert va[n] den Vater myt de vrenden, de God lanck vrolyck,

ghesunt sparen vil. Ghescreuen vp sunte Agaten auent anno XXXIX.

Gheryt van Spulde, v lyef vader.


VERTALING BRIEF 7

a

Aan de geachte Zecilie

b

van den Water, mijn geliefde dochter,

c

hartelijk geschreven.

1

Geachte, geliefde dochter Ten Water, aangezien u mijn zoon geschreven

had over aangelegenheden die mijn zoon betroffen, moet mijn geliefde dochter Ten Water

weten, dat mijn zoon in Amsterdam is. Dus kan ik u daar geen

antwoord op geven, maar zodra mijn zoon komt, zal hij u

5

daar mededeling over doen. Geachte, geliefde dochter, u beiden

moeten weten, dat de viering ter zalige nagedachtenis van mijn zoon Johan van Spulde

zal plaatsvinden op de zondag voor Halfvasten. Dus zou ik

mijn geliefde dochter vriendelijk willen verzoeken, of mijn geliefde dochter een dag of twee

tevoren zou [willen] komen, aangezien er elke dag geen personeel is te krijgen. En

10

groet mijn geliefde zoon en schoonzoon Goert van den Water met de familieleden, die God lang in vreugde,

in gezondheid sparen moge. Geschreven op de avond voor de feestdag van St. Agatha in het jaar [15]39.

Gheryt van Spulde, uw liefhebbende vader

8. EEN ERFENIS EN ENKELE ANDERE FINANCIËLE AFWIKKELINGEN

Er valt een erfenis te verdelen en vader Gerrit van Spulde roept Geert ten Water in een brief van 3 juli 1539 op om hem ter plekke "des dijnxdaichs na sunt Jacop naestcomende", d.w.z. op dinsdag 29 juli, te adviseren en te assisteren. Er zijn familieleden uit Zutphen en Deventer bij betrokken en de verdeling zal plaatshebben op het goed Ter Hunder te Twello34. Het betreft goederen "heerkomende van de tuchtmeyster Gerrit Sweeffkes zelijger huissurou". Deze formulering is dubbelzinnig omdat zelijger betrekking kan hebben op Gerrit Sweeffkes of op huissurou: het kan zijn dat de goederen afkomstig zijn van de echtgenote van de onderwijzer Gerrit Sweeffkes zaliger of van de overleden echtgenote van de onderwijzer Gerrit Sweeffkes, die dan zelf nog leeft. Uit een archiefstuk, dat hieronder ter sprake komt, blijkt dat het laatste het geval is.

[afbeelding 15, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 15: geografische kaart van Overijsel, ontleend aan UBL 1263 B 37.]

Gerrit Sweeffkes of Swaefken is geen onbekende naam in die tijd in Deventer: bij de vermelding van magistraatsfuncties duikt hij herhaaldelijk op. Omdat in de eerste helft van de 16de eeuw verschillende personen in Deventer die naam blijken te dragen, is zonder verdere gegevens niet te bepalen wie nu met de Gerrit Sweeffkes uit de brief gelijk gesteld kan worden35. De precieze familierelatie tussen de Van Spuldes en Gerrit Sweeffkes en zijn vrouw is in de correspondentie niet duidelijk. Het onderzoek in de archieven heeft daar ook geen uitsluitsel over gegeven, maar het leverde wel een document op waarin zowel de Van Spuldes als Swaefken en zijn vrouw voorkomen36. Op 28 maart 1504 vindt er een transactie plaats, waarbij grootvader Gerrit van Spulde optreedt, die ook gevolmachtigde is voor zijn vrouw Jacob, voor zijn zoon Gerrit van Spulde en diens vrouw Geertruida, en voor zijn zonen Gerrit jr. en Claes van Spulde (vgl. de stamboom in hoofdstuk 3*). Hij draagt een huis in Deventer gelegen aan de brink, tussen een huis van het Cybekeloeklooster en dat van Herman van Kesselen, over aan Gerrit Swaefken en diens vrouw Machteld, die zich verplichten jaarlijks een bedrag aan de Van Spuldes en aan de ook in het stuk genoemde Averengks te betalen.

Nu de naam van Sweeffkes' echtgenote bekend is, valt ook vast te stellen dat vijfendertig jaar na de bovengenoemde overeenkomst Machteld is overleden en Gerrit Sweeffkes zelf nog leeft. In het Gemeentearchief van Deventer treffen we namelijk een stuk aan van 5 februari 1539, waarin Coran Risen, Andries Bonnyen en Anna, zijn vrouw meedelen dat Gerrit Swaefken hun allerlei zaken heeft doen toekomen: renten, roerende en onroerende goederen, die zij geeërfd hebben van "zalijge Mechteld, de vrouw van Meester Gerryt Swaeffken"37. De verdere afwikkeling van de erfenis vond kennelijk maanden later plaats; de brief van Gerrit van Spulde getuigt daarvan.

[afbeelding 16, BPL2853 fol. 9, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 16: brief 8, BPL2853 fol. 9]

BRIEF 8

a

Den Erentfesten ind vromen

b

Ghoert van den Water,

c

myn bijsonder lijue zuager,

d

fruntelick gheschreuen.

1

Mijnen dijenst ind wat ick godes vermach. Erentfeste ind vrome, lyue zuager, de

vrunde van Zutphen ind Deuenter, geerfft mit ons to Tuell, heerkomende van de tucht-

meyster Gerrit Sweeffkes zelijger huissurou, hebben miteen en dach geraempt om de-

selfde guederen vaneen to deelen off miteen toe vercoepen - so sich dat mit vrunde

5

rait begeuen ward -, namentlick dess dijnxdaichs na sunt Jacop naest-

comende to twelyff vren dess middaichs to Twell opt guet Ter Hunder to sijn (dat

welcke de vrunde vuerschreuen toekompt). Js daeromb myn vruntlyke begeren dat

v lyfde denselfden dach mit ander onleden wollen ledich maken ind mij aldaer

(als vuerschreuen) alsdan tegenkoemen omb mij ten besten helpen raden mit meer

10

ander vrunde, de ick v lyfde daer entegenbrengen will, den Got almachtich lange

gelucksalich, gesont sparen will mit myn lyff dochter, de v lyfde my seer groten

willen. Gheschreuen altera Visitationis Marie, anno etcetera XXXIX.

Jndem ick v lyfde den dach nijet wederom op en schryue, dorch namentlyke

oersaken daer tovallen mochten, so begeer ick v lyfde daer entegenkoemen als vuer-

15

schreuen.

Gheryt van Spulde.


VERTALING BRIEF 8

a

De waarde en geachte

b

Ghoert van den Water,

c

mijn zeer geliefde schoonzoon,

d

hartelijk geschreven

1

[Ik bied u aan] mijn diensten en wat ik aan goeds vermag. Waarde en geachte, geliefde schoonzoon, de

familieleden uit Zutfen en Deventer, die met ons goederen te Twello geërfd hebben, die afkomstig zijn van

de overleden vrouw van de onderwijzer Gerrit Sweeffkes, hebben met elkaar een dag afgesproken om

de zoëven genoemde goederen te verdelen of meteen te verkopen - indien dat na overleg met de familie

5

zou plaatsvinden -, namelijk om de eerstvolgende dinsdag na de feestdag van St. Jacob

om twaalf uur 's middags te Twello op het landgoed Ter Hunder te zijn

(dat wat de eerder genoemde familieleden toekomt). Het is daarom mijn vriendelijk verzoek dat

u die dag ondanks andere bezigheden wilt vrijmaken en mij daar

(zoals boven geschreven) dan wilt ontmoeten om mij zo goed mogelijk te helpen overleggen met nog meer

10

andere familieleden, die ik u daar zal laten ontmoeten, [u] die God almachtig lang

in geluk en in gezondheid moge sparen met mijn geliefde dochter, aan wie u mijn hartelijke groeten gelieve te geven.

Geschreven op de dag na de Visitatie van Maria, in het jaar etcetera [15]3938.

Indien ik u de dag niet opnieuw schriftelijk meedeel, door bepaalde

oorzaken die zouden kunnen plaatsgrijpen, dan wens ik u daar te ont-moeten als eerder

15

geschreven.

Gheryt van Spulde.

Er is iets merkwaardigs aan de hand met de brief over de erfenis: hij is niet in dezelfde hand als de andere brieven van vader Van Spulde geschreven. Ook de spelling is afwijkend van die in de eerdere brieven (vgl. bijvoorbeeld lyue in regel 1 en lyff in regel 11 tegenover lyef in de andere brieven). Deze brief moet voor hem op papier gezet zijn; alleen de ondertekening is in het vertrouwde handschrift.

Gerrit van Spulde sr. zal zelf nog een brief schrijven: de brief van St. Maartensdag, 11 november, 1539, waarin allerlei niet geheel doorzichtige financiële transacties aan de orde komen. Er worden verschillende Gelderse munten genoemd: klimmers, rijders en snaphanen39. Klimmers en rijders zijn gouden munten ter waarde van resp. 29 stuivers en resp. 21 of 24 stuivers. Snaphanen zijn zilveren munten ter waarde van 5 a` 6 stuivers. De voorts nog gehanteerde term slaper wordt gebruikt voor een schuldbrief waarvoor voldaan is. Vader Gerrit bevestigt de ontvangst van een bedrag in klimmers en rijders en van acht afgedane schuldbrieven. Hij stuurt op zijn beurt zijn dochter Cecilia een bedrag in snaphanen met daarbij nog de instructie dat Geert ten Water aan Johan Voet 10 rijders moet geven. In een korte zin wordt nog iets uit het dagelijks leven meegedeeld: wanneer de brouwkuip arriveert, zal Gerrit van Spulde de losse bodem ter plekke laten maken. Er werd in die tijd vaak thuis bier gefabriceerd. In de brouwkuip, de kuip waarin het mout met water vermengd wordt, hoort een tweede, losliggende, met gaten doorboorde bodem te zitten om het ongerezen zetmeel uit het beslag van het bier te laten bezinken.

[afbeelding 17, BPL2853 fol. 10, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 17: brief 9, BPL2853 fol. 10]

BRIEF 9

a

An den Eerwerdijghe Cecilie

b

van den Vater, myn lyef dochter,

c

vrentelyck ghescreuen.

1

Eerverdijghe, lyef dochter, v lyefden sullen veten, dat ick vntfanghen hebbe

van v lyefden dyner XVI climmer gelts ende XIIIJ ryder gelts ende de VIIJ slapers, de ick

myn nichte Van Spulde ghedaen hebbe. Ende so sullen v lyefden veten,

dat ick myn lyef dochter sende hundert snaphanen ende XVI snaphanen.

5

Ende Johan Voet myn lyef zuagher gheuen sal X ryder gelts vp dat myn lyef

dochter hem sculdych vas vp rekenscup. Ende vat de snaphanen meer

belopen, sullen vij myt malcanderen vel rekenen. Ende alst de brou-

cupe hyer cumpt, so sal ick de lose boem hyer vel laten maken.

Ke[n]t Got de Here, de myn lyef zuager ende myn lyef dochter lanck

10

frolyck, gesunt sparen vil. Ghescreuen vp sunte Mertens dach anno XXXIX.

Gheryt van Spulde, v lyef vader.

Johan heb ick een dach langer ghehalden dan hem vel lyef vas.


VERTALING BRIEF 9

a

Aan de geachte Cecilie

b

van den Water, mijn geliefde dochter,

c

hartelijk geschreven.

1

Geachte, geliefde dochter, u beiden moeten weten, dat ik ontvangen heb

van uw knecht zestien klimmers en dertien rijders en de acht schuldbrieven die ik

bij mijn nicht Van Spulde voldaan heb. En u beiden moeten weten,

dat ik mijn geliefde dochter honderdzestien snaphanen stuur.

5

En aan Johan Voet moet mijn geliefde schoonzoon tien rijders geven met betrekking tot wat mijn geliefde

dochter hem schuldig was, ter afrekening. En wat de snaphanen meer bedragen,

zullen wij met elkaar wel verrekenen. En wanneer de brouw-

kuip hier komt, zal ik de losse bodem hier wel laten maken.

Ken God de Heer, die mijn geliefde schoonzoon en mijn geliefde dochter lang

10

in vreugde, in gezondheid moge sparen. Geschreven op St. Maartensdag in het jaar [15]39.

Gheryt van Spulde, uw liefhebbende vader.

Johan heb ik een dag langer gehouden dan hem wel lief was.

9. BROER GERRIT SCHRIJFT PLICHTMATIG

Precies een jaar na de laatste brief van vader Gerrit schrijft Gerrit van Spulde jr. zijn brief, op 11 november 1540. Wat is er in die tussentijd gebeurd? Omdat nu broer Gerrit op verzoek van Cecilia bericht hoe het met de familie gaat en daarbij niets over zijn vader zegt, rijst het vermoeden dat deze is overleden. Het wordt bevestigd onder meer door een archiefstuk van 3 december 1540, waarin in verband met Johan Voet en joffer Luyt (= Lucia van Spulde) gesproken wordt over de nalatenschap van hun vader zaliger, Gerrit van Spulde40. Hij moet voor 11 november, de datering van de juist genoemde brief, en na 15 april, de datum waarop hij nog in een acte voorkomt als voogd voor de kinderen van zijn overleden stiefbroer Gerrit, zijn overleden41.

Broer Gerrit vermeldt de gezondheidstoestand van diverse familieleden: mijn zuster Voet, d.w.z. Lucia van Spulde, die hier voor het eerst in de correspondentie wordt genoemd, haar man Johan Voet, mijn nicht Van Spulde en mijn "zwagertje" Van Wijnbarghen. Zoals eerder is opgemerkt, wordt het woord zwager gebruikt voor elk aangetrouwd familielid, meestal mannelijk, maar ook wel eens vrouwelijk. Het hanteren van het verkleinwoord zou hier in de richting van het laatste kunnen wijzen. Gerrit blijkt het een en ander met Cecilia en haar man besproken te hebben; iets wat vervolgens weer een vrouwelijk familielid aangaat, van wie de achternaam in de brief ontbreekt: "mijn nichthe Van [....]" (r. 13)42. Het fijne van de zaak zal Gerrit wel vertellen zodra hij in Zwolle komt. Dat zal gebeuren bij de eerste de beste vervoersgelegenheid die zich voordoet.

[afbeelding 18, BPL2853 fol. 11, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 18: brief 10, BPL2853 fol. 11]

BRIEF 10

a

An de eerbare ende doe-

b

same ioffer Then Water,

c

Goert then Waters huus-

d

frou, ffruntelick ghescreuen.

1

Mijn hoep ijs God.

Mijnen gans goetwijlleghen dijens[t] na allen vermoeghen altijt tibi honorem*. Eerbare,

gonsteghe, lieue suster, soeals ghij mij laestmael ghescreuen had, dat

ick v liefde scriuen sol, hoe dat het mijt de frunden ghestelt vere:

5

mijn suster Woets heet de derdendaghes colde ende Iohan Woet

ijs het redelick mede, want he mach val eten ende drincken, heeft

Naele ghesecht. Ende mijn nichthe Van Spulde, daer ijs het goet me:

de suillinck, de se aen hoer been had, de ijs doer ghegaen - dat ijs

gheleden omtrent achdaghe - ende nu soe goet ijs als gans heele. Ende mijn

10

zuagerken Van Wijnbarghen het de colde al starck.

Soe lieue, weerde suster, ick sol al bij v liefde ghecoemen hebben, dan

ick en conde nijet vol op mijn gaedenck coemen om een os thoe

coepen - ende de heb ick nu ghecreghen - , want mijn nichthe Van [..]

begheerde bij mij tho blieuen. Ende ick hoer sulx voer gheholden [..]

15

als wij laestemael vercalden, ende ick v liefde al gheleghentheijt

val segghen sal soedrade ick bi iu coeme. Ende coemet hij[er t]ho

Herderwick een carre van Zuol, dat laet mjn veten, daer

vil ick mede coemen. Hijermit sijt Goede bewoelen ende

groet mi ommer mijn lieue zuagher. Ghescreuen op sunte

20

Martens dach anno XL.

Juuen villeghen broeder altijt,

Gherrit van Spulde.

*(ad) tibi honorem= u ter ere.


VERTALING BRIEF 10

a

Aan de achtenswaardige en deugd-

b

zame Mevrouw Then Water,

c

Goert then Waters vrouw,

d

hartelijk geschreven.

1

Mijn hoop is (op) God.

[Ik bied aan] mijn volkomen welwillende diensten geheel naar vermogen, altijd u ter ere. Achtenswaardige,

goedgunstige, geliefde zuster, aangezien u mij laatst geschreven had, dat

ik u moest schrijven, hoe het met de familieleden gesteld was:

5

mijn zuster Voet heeft de derdendaagse koorts en met Johan Voet is

het redelijk, want hij kan gerust eten en drinken, heeft

Naele gezegd. En wat mijn nicht Van Spulde betreft, met haar is het goed:

de opgezwollen plek die ze aan haar been had, is open gegaan - dat is

ongeveer acht dagen terug - en is nu vrijwel geheel geheeld. En mijn

10

"zwagertje" Van Wijnbergen heeft een zeer zware kou.

Nu, geliefde, dierbare zuster, ik zou al bij u gekomen zijn, maar ik kon niet goed een os naar mijn zin

kopen - maar die heb ik nu bemachtigd -, want mijn nicht Van (..)

wilde bij mij blijven. En ik heb haar dat verteld

15

wat wij laatst hadden besproken, en ik zal u de gehele stand van zaken

wel zeggen zodra ik bij u kom. En als hier naar

Harderwijk een kar van Zwolle komt, laat mij dat weten, daar

zal ik mee komen. Wees hierbij in Gods hoede aanbevolen en

groet vooral mijn geliefde zwager van mij. Geschreven op St. Maartens-

dag in het jaar [15]40.

Uw altijd dienstwillige broeder,

Gherrit van Spulde.

10. EEN BRIEF MET VRAAGTEKENS

Een brief stelt ons voor veel vragen. Het is het ongedateerde epistel van Golde van Spulde. Het is onbekend waar deze brief chronologisch geplaatst moet worden. Omdat de brief eindigt met een groet aan Geert ten Water, is er wel een terminus ante quem, nl. zijn overlijdensdatum, die tussen begin september en eind oktober 1544 moet liggen, zoals in het volgende hoofdstuk zal blijken. Het is ook niet duidelijk wie Golde van Spulde is. Het moet, gezien het "Lyeue suster" in regel 1, een zuster of schoonzuster van Cecilia zijn43. Het problematische is dat zij in geen enkel ons bekend archiefstuk wordt genoemd, niet in de jaren van de briefwisseling en ook niet in later tijd. Wanneer het om een zus van Cecilia gaat, verwacht men een vermelding in verband met het testament of de nalatenschap van vader Gerrit van Spulde. Elke aanwijzing, dat het een schoonzuster, de vrouw van broer Gerrit, zou zijn ontbreekt eveneens. Dat is zelfs onwaarschijnlijk (maar niet geheel uitgesloten, gezien de frequentie van tweede huwelijken): Gerrit van Spulde blijkt namelijk in 1541 met iemand anders getrouwd te zijn (zie hoofdstuk 11). Er resteert nog de mogelijkheid dat een relatie met broer Johan van Spulde gelegd moet worden. Zou de moeder van de natuurlijke kinderen van Johan van Spulde zich onder de naam Van Spulde tot Cecilia richten?

Golde heeft voor Cecilia een kruis uit Zutphen bemachtigd. Het moet nog door de goudsmid in Utrecht bewerkt worden: emailleren in een bepaalde kleur, onder gebruikmaking van gebrand zilver, d.i. gelouterd of gezuiverd zilver. Cecilia moet in haar omgeving maar eens kijken, want Brenen heeft iets dergelijks44. Een boodschap die Cecilia voor Golde kan doen, is het kopen van 40 pond veren (voor in kussens en bedden) op "sant Mychgelsmerckt", d.w.z. de jaarmarkt op St. Michielsdag, 29 september. Gesse (Gesina) van Scherpenzeel kan Cecilia daar wel bij helpen.

Golde is met "ons kynt" op bedevaart naar Utrecht geweest - waarschijnlijk een bedevaart in verband met een processie, zoals die bijvoorbeeld werd gehouden met het Onze Lieve Vrouwe-beeld. Terloops wordt nog een "kleghe", d.w.z. een rouwbeklag met de daarbij behorende plechtigheden en ceremonieën, genoemd. De ontvanger van de brief is er ongetwijfeld van op de hoogte, maar voor de huidige lezer valt niet meer te achterhalen of de dood van een van de in de brieven genoemde personen wordt betreurd.

[afbeelding 19, BPL2853 fol. 12, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 19: brief 11, BPL2853 fol. 12]

BRIEF 11

a

Eerverder ende duechtelyke

b

joffer Te Water, myn lyeue

c

suster, wrentelyke ghescreuen.

1

Mynen dyenst, wes jck goedes vermach. Lyeue suster, jck heb dat crues

nu eerst van Sutven ghecreghen, daer jck moeynis ghenoch om ghehat

heb. Jck docht, dat v lyefde menen mocht, dat het myn scolt was. Ende jck

heb tUttert beuert gh[e]uest myt ons kynt ende doe was jck tot den golt-

5

smyt, de v rynghen maecte, dan hi en wolde my nyet eessen eer

hi wost, hoe dat ment ghemaket wolde hebben. Hi woldet wel

amelyeren wat werue dat men hebben wolde, dan dat most ghe-

brant syluer wesen. Dat had hi wel, mer dat was een stuver doere dant

ander. Lyeue suster, Brenen heft een laten maken; dat is gheamelyert.

10

Besyet of v dat oeck behaghet ende ontbyet my v syn daervan myt

myn oem Jans wyf; de koemt me ter kleghe. Lyeue suster, jck wolde

wael dat ghi my en xxxx punt weren bestellen wolt in sant Mychgels-

merckt, in den men se om een stuver koept. Daer wylt wat na

vernemen. Gesse van Scerpenseel sal v wael helpen. Inden jck se so crighen

15

mocht, wolde jck v lyefde ghelt senden. Ende west Gode beuolen, de v lyefde

wyl sparen salych, wrolyck en[de] ghesont. Ende gruet my myn brueder

alderlyefste myt al den wrenden.

Golde van Spoelde


VERTALING BRIEF 11

a

Aan de achtenswaardige en goede

b

mevrouw Te Water, mijn geliefde

c

zuster, hartelijk geschreven.

1

[Ik bied aan] mijn dienst, al wat ik aan goeds vermag. Lieve zuster, ik heb dat kruis

nu pas uit Zutphen gekregen, waar ik moeite genoeg om gehad

heb. Ik dacht, dat u zou denken dat het mijn schuld was. En ik

ben op bedevaart naar Utrecht geweest met ons kind en toen was ik bij de goud-

5

smid, die uw ringen heeft gemaakt, maar hij wilde mij geen prijsopgave

doen voordat hij wist, hoe men het gemaakt wilde hebben. Hij wilde het

wel emailleren met welke kleur men maar wilde hebben, maar [dan] moest

het "gebrand zilver" zijn. Dat had hij wel, maar dat was een stuiver duurder dan het

andere. Lieve zuster, Brenen heeft [er] een laten maken; dat is geeëmailleerd.

10

Kijk of u dat ook bevalt en laat mij uw mening daarover weten via

de vrouw van mijn oom Jan; die komt ook naar het rouwbeklag. Lieve zuster, ik zou

wel willen dat u mij veertig pond veren zou bezorgen van de markt op

St. Michielsdag, waarop men ze voor een stuiver koopt. Informeer daar

eens naar. Gesse van Scerpenseel zal u zeker helpen. Indien ik ze op

15

die manier zou kunnen krijgen, zou ik u geld sturen. En wees in Gods hoede aanbevolen, die u

in geluk, vreugde en gezondheid moge sparen. En groet mijn zeer

geliefde broer van mij, met al de familieleden.

Golde van Spoelde

11. DE VERDERE LOTGEVALLEN VAN CECILIA

Cecilia blijft in de schaduw als ontvangster van de brieven, als dochter op wie een beroep gedaan wordt in noodsituaties, als zus die wel iets met de procurator kan regelen of die een aankoop op de jaarmarkt kan doen. Zij heeft ook zelf brieven geschreven, waarnaar soms gerefereerd wordt (vgl. brief 6, regel 2), maar die zijn helaas niet bewaard gebleven. Tussen de Van Spuldepapieren bevindt zich wel een kwitantie met haar handtekening:

[afbeelding 20, BPL2853, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 20: kwitantie met Cecilia's handtekening, BPL2853]

De kwitantie van 29 augustus 1544 is geschreven en ondertekend door haar broer Gerrit, van wie het handschrift duidelijk overeenkomt met dat in brief 10. De tekst luidt, met aanpassingen wat interpunctie en hoofdlettergebruik betreft, als volgt:

Item ick Gerrit van Spulde bely ende bekenne oeuer mijt mijnre eijgen hantscrijft dat mij mijn zuager Goert van den Water betaelt heeft de wijfthich philipsgulden de my tho quamen als van de hondert gulde de mijn zuager veder om inbrengen solde ende sol als dan gelijck mede tho deyle gaen. Hijervan danck ick hem goede betalijnck van de wijfthich philipsgulden. Actum anno xliiij op de collatij johanes dach. Ende soe heeft mijn suster Van den Water mede onderteijkent.

Gherit van Spulde
Cijcijlija ten Waeter

Om te begrijpen waar het hier om gaat, moeten we de huwelijksvoorwaarden van Cecilia en Geert naslaan, waarin onder meer werd bepaald dat Geert ten Water (en Cecilia) gelijk met de andere kinderen mochten delen in de nalatenschap van vader Gerrit van Spulde, wanneer Geert de 100 van vader Gerrit ontvangen philipsgulden weer in zou brengen (vgl. hoofdstuk 2*). Dat heeft Geert kennelijk gedaan en vandaar de formulering "de hondert gulde de mijn zuager veder om inbrengen solde ende sol als dan gelijck mede tho deyle gaen". Het eerste gedeelte, 50 philipsgulden, is op 29 augustus 1544 betaald.

Cecilia is de verbindende factor in de correspondentie. Wat gebeurt er met haar, wanneer de briefwisseling in 1540 stopt? Ze wordt enkele jaren later weduwe. Geert ten Water, overlijdt in 1544, om preciezer te zijn: tussen 2 september 1544, de datering van zijn in het Zwols Gemeentearchief teruggevonden testament, en eind oktober van datzelfde jaar45. Op donderdag 30 oktober 1544 verklaart Johan Holthuys namelijk een som gelds ontvangen te hebben van Johan van Haersolte, die "de selijghe Goert ten Waeter ghegeuen heeft dat gaesthuys tot enen testement", zoals de formulering op de ondertekende kwitantie luidt46. Het plaatselijke gasthuis was dus een van de liefdadigheidsinstellingen die een legaat kregen.

Het huwelijk van Cecilia en Geert is kinderloos gebleven en daarom zijn de belangrijkste erfgenamen in het testament drie neven van Geert ten Water: Steven, Jacob en Simon van Haerst, kinderen uit het huwelijk van zijn zuster Elisabeth ten Water en Johan van Haerst47. Zijn zuster Wobbeken ten Water, die in het St. Cecilia-klooster als moeder van het kinderhuis fungeert, krijgt een jaarlijkse toelage van 25 goudgulden en het klooster ontvangt ook elk jaar 20 goudgulden. De voorwaarde is echter dat Wobbeken en het klooster Geert's neef Lodewijk van Munster zijn leven lang "in kost ende kleidingen redtlicher wijsen sullen eerlijck underholden ende doen versorgen"; het op een gepaste wijze verzorgen van voeding en kleding voor een familielid is de conditie. Cecilia krijgt jaarlijks 20 philipsgulden, zoals in de huwelijksvoorwaarden was overeengekomen. Voorts geeft Geert aan Cecilia als morgengave 150 philipsguldens uit zijn goederen, waaraan nog 50 philipsguden wordt toegevoegd. De morgengave is dus indertijd na de huwelijkssluiting niet overhandigd, maar in het vooruitzicht gesteld. De daadwerkelijke uitkering geschiedt wanneer Cecilia weduwe wordt. Dat gebeurde overigens vaker en het maakte weduwen tot aantrekkelijke huwelijkspartners48.

Van de afwikkeling van de nalatenschap getuigen diverse kwitanties, zoals die waarin Wobbeken ten Water de ontvangst van haar toelage bevestigt (zie afb. 21)49.

[afbeelding 21, BPL2853, klik voor gedetaileerde afbeelding.
[afbeelding 21: kwitantie, BPL2853]

Problemen zijn er echter ook geweest: er liggen in het Zwols Gemeentearchief meer dan 130 pagina's aan processtukken50. Naast een proces in 1546 van de weduwe en de erfgenamen van Geert ten Water gemeenschappelijk tegenover een zekere Evert Everts van Vaesen, zijn er twee die van onderlinge verdeeldheid blijk geven. In 1555 procedeert de weduwe van Lodewijk van Munster tegen een van de ervende neven, Simon van Haerst. Dezelfde Simon van Haerst is jaren later, in 1563, ook in een proces verwikkeld met Cecilia, die dan niet wordt aangeduid als weduwe van Geert ten Water, maar staat vermeld als "weduwe van Essen".

Cecilia blijkt op 7 maart 1547 te zijn hertrouwd met de weduwnaar Lucas van Essen; een huwelijk waarmee ze, zoals wel te verwachten was, in dezelfde kringen bleef verkeren als voorheen, want Lucas van Essen heeft ook deel uitgemaakt van de Zwolse magistraat51. Cecilia heeft ook haar tweede echtgenoot overleefd, zodat zij niet alleen als "huysfrou van Lucas van Essen" in verscheidene stukken wordt aangetroffen, maar later ook als "Cecilia van Spoell, weduwe van Lucas van Essen"52. Haar financiële transacties kunnen we in de loop van de jaren voor een deel volgen. Er zijn documenten (charters) van jaarrentes die de stad Zwolle verkocht om bepaalde zaken te kunnen bekostigen. Het verkopen hield in dat de stad zich verplichtte om jaarlijks een bepaald bedrag, de rente, te betalen, in ruil waarvoor de stad als koopsom een veelvoud van de rente ontving53. Zo verklaren op 29 januari 1573 burgemeesters, schepenen en raad van Zwolle dat zij om de Duitse soldaten van het regiment van stadhouder Hierges, die in Zwolle in garnizoen liggen, te kunnen betalen, aan juffer Cecilia, weduwe van Lucas van Essen, en haar erfgenamen, een jaarrente van 12 goudguldens uit de stadsgoederen, tollen, accijnzen, renten en andere inkomsten, verkocht hebben. Een jaarrente, die elk jaar op 11 januari uitbetaald zal worden en die na een opzeggingstermijn van een half jaar is af te lossen met 200 goudguldens54. Cecilia's geldelijk beheer blijkt daarnaast uit anderssoortige acten, die haar giften aan instellingen tonen. Zo schenkt zij op 17 mei 1582 aan de lijders aan pest en andere besmettelijke ziekten in het pest-gasthuis in Harderwijk 50 Carolus guldens, die haar erfgenamen na haar overlijden moeten betalen55.

Cecilia regelde haar zaken tijdig: er is een testament van 19 juni 1573 te Zwolle opgesteld, waarop nog een latere wilsbeschikking van 2 februari 1579 is gevolgd56. In de verschillende versies van haar testament passeert de hele familie, met name de neven en nichten die haar erfgenamen werden, de revue. Het zijn de kinderen van haar zuster Lucia en van haar broer Gerrit. We kunnen konkluderen dat Lucia van Spulde en Johan Voet rijkelijk gezegend waren met elf kinderen57. Cecilia's eigenzinnigheid of mildheid blijkt uit het feit dat zij in haar testament van 1579 een van hen, haar nichtje Janneke Voet, ondanks het feit dat zij tegen de raad van ouders en familie getrouwd is, toch - zij het met enige beperkingen - laat erven58. Gerrit van Spulde blijkt vier zonen, Herman, Gerbert, Gerrit, Jan, en twee dochters Geertruyt en Bette (Elisabeth) te hebben. Dochter Geertruyt geeft indirect de sleutel niet alleen tot het verkrijgen van gegevens over haar vader, van wie we de indruk hebben dat hij als briefschrijver in 1540 nog niet gehuwd was, maar ook voor belangrijke informatie over Cecilia zelf.

Cecilia's nichtje, Geertruyt van Spulde, trouwde met een zekere Willem van Hueckelum, zoon van Sweer van Hoeckelum en Elisabeth van der Lauwyck. Willem van Hueckelum en zijn zoon Gerhart hebben de geboorte-, huwelijks- en sterfdata van hun familie in een schriftje aangetekend, dat ook is voorzien van diverse wapenschilden. Dit wapenboekje, dat wordt bewaard in de Haarlemse Stadsbibliotheek, verschaft ons de nodige informatie59. Er blijkt uit met wie en wanneer Gerrit van Spulde in het huwelijk is getreden: hij trouwde in 1541 met Ghese ten Busch, die behoorde tot een van de belangrijkste regentenfamilies van Zwolle60. Gerrit van Spulde blijkt zijn woonplaats Harderwijk verwisseld te hebben voor Zwolle: hij verkrijgt in 1547 het burgerrecht van die stad, wat betekent dat hij daarvoor al verscheidene jaren in Zwolle zal hebben gewoond61. Tien jaar later, in 1557, bedankt hij daar voor een magistraatsfunctie en betaalt de bij weigering verschuldigde boete. Zijn zonen Herman en Gerrit vervullen overigens later wel diverse magistraatsfuncties in Zwolle. Sporen van financiële transacties, waarbij Gerrit en zijn vrouw Ghese betrokken waren, zijn ook terug te vinden: zij kopen, net als Cecilia, jaarrentes van de stad Zwolle62. Gerrit van Spulde overlijdt op ons onbekende leeftijd 22 oktober 1575 blijkens de notitie van Willem van Hueckelum: "onse lieve vader Garrit van Speulde is gestorven den 22. octob. des avons omtrent 10 uijren op een maendagh anno 1575".

De cirkel sluit zich: combinatie van de gegevens uit Cecilia's testament en van de vermeldingen in het Haarlemse geschriftje leveren de genoemde ontbrekende feiten en een beeld van de volgende generatie op. Dat laatste, hoe interessant ook voor de genealoog, wordt hier niet verder uitgewerkt: het is niet van direct belang voor de Van Spulde-brieven en de daarin genoemde personen. Wel zijn er nu tenslotte aan de eerder opgestelde stamboom op in hoofdstuk 3* gegevens toe te voegen, die in dit hoofdstuk en deels ook in eerdere hoofdstukken naar voren kwamen: namen, huwelijks- en overlijdensdata. De belangrijkste aanvulling moet echter nog genoemd worden. Deze is gebaseerd op een aantekening in het Haarlemse schriftje: Cecilia, tante (moei, moy of meuij) van Geertruit van Spulde en Willem van Hueckelum, staat ook zelf vermeld. Op pagina 5 recto is de volgende aantekening te vinden:

1586 Onse moij van Essen is gestorven den 8. september
Ende is geboren anno 1502 ipso die Bartholomei (=24 aug.).

[afbeelding 22, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 22: aantekening overlijden Cecilia, Stadsbibliotheek Haarlem 187 B 59.]

Zo kennen wij tenslotte nog de geboorte- en sterfdatum van Cecilia van Spulde, die in de gezegende ouderdom van 84 jaar blijkt te zijn overleden. Een afbeelding van haar wapen, met de vermelding "meuij van Essen", ontbreekt niet.

[afbeelding 23, het wapen van Cecilia, klik voor gedetaileerde afbeeling.]
[afbeelding 23, het wapen van Cecilia, Stadsbibliotheek Haarlem 187 B 59]